woorden geeft. En ze dwingt je dus om al het andere er bij te denken en om aldus je eigen conclusies te trekken.
De toeschouwer, de lezer en de luisteraar moeten daarom vooral aan de slag met wat er niet is, met wat onzichtbaar, onhoorbaar, onleesbaar of niet waarneembaar is gebleven. Eigenlijk is het kunstwerk niet zichzelf, maar de toegang of de aanleiding tot zichzelf.
De liefhebbers moeten de roman of het gedicht, het schilderij of het beeldhouwwerk met hun eigen ervaringen completeren. Ze moeten zien rond te komen met het onverklaarbare van de muziek, het kunstobject, de tekst, de installatie, het gebouw. En ze moeten de waarheid zien te vinden achter de beperkingen die de omstandigheden aan de kunst opleggen. Want de kunst is niet wat ze is, maar wat jij ervan maakt of wat jij ermee beleeft of wat ze bij jou teweeg brengt. Zonder jou kan het kunstwerk niet eens bestaan, is het er eenvoudig niet.
Een van de interessantste ervaringen die je met een kunstwerk kunt hebben is dat het je boven, voor, achter of aan gene zijde van jezelf brengt. Dat is het moment dat het mooie of het interessante overgaat in het sublieme: het veroorzaakt het bevlogen gevoel dat je iets raakt dat je nog niet kende, dat je op een nieuwe waarheid stoot of dat je het domein van de totale verrukking, maar ook dat van het totale inzicht betreedt, ook al heb je geen woorden, laat staan verklaringen voor die ervaring. Het is - kortom - het gevoel dat ook wel eens als ‘zelfverheffing’ wordt aangeduid. Of als het overstijgen van de individualiteit.
Edmund Burke onderzocht het sublieme in zijn ‘Philosophical Enquiry into the Origin of our Ideas of the Sublime and Beautiful’ (1757). En zoals dat gaat met de ontdekkers van het nieuwe, Burke ontdekte er meteen ook de meest fundamentele kenmerken en eigenschappen van. Hij baseerde de ervaring van het sublieme op datgene wat er het verst vanaf lijkt te staan: de verschrikking en de doodsangst.
Wat het sublieme met de doodangst verbindt is blindheid en onzekerheid, de afwezigheid van licht en overzicht, die de mogelijkheidsvoorwaarden voor zowel de doodsangst als het sublieme vormen. ‘Zonder duisternis geen doodsangst, zonder doodsangst geen sublimiteit’, zegt de filosofe Kiene Brillenburg Wurth die een proefschrift over het sublieme in de muzikale ervaring schreef.
Burke beweerde dat het sublieme in de kunst alleen door de verhulling, het weglaten, het niet-laten-zien kan worden ervaren. Ook Kant heeft zich later omstandig met het sublieme beziggehouden. En Schopenhauer