| |
| |
| |
Onze cultuur: een misverstand?
Boeken
Mijn boekhandel was nog niet door de boekenweekgeschenken heen en zodoende kon ik dezer dagen toch nog een exemplaar in ontvangst nemen toen ik tot een noodzakelijke aankoop moest overgaan. Bijna ieder jaar vergeet ik die boekenweek, ofschoon ik mijn royale verzameling bedrukt papier toch regelmatig aanvul. Zo'n boekenweek is natuurlijk een goed bedachte reclamestunt die start met 'n boekenbal en die nog wat vertakkingen heeft naar 's lands uithoeken. Op grond van dat laatste hebben we ook in Limburg een paar boekenbals, waarop schrijvers heten te verschijnen alsmede allerlei mensen die iets met het boek te maken hebben. Ik heb vernomen dat saaiheid het voornaamste kenmerk van deze Limburgse boekenbals is geweest. Dat kan ik me best voorstellen. Op grond waarvan zouden in Limburg eigenlijk boekenbals worden gehouden? Waarschijnlijk willen we hier ook wel eens wat. En het staat natuurlijk goed zo'n bal.
Maar intussen waag ik te zeggen dat we nauwelijks schrijvers hebben, ook al tiert in dit gewest een Vereniging van Limburgse Schrijvers welig. Voornoemde vereniging heeft nog zeer onlangs een literaire avond gehouden en iemand heeft daarover geschreven: ‘Het lijkt erop dat de Limburgse literatuur, die onder het stof geraakt is, glanzend gaat worden opgepoetst’. Er is dus nog hoop, ofschoon ik blijf volhouden dat we nu niet bepaald bedolven worden onder literaire meesterwerken van Limburgse afkomst. En dan druk ik me natuurlijk zeer voorzichtig uit.
Waarom dan die boekenbals? Vanwege het aantal schrijvers hoeven we niet te gaan zwieren en zwaaien. En het aantal
| |
| |
goede boekhandelaren is ook niet groot genoeg om een bal voor te houden. Er is natuurlijk wel wat bijkomend publiek en er komen vanzelfsprekend ook wat snobs op zo'n festijn af, maar al met al lijkt de saaiheid niet te keren. Misschien zijn de Limburgse boekenbals er dan om emplooi te verschaffen aan Neerlands Hoop, het tweetal dat het gebeuren nog een beetje heeft gered.
Ik wil maar zeggen dat je op je vrije avond beter een goed boek kunt lezen in plaats van aan dat feestelijk vertoon van literaire zelfoverschatting deel te nemen. Desnoods lees je een boek dat uit de Limburgse literatuur voortkomt die nu zo ‘glanzend gaat worden opgepoetst’. Maar bij gebrek aan een enigermate levende literaire situatie, moet je niet de illusie oproepen dat we een volk van schrijvers en lezers zijn. Zo'n illusie heeft alleen maar saaie boekenbals tot gevolg.
| |
Geweten
Wat is een ‘eng geweten’? Dat is waarschijnlijk een geweten dat kampt met een schrijnend gebrek aan ruimdenkendheid. Welnu, het bestuur van het Cultureel Centrum te Maastricht heeft dezer dagen een toneelstuk van Arrabal van het programma geschrapt en houdt vervolgens vol geen enkele last van een eng geweten te ondervinden. Het stuk zou onder meer godslasterlijke scenes bevatten en dat gegeven heeft het geweten van de Maastrichtse bestuurderen danig aangesproken. Het bestuur stuurt vanavond drie van zijn leden naar Eindhoven om het stuk van Arrabal alsnog in ogenschouw te nemen, waarna het rapport wordt ingewacht. Dat uitje zou men natuurlijk toch als een bewijs van een slecht geweten kunnen bestempelen, als een manifestatie van een aantal censors die onder druk van de gebeurtenissen
| |
| |
schielijk terugkrabbelen.
Nog afgezien daarvan rijst de vraag welk precedent het Maastrichtse bestuur geschapen heeft. In het slechtste geval zou men mogen concluderen dat de weg openligt voor het in leven roepen van een soort ‘commissie ter beoordeling van de culturele uitingen in Limburg’. En ik realiseer mij maar al te goed dat zulks een eufemisme is voor regelrechte censuur.
Een betrokkene heeft zich al laten ontvallen dat Arrabals stuk ‘in deze specifieke stad’ - waarmee dan Maastricht wordt bedoeld - niet op z'n plaats is. Het lijkt me een zeer koud kunstje om geheel Limburg van het etiket ‘specifiek’ te voorzien, op grond waarvan talloze toneelstukken uit de schouwburgen kunnen worden geweerd. Een weinig aanlokkelijk perspectief.
Daar komt nog bij dat door dit soort besluiten Limburg wordt teruggedrongen op de inmiddels toch enigszins vermolmde stellingen van de provinciaalse knulligheid.
En dat lijkt me een blijk van bevoogdende onnozelheid die we koste wat kost moeten vermijden. De schouwburgbezoekers moeten zelf maar uitmaken wat niet in overeenstemming is met hun morele standaard. Het staat iedere bezoeker vrij de zaal vroegtijdig te verlaten, zelfs al veroorzaakt dat enig hinderlijk gerucht.
Desnoods kan de bezoeker zich wapenen met een kist rotte tomaten, kan hij zich voor het uiten van zijn ongenoegen bedienen van een scheidsrechtersfluit of gewoon ‘boe’ roepen, terwijl hij desgewenst ook stampvoetend door de nooduitgang kan afgaan. Dat is altijd nog beter dan dat de een of andere cultuurdrager op voorhand beslist wat al of niet geschikt is voor de theaterbezoeker.
Trouwens, de theatergeschiedenis kent talloze voorbeelden van morele stampij. Daaraan kunnen de bezoekers zich in een geval van geestelijke noodweer spiegelen. Het nuttige neveneffect van het Maastrichtse besluit zal waarschijnlijk
| |
| |
zijn dat talloze Limburgers, gewaarschuwd door het geraas van het Maastrichtse bestuur, elders naar het stuk gaan kijken. Maar dat moest eigenlijk niet nodig zijn.
| |
Kopie
Merselo roept om St. Jan, zo heb ik dezer dagen vernomen. Ik heb het nu over het beeld van St. Jan dat ergens in een historisch kapelletje stond, maar dat om de een of andere reden ‘in veiligheid is gebracht’. Daarom wil Merselo een nieuwe St. Jan, een kopie van het oorspronkelijke beeld dat keurig opgeborgen is in een pastorie.
Toch kan ik me nauwelijks voorstellen dat we op den duur gelukkig zullen zijn met het aanschouwen van uitsluitend kopieën van waardevolle kunstwerken. Nu weet ik natuurlijk ook wel dat de geschilderde zigeunerinnen die in vele duizenden huiskamers de wanden sieren, ook kopieën zijn van een handig in elkaar gezet prototype. En ik weet natuurlijk ook dat deze gepassioneerd kijkende en schaars geklede dame een grote aantrekkingskracht uitoefent op juist die mensen waarvoor we schouwburgen en musea hebben gebouwd. Blijkbaar valt er wel degelijk te genieten van een kopie.
Toch blijf ik volhouden dat het kopiëren van kunstwerken een te gemakkelijke oplossing biedt voor het behoud van de schone kunsten.
Kopieën zijn bijna altijd het begin van het einde, want het zal er tenslotte wel op neerkomen dat we ons straks moeten behelpen met een wereld die een kopie is van de werkelijke wereld. Op die manier kunnen we kerken, schilderijen, beeldhouwwerken, gebouwen en uiteindelijk zelfs de hele natuur opbergen en vervangen door plastic remplaçanten. Zo ontstaat het schrikbeeld van een wereld die niet veel
| |
| |
meer is dan een panopticum.
Ik vraag me zelfs af of wij mensen intussen ook al niet kopieën van onszelf geworden zijn. Ons bewustzijn is tenslotte een door manipulaties en consumptiedwang gekneed wassen beeld geworden. We fungeren allemaal zo'n beetje als die Merselose St. Jan waarvan de oorspronkelijke beeltenis is weggezet. En de kopie van die heilige mag aan wind en weder ten onder gaan, mag zelfs gestolen worden zonder dat er van een ramp sprake is. Het besef dat de werkelijke St. Jan ergens veilig op een sokkeltje staat is een onwerkelijke triomf, want die St. Jan speelt geen enkele rol meer omdat hij een balling van de werkelijkheid geworden is. Het is zinloos de werkelijkheid en de oorspronkelijkheid asiel te geven in de stilte. Eindeloos is het aantal kopieën dat van St. Jan en onszelf gemaakt kan worden, zo eindeloos zelfs dat we op den duur niet meer weten waar het oorspronkelijke beeld gebleven is.
Wat ik met veel omhaal van woorden eigenlijk wil zeggen is dat we de echte St. Jan beter aan weer en wind en eventueel zelfs aan dieven kunnen blootstellen zoals we onszelf ook het beste aan de werkelijkheid kunnen blootstellen, zonder te gedogen dat er een kopie van ons wordt gemaakt.
| |
Werkmij
Maanden, ik durf zelfs te zeggen jaren, heb ik omgezien naar de ware vreugde, het echte avontuurlijke en het van diepzinnigheid vergeven schone, maar Venlo heeft me altijd in de steek gelaten. Het stadje van lol en plezier bleek een mythe te zijn, een onvervreemdbaar deel van het tranendal en daar ben ik zeer onder gebukt gegaan.
Nu is er echter de Werkmij. Het eerste foldertje van dit de vrolijkheid en het avontuur propagerend instituut geeft van- | |
| |
wege tal van stilistische onvolkomenheden nog wel geen reden tot uitzinnige vreugde, maar het begin is in ieder geval gemaakt. Wat de Werkmij - die zich vooralsnog van een zeer krampachtig jargon bedient - poogt te zijn is niet met enkele woorden aan te duiden. De uitbundigheid vliegt er in ieder geval van af en als ik het wel heb, wordt met name de strijd aangebonden tegen de van somberte vervulde linkse lieden en soortgelijk tobberig volk. En de Werkmij, die ik bij de eerste lezing van de folder, aanzag voor een geheel nieuwe trend, blijkt daarentegen juist de trendzuivering in het vaandel te hebben geschreven.
Vijf jaar gaat de Werkmij bestaan en er zullen pluimen en penselen verstrekt worden aan mensen die goede dingen doen ‘in het kunstzinnige en culturele’ vlak. Er komt een Werkmij-lied en er komen terrasologische onderzoekingen. Zeg nu maar niet dat het Venlo en Noord-Limburg ontbreekt aan even flitsende als creatieve geesten. Nogmaals: beoordeel dit nieuwe initiatief niet naar de groezelige folder waarmee de Werkmij zichzelf aan de openbaarheid prijsgeeft. En zelfs als u met de folder helemaal niet kunt lachen, geef dan niet meteen de moed op. Er zijn zeven afzonderlijke afdelingen die zich met ons aller vrolijkheid gaan bezighouden. De Werkmij zal aanwijzingen geven en standjes uitdelen als dat nodig mocht blijken.
Kortom, een roes van vrolijkheid waart over het Noordlimburgse land. Wie denkt dat de wereld nog te verbeteren is via partijen als de PPR en zijn kommer wil uitdrukken door een Che Guevara-pet op te zetten, die zal de Werkmij pal tegenover zich vinden.
Het enige dolle dat zich vooralsnog in het nieuwe initiatief manifesteert is de werkelijk krakende onzin die in de folder is opgenomen. Zodat men dus van een geslaagd initiatief kan spreken, vooral als de Werkmij tot onmiddellijke opheffing overgaat. Maar dat is natuurlijk een te uitzinnige en vrolijke conclusie.
| |
| |
| |
Glamour
U bent toch zeker op de hoogte van het feit dat wij wederom een Miss Limburg hebben. Het is een dame uit Ulestraten, zo verneem ik en ze heeft met een aantal opvallende maten en andere miss-kenmerken een ter zake kundige jury op haar hand weten te krijgen.
Zoals te doen gebruikelijk ventileren wij hier enige boosheid over de jury, door een bevriende krant ook wel eens als het college van keurmeesters aangeduid. Of er enig protest zal rijzen tegen dit weinig smaakvolle gebeuren, valt te betwijfelen want de jaren zestig zijn voorbij en de naar emancipatie hunkerende vrouwen hebben het moede hoofd natuurlijk al lang in de schoot gelegd.
Die dame uit Ulestraten kan dank zij de ‘keurmeesters’ gaan deelnemen aan de Miss-Hollandverkiezingen. En daarmee is dit incident dan ook meteen uit de wereld. Als kranten komen we wel wat moeilijk te zitten als het wicht toevallig Miss Holland wordt. Om nog maar te zwijgen over de enorme paniek die zich van ons journalistieke betweters meester maakt, mocht deze dame Miss Wereld worden.
Toch is het vreemd dat de kritiek op dit soort gebeurtenissen zich meestal richt op de initiatiefnemers en op de jury.
De miss blijft altijd buiten schot en dat komt waarschijnlijk omdat we haar ook erg mooi vinden.
Daar komt nog bij dat de miss tot op zekere hoogte erg slim is. Ze kan er alleen maar beter van worden, terwijl de dames die niet kampioen worden er nooit slechter van worden.
Voor de dames moet het deelnemen aan dit soort keuringen een gebeuren zijn dat tussen hoop en wanhoop ligt. Ze maken een aantal menselijke zwakheden zichtbaar die in feite in niets verschillen van die welke allerlei deelnemers aan een talentenjacht aankleven. Heel even lokt de roem. Heel even cultiveert men de hoop dat men in de broze wereld
| |
| |
van de glamour terecht komt. Men paradeert met de beste glimlach voor een jury, of men kweelt een lied in de hoop dat de talentenjagers van verbazing van hun stoel zullen vallen. Maar hoe dan ook: men verhandelt in beide gevallen zichzelf. Dat mag dan een blijk van verregaande onnozelheid zijn, het is niettemin ook een blijk die tot lering strekt. Want het is wel duidelijk dat de mensen achter hun dromen aanjagen in de hoop dat ze zich met die droom kunnen verenigen.
Ongewild laten die dames die zo graag miss Dit of Dat willen worden en al die mensen die denken dat ze talent hebben, ons allemaal in de spiegel kijken. En daarin zien we niet zozeer een miss of een zangwonder, maar wel onszelf.
| |
Museum
We hadden de bovenlichten van de huiskamerramen al open moeten zetten om de overmatige rook naar buiten te laten en de frietpan stond al op het gas, omdat we meenden dat met het nuttigen van een aantal bitterballen de alcohol-spiegel enigermate verlaagd zou kunnen worden. Toen werd het geniale plan geboren. We zouden een huis kopen aan de rand van een zogenaamde kleine kern en we zouden de gemeente een ton subsidie vragen. De toeloop van bezoekers hadden we begroot op 100.000 per jaar. En de naam was natuurlijk snel verzonnen: Het Groene-Longmuseum.
Iemand wist nog wel een oude zeis te vinden, weer iemand anders had nog voorwerpen voor het winnen van vlas op de vliering liggen en het moest geen moeite kosten ergens een dorsvlegel op te scharrelen. De opgeschilderde kruiwagen die nu vol geraniums in de voortuin stond moest natuurlijk aan de museumstukken worden toegevoegd, evenals het karrewiel waarvan we de spaken een mooi rood
| |
| |
kleurtje gegeven hadden.
Nostalgie, onvervalste Noordlimburgse nostalgie zouden wij met ons Groene-Longmuseum uitdragen. De bitterballen werden in de pan gegooid en we besloten er nog eentje te nemen.
Wij zouden een heuse koeiestal nabouwen, we zouden bij onze nicht de oude koffiemolen van grootmoeder in bruikleen vragen, we wisten nog ergens een kolenkit te staan en bij de spulletjesbaas was nog wel aan busjes van Blooker's Cacao en geëmailleerde bakjes met ‘Zand, Zeep, Soda’ te komen. Er zou een heus paard in de namaakstal worden geplaatst, we zouden melkbussen, oude eggen, afgedankte ploegscharen, koperen ketels, spinnewielen en oude foto's bijeen brengen. Er moest een fornuis komen met echte ringen, kachels met asladen moesten aangesleept worden, kaarsen en petroleumlampen moesten vergaard worden.
Na de bitterballen volgde de laatste borrel. En tenslotte volgde nog een allerlaatste borrel zodat het enthousiasme tot zo'n grote hoogte steeg, dat het Groene-Longmuseum niet langer een illusie, maar een dronkemanswerkelijkheid werd.
Dagjesmensen zouden toestromen en hun gemoederen zouden vol nostalgische gevoelens schieten. En ze zouden in de zalen van het Groene-Longmuseum de oude gebruiksvoorwerpen zien die onze Noordlimburgse voorouders hadden gebruikt zonder te weten dat hun nazaten ze nog ooit eens als ‘antiek’ zouden aanduiden.
De museumbezoekers zouden zien hoe die voorouders in zweet en zorgen hun leven gesleten hadden in die heerlijke tijd dat de Vincentiusvereniging nog ingreep als de nood tot de lippen gestegen was, mijnheer pastoor aanmoedigende woorden sprak om het tal van de aan zijn zorgen toevertrouwde zielen op te voeren, bloedeloze hummeltjes aan tbc leden, jonge zonen in de vastentijd niet mochten vrijen, je lijkkist op een paardekar naar de kerk werd gebracht, op het
| |
| |
einde der winter de laatste restjes melk uit een geite-uier werden geperst, vader en moeder 's morgens om zes uur uit de veren waren en werkdagen van twaalf tot zestien uur maakten, niemand wist hoe je die heerlijk grote gezinnen van meer dan tien kinderen redelijk te eten kon geven, zoonlief voor het kerstfeest in arren moede maar een konijn stroopte en dochterlief met dichtgeknepen neus in een ketel karnemelkse pap roerde. Heerlijke tijden. Alle groenten waren onbespoten, kippen legden nog scharreleieren, de ham hing nog in de schoorsteen en de melk kwam in het beste geval van een nog niet geheel tbc-vrije koe. Er was maar weinig, maar dat was vertederend romantisch. Er was gelukkig nog geen welvaart en overvloed, laat staan welzijn. Er was armoede en gebrek en er was een cultuur van zweet en tranen. Daar moest het zoveelste museum aan gewijd worden. Het Groene-Longmuseum. De bewaarplaats van de onvervalste nostalgie van de Peel en het Noordlimburgse land. De volgende dag waren we nuchter en gingen we gebukt onder een kater. En de illusie van het Groene-Longmuseum bestond niet meer.
| |
Kaarten
Iemand vestigde dezer dagen mijn aandacht op de fraaie tentoonstelling van ansichtkaarten die in het Venlose Goltzius-museum te zien is. Merkwaardig was dat hij onder de indruk was gekomen van wat de mensen in vroeger dagen op die kaarten schreven. En inderdaad: de waarde van zo'n oude kaart wordt niet alleen bepaald door de afbeelding die er op staat, maar ook door hetgeen mensen met een beverig, maar niettemin zeer fraai en van vele krullen gebruikmakend handschrift op de kaart zetten. Daar komt nog bij dat zulke teksten een heleboel suggereren, maar in de eerste aanleg
| |
| |
weinigzeggend zijn. Veel verklaringen worden in uiterst bedekte termen gegeven en de charme ervan is dat ze de nieuwsgierigheid van de lezer in hoge mate bevorderen. En daardoor wordt de lezer een voyeur, iemand die een blik werpt op het doen en laten van anderen, iemand die zelf een beetje door het sleutelgat kijkt, overigens door toedoen van de tekstschrijvers zelf.
Een tante van mij heeft eens een romance gehad met iemand en op het hoogtepunt daarvan begaf ze zich met haar amant naar het Belgische Spa. De familie werd middels ansichtkaarten, waarop lommerrijke lanen, neo-klassieke gebouwen en mondaine toestanden stonden, op de hoogte gehouden. Mijn tante kon haar verrukkingen nauwelijks verbergen en dat is misschien ook de reden geweest waarom de familie die kaarten jarenlang verborgen heeft gehouden tussen notariële papieren en andere zaken die ongeschikt werden geacht voor de blikken van onvolwassenen en buitenstaanders. Pas na de dood van die tante hebben wij haar min of meer openlijke bekentenissen mogen lezen. Ze waren aandoenlijk en in het geheel niet aanstootgevend. Toch waren ze geschreven met onvoorzichtigheid die verliefde mensen eigen is en dat proefde je na vijftig jaar nog steeds. Beschreven ansichtkaarten zijn daarom ongeschikt voor de historici, maar daarentegen het neusje van de zalm voor sfeerproevers. Al die kaarten in ogenschouw nemende, wordt men overvallen door een stemming die is samengesteld uit weemoed, vaag plezier, verlegenheid. Maar het meest vreemde bijverschijnsel is dat men, spiedend tussen de regels die inmiddels gestorven familieleden en onbekenden hebben geschreven, niet alleen het gevoel heeft deze mensen ergens op te betrappen, maar ook zichzelf. ‘Onze kamer biedt een prachtig uitzicht’, schreef mijn verliefde tante en een vertederd, verbolgen of ondeugend familielid had het woord ‘onze’ met een rood potlood onderstreept.
| |
| |
| |
Prenten
Nu in Grubbenvorst een tentoonstelling van oude prentbriefkaarten gehouden wordt, mag ik mijn manie voor het plaatwerk dat rond de eeuwwisseling werd vervaardigd, wel aan de openbaarheid prijsgeven. Ik heb me vaak afgevraagd waarom juist die periode zo'n magische aantrekkingskracht uitoefent. Het heeft waarschijnlijk te maken met het feit dat of onze ouders of onze grootouders juist rond de eeuwwisseling hun jeugd beleefden.
Bovendien is er een speciale relatie tot de toen nog vrij nieuwe fotografie en zodoende bespeurt men op menig oude prentbriefkaart zoiets als de parmantigheid van een generatie die zeker meende te weten dat ze het aanschijn der aarde definitief zou vernieuwen.
Daar staat tegenover dat veel gefotografeerde mensen met zoiets als vrees, dan toch onderworpenheid in de camera blikken. De fotografie betekende een triomf der techniek, maar voor menig rechtgelovig voorouder zal het ook iets zondigs zijn geweest, iets dat slechts met gepast wantrouwen tegemoet getreden kon worden.
Voor mij roept de oude fotografie, voorzover ze betrekking op mensen heeft, een niet of nauwelijks te ontraadselen probleem op dat aanleiding tot vele bespiegelingen kan geven. Het is het probleem van het hoe en waarom van het leunen. Is het u ooit opgevallen dat veel gefotografeerden uit die dagen ergens op leunen. Mijn grootvader heeft zich als soldaat laten vereeuwigen. In de ene hand houdt hij zijn pet, maar intussen wordt zijn stoere houding voor een deel teniet gedaan omdat hij quasi achteloos op een bloemenpedestal leunt. Het leunen bereikte opmerkelijke hoogten. Men leunde tegen monumenten, over stoelen, in deuropeningen enzovoort. En wat opmerkelijk is: het leunen evolueerde in later jaren tot liggen. Deze vormen van gesublimeerde luiheid ziet men het duidelijkste op oude sportfoto's. Op de voorste rij
| |
| |
flankeren de twee backs - zoals ze toen nog heetten - de keeper en ze doen dat liggende, daarbij meestal steunend op een arm. Omdat ze met het hoofd naar de keeper liggen, geven zij de foto een opmerkelijke symmetrie. Het liggen of leunen diende dan ook een esthetisch doel.
Maar daarmee is het verschijnsel natuurlijk onvoldoende verklaard. Ik geloof eerder dat het gecultiveerde leunen of liggen werd ingegeven om de schijn van rust op te houden.
Men verlangde naar iets dat niet bestond of waar geen tijd voor was. Want de rust was een ideaal waaraan een hele generatie bijna nooit toekwam. Zodoende symboliseert dat leunen waarschijnlijk iets dat volstrekt onbereikbaar was.
| |
Volks
Het is alweer even geleden dat deze krant haar lezers opriep partij te kiezen voor Mary Servaes - alom bekend als de Zangeres Zonder Naam - nadat deze openlijk was aangevallen door de vaderlandse cabaret-exegeet Wim Ibo. De verontwaardiging was trouwens vrij gemakkelijk te activeren, want Mary is immers een in Limburg woonachtige dame die jarenlang is verguisd en wier liederen alleen de eenvoudigen van geest beroerden. Daarom is het ook vrij gemakkelijk Mary te gebruiken om de kar van een veel algemener onbehagen te laten trekken. Voor heel veel mensen vertegenwoordigt Mary Servaes het eenvoudige en het begrijpelijke en ze staat dan ook - ongewild misschien - model voor wat de grote massa denkt en voelt. En de grote massa denkt op haar beurt weer dat Mary met haar liederen een zeer authentiek stukje van de volksziel blootlegt. Daarom heeft het volk haar aan het hart gedrukt en wee degene, die over haar een onvertogen woord wenst te zeggen. Daarom had Ibo het ook niet zozeer op Mary gemunt, maar op ons allemaal.
| |
| |
Mary was beledigd, maar haar massale aanhang nog meer.
Er zijn mensen die de kunst verstaan heel handig op de gemiddelde Nederlander (of Limburger) in te spelen. Zij geven voedsel aan de verontwaardiging en prompt klimt iedereen in de pen om per omgaande van die verontwaardiging blijk te geven. En nooit wordt vergeten erbij te zeggen dat het naamloze collectief in feite de drager van het echte gezonde verstand is. Dit soort gestuurde verontwaardiging - hoe goed ook bedoeld - riekt naar manipulatie. Of de massaal gekoesterde gevoelens juist zijn, speelt geen rol. Van belang is slechts dat men de indruk wekt dat de zwijgende meerderheid het altijd bij het rechte eind heeft. In die conceptie bestaan opeens geen mensen meer die het op grond van studie of intelligentie beter zouden kunnen weten. Het ‘gezonde volksgevoel’ wordt de maat der dingen en als gevolg daarvan kunnen de demagogen rustig hun gang gaan. De oproep tot steun aan Mary Servaes zal wel heel goed bedoeld zijn. Maar het resultaat ervan zegt niets over de artistieke kwaliteiten van deze dame. De diepere zin van de oproep is dan ook dat er een uitlaatklep wordt geconstrueerd voor het onbehagen. Dat zou allemaal nog geen ramp zijn, ware het niet dat die uitlaatkleppen op een zeer onterechte manier kunnen worden aangewend. En het vervult mij met kommer als ik zie dat allerwege steeds meer op dat ‘gezonde volksgevoel’ wordt afgestemd.
| |
Anders
Grard Sientje begint zoetjesaan een uniek fenomeen te worden. Ik neem aan dat zulks niet zozeer aan Grard zelf ligt, maar aan de mensen die enige, zoniet veel belangstelling voor hem koesteren. Grard Sientje is een soort kluizenaar die aan de Peelboorden woont en wiens bestaan voor een
| |
| |
deel wordt bepaald door een niet onaanzienlijke meute honden.
In deze krant is Grard al verschillende malen ten tonele gevoerd. Onderwijl is een boekje over hem verschenen en thans zijn ook de jongens uit Bussum bij hem op bezoek geweest. Dat alles zij Grard van ganser harte gegund. Weliswaar geeft de plotselinge publiciteit aanleiding om te veronderstellen dat Grard toch niet zo'n groot kluizenaar is dan wordt aangenomen. Maar ook dat zal minder aan hem dan aan ons te wijten zijn.
Ik waag te veronderstellen dat de populariteit van de ‘Peelreus uit Zeilberg’ te maken heeft met enige gevoelens van onlust die in onszelf aanwezig zijn. Want tenslotte zijn wij het die 'n zekere behoefte aan kluizenaars en aanverwante kleurige figuren hebben. De bekendheid van de man, die er drie bruiden op na houdt - Anton Heyboer - heeft met precies dezelfde gemoedsbewegingen van het grote publiek te maken. Er is een behoefte aan curieuze mannetjes omdat we zelf niet meer in staat zijn curieus te zijn. We zijn allang het slachtoffer van het gegeven dat we in deze samenleving deel uit maken van de eenheidsworst. En iedereen die zich aan de grote sociale worstdraaierij weet te onttrekken, kan rekenen op de belangstelling en de bewondering van zijn medemensen.
Er gaat in ieder mens een Grard Sientje schuil, tegelijk met het onvermogen om ooit een Grard Sientje te worden. We zijn de bewonderaars van een levensstijl die anders is dan de onze. Daarom vergapen we ons ook aan het legioen van de bekende Nederlanders die in allerlei kleurige tijdschriften doen alsof ze zichzelf zijn. We willen weten hoe de bekende Nederlander woont, hoeveel vriendinnen en romances hij er op na houdt en wat hij eet en hoe hij slaapt. En tegelijkertijd speuren we naar de lotgenoten die op de een of andere manier niet wensen mee te doen aan het eenheidstheater waarin we zelf dagelijks een weinig opbeurende figurantenrol
| |
| |
moeten spelen.
Grard Sientje is daarom het ideaal van de burgerman. Daarom kan hij op onze belangstelling en onze bewondering rekenen. Hij is wat wij allemaal zouden willen zijn: anders.
| |
Peel
De Deurnese progressieven hebben een stunt bedacht ter gelegenheid van de opening van het museum De Wieger: er wordt een alternatieve tentoonstelling ingericht om enig licht te werpen op de sociale realiteit van de Peel gedurende de periode tussen de beide wereldoorlogen. Die Wieger wordt met veel officieel vertoon geopend en de progressieven vrezen, als ik het allemaal goed begrepen heb, dat het museum net zo elitair als de meeste andere musea gaat worden.
Nu hoeft dat geen probleem te zijn en door de actie lopen een aantal zaken wel op een merkwaardige en daarom ook weinig duidelijkheid verschaffende manier door elkaar. Wie graag naar mooie schilderijen en gebruiksvoorwerpen gaat kijken, mag voor mij daar alle en desnoods royaal gesubsidieerde gelegenheid toe krijgen. Maar als musea gaan dienen om de sociale werkelijkheid bewust te verhullen, dan wordt het natuurlijk een beetje moeilijker.
Persoonlijk zou ik de komst van De Wieger met alle mogelijke middelen bevorderd hebben, als dat museum zich ook ten doel gesteld zou hebben eindelijk eens een einde te maken aan die afschuwelijke Peelmythe. Misschien gaat De Wieger zich op dat terrein nog wel inzetten, maar gebeurt dat niet, dan zal men de tentoonstelling van de progressieven een min of meer permanent karakter moeten geven.
Onder de Peel-mythe versta ik het tamelijk weerzinwekkende en door romans van het Kortooms-genre aangewakkerde
| |
| |
geloof dat in De Peel vroeger een vrolijke armoede heerste die min of meer tot inspiratiebron en decor diende van allerlei cultuurridders die uit waren op idyllische gegevens. Het is een onuitroeibaar geloof en ieder keer als er een nieuw Peelboek verschijnt, blijkt dat de sociale toestanden vakkundig worden gebruikt als decor voor een kleurrijke onnozelheid die door de Peelbewoners vele decennia aan de dag gelegd zou zijn. Intussen is de sociale werkelijkheid van het Peelverleden vaak letterlijk en figuurlijk ‘met geen pen te beschrijven’. Vandaar ook dat het goed zou zijn als juist in een plaats als Deurne hard gewerkt zou worden aan het ontmythologiseren van het verleden.
De mythe van de Peel begint verbijsterende vormen aan te nemen en een alternatieve tentoonstelling die ons door nostalgie verblindende burgers met de neus op de onverbiddelijke werkelijkheid zou drukken, kan natuurlijk geen kwaad. Of dat de taak van De Wieger is, zou ik niet weten. Maar dat het niettemin een belangrijke taak is, staat als een paal boven water.
| |
Chique
Omstandigheden voerden mij afgelopen weekend naar de Kaiser Friedrich-Halle in Mönchen-Gladbach alwaar een grote carnavalszitting plaatsvond van het soort dat wij ook vaak op de Duitse tv zien en bovendien van precies hetzelfde soort dat wij ten onzent zo graag in zogenoemde pronkzittingen nabootsen.
Als het waar is dat het Duitse carnaval voor een deel de stijl en het ritueel van de Nederlandse carnaval bepaalt, dan zie ik het goed de verkeerde kant op gaan. Nu ben ik toch niet al te dol op pronkzittingen en hofbals, al was het maar omdat het carnaval vierende voetvolk bij die gelegenheden
| |
| |
angstvallig buiten de deur wordt gehouden. En sinds de smoking en het rokkostuum onmisbare attributen van de carnavalsviering geworden zijn, is het alleen nog maar erger geworden.
Maar wat ik daar bij onze oosterburen zag, ervoer ik als een teken van de naderende ondergang van het carnaval. Stel je voor: de meeste van de vele honderden zitplaatsen waren voorzien van het bordje ‘gereserveerd’. En die plaatsen werden later dan ook bezet door mensen van een soort dat men bij ons op het Grand Gala du Disque pleegt aan te treffen; de happy few, omhangen met chique glitterwerk, versierd met peperdure kapsels en met een gezicht dat deed vermoeden dat Kaiser Friedrich ieder ogenblik zelf kon binnenkomen.
Daar kwam nog bij dat de buuttereedners een zeer dubieus soort humor ten beste gaven en dat de dansmarietjes die er met bosjes optraden waren getransformeerd tot dansgroepjes zoals men ze ook wel eens in tv-shows ziet. Carnaval?
Vraag het me niet, maar het kwam mij voor dat dit vertoon van decolletés, vlinderstrikken en champagneflessen evenveel met carnaval te maken heeft als sinterklaas met Kerstmis. Nu moeten de mensen zelf weten hoe ze hun feestjes bouwen, maar ik beschouw dit soort seances, dat ook bij ons steeds meer in zwang komt, als wezensvreemd aan het carnaval.
Want als ik me niet vergis valt of staat het carnaval of de vastenavondviering met een maximum aan spontaniteit en met een minimum aan dwaze chique. Maar ik vrees het ergste, vooral omdat het binnenste buiten gekeerde colbertjasje van toen, tegenwoordig minstens een smoking moet zijn. Of voor wie die niet begrijpt; carnaval is er niet meer om met jezelf te lachen, maar om het beter en duurder te doen dan een ander. Met alle rampzalige gevolgen van dien.
| |
| |
| |
ROZ
De Regionale Omroep Zuid (ROZ) bestaat dertig jaar. Ik weet niet of ik het juiste tijdstip gekozen heb, maar ik wil graag een gepast huldeblijk aan de openbaarheid prijsgeven. Ik kan me zo'n huldeblijk permitteren, want ik hoor tot de vaste luisteraars van de ROZ en ik heb bovendien al een keer in een programma mogen figureren met een aantal totaal overbodige opmerkingen de Limburgse pers aangaande. Het beste programma dat de ROZ ooit heeft uitgezonden handelde over de invoering van toeristenbelasting. Luisteraars mochten telefonisch reageren. Er meldde zich dan ook een dame uit Maastricht die ongeveer het volgende zei:
‘Hou eens op met ouwehoeren en maak eindelijk eens een goed programma.’ De dame had niet in de gaten dat haar bijdrage het programma meteen een ongewone dimensie gaf van openheid en volmaakte vrijheid van meningsuiting.
Nee, ik wil niets smalends zeggen over de ROZ; ik wil alleen maar zeggen dat de ROZ een welhaast perfect beeld biedt van Limburg. De ROZ: dat zijn we tenslotte allemaal, compleet met onze onbenulligheden, onze minderwaardigheidsgevoelens en onze hang naar op gedragen toon gebrachte actualia. De ROZ is het volmaakte spiegelbeeld van Limburg. Daar komt nog bij dat de ROZ geen zieltjes behoeft te winnen en slechts een dik miljoen per jaar te besteden heeft. Als luisteraar blijf je dus gespaard voor onzinnigheden die andere omroepen om der wille van de zielenwinst debiteren. De ROZ is het ideaal van een omroep die niet door een zuil wordt geschraagd.
De Maastrichtse dame die de ROZ wilde betichten van ‘geouwehoer’ had dan ook ongelijk. De ‘regionale’ maakt goede programma's voorzover Limburg, de daar spelende actualia en de daar woonachtige mensen dat toelaten.
Als binnen de Limburgse grenzen geen revolutie uitbreekt, kan de ROZ ook geen programma maken over de revolutie.
| |
| |
En als bij het sluiten van de mijnen de mijnwerkers het vertikken om massaal het gouvernement in Maastricht te bestormen, kan aan zoiets ook geen uitzending worden gewijd. De ROZ is daarom een medium dat onze eigen beperktheden en tekorten gedurende een uur per dag in kaart brengt. Misschien zijn er wel ROZ-medewerkers die zitten te springen op de uitzending van het jaar, maar als er niets gebeurt dat zo'n uitzending rechtvaardigt, dan moet je met je bandrecorder mooi in de Maastrichtse studio blijven zitten. Als ik de ROZ bij deze hulde breng, dan is dat omdat de kwaliteit van zijn programma in volm aakte overeenstemming is met de identiteit van Limburg.
| |
Kienen
Kienen. Wat is dat? Een in Limburg zeer frequent bedreven volksvermaak met een aantal op verslaving lijkende nevenwerkingen. Het is een spel met kaarten en nummertjes, centen die over hokjes worden voortbewogen en prijzen zoals broodroosters en elektrieke dekens. De deelnemers zijn van alle leeftijdscategorieën en in bijna alle gevallen zeer talrijk.
Kienen is dus een spel waarmee terdege rekening gehouden moet worden en dat doet intussen ook bijna iedere vereniging. Voor het beoefenen van dit spel behoef je in het geheel niets te kunnen. Wie de cijfers van 1 tot 10 kent is in intellectueel opzicht gerechtigd aan het spel deel te nemen. En voor het overige wacht je gewoon totdat je kaart of je rij vol raakt en dan hoef je niets anders te doen dan ‘kien’ te roepen, als een ander je tenminste niet voor geweest is. Het spel heeft in feite niets aantrekkelijks. Zelfs de prijzen wijzen op een inkoopbeleid dat overal door bepaald is, behalve door vindingrijkheid. En toch gaat er kennelijk een
| |
| |
bijna verslavende spanning van het gebeuren uit.
Zonder twijfel is een van de aantrekkelijkheden van het kienspel de absolute eenvoudigheid ervan. Maar het kienen heeft kennelijk ook een dimensie die alleen de fervente kiener kan aanvoelen.
Toch lijkt mij de grote aantrekkingskracht van het spel gelegen te zijn in de volstrekte passiviteit waarmee het beoefenen ervan gepaard gaat. Je zit daar maar met centen of schijfjes over die kaart te schuiven, terwijl iemand aanhoudend nummertjes opdreunt. Je hoeft vrijwel niets te doen, je hoeft je alleen maar over te leveren aan het lot, waarvan je bij hoge uitzondering gunsteling wordt.
Die overgave aan de passiviteit wordt in het gunstigste geval beloond met een broodrooster of elektrieke deken. En juist deze slopende saaiheid schijnt zelfs - hoe wonderlijk het ook klinkt - een zeker gevoel van sensatie te geven. Lijf en geest hoeven nauwelijks in beweging te komen en toch gebeurt er iets en loopt men zelfs kans onder prijzen bedolven te worden.
Kortom; kienen is als geen ander spel een achter passiviteit verscholen sensatie. En als zodanig lijkt het me een uitvloeisel te zijn van de passiviteit, die onder invloed van de beeldbuis iedere avond in de huiskamer gepraktiseerd wordt. Het is een geestdodende manier om in het bezit te komen van allerhande apparaten en het is vooral een passende illustratie van een toestand van verslaving.
| |
Musikanten
Er hangen ons weer een paar blaaskapellenfestivals boven het hoofd. Dat zijn opmerkelijke gebeurtenissen waaraan steeds meer in korte broek gehulde heren deelnemen die daarenboven ook nog zijn getooid met Tiroler hoedjes.
| |
| |
Zij importeren ten onzent een nieuwe cultuur die in feite thuishoort in Bohemen, Beieren en Oostenrijk en die hier gretig aftrek vindt. Een vreemde zaak. Nu moet iedereen zelf weten welke muziek hij aan zijn instrument ontlokt, maar het blijft een merkwaardig gegeven dat in goed tien jaar tijds de ‘musikanten’ uit alle hoeken en gaten zijn gekropen die bijna allemaal een Duitse naam dragen. Daarenboven bedienen ze zich van een uit bovengenoemde contreien afkomstig repertoire, waarbij men vooral naar de ogen van een slimme Beier kijkt die alweer enige tijd geleden de Egerländer Musikanten bijeenriep met het oogmerk een aantal volksdeuntjes in een zeer commercieel pakje aan den volke te presenteren. Zo ontstond een geheel nieuwe loot aan Limburgs culturele stam. Het zal wel te maken hebben met het feit dat wij in deze gewesten de idyllische knusheid van Bohemen en Beieren missen, dat we toch graag eens in een lederen korte broek lopen en dat we de polka en de wals verkiezen boven de meer eigentijdse muzikale stromingen. Aldus vormen de ‘musikanten’ een hecht legioen dat tot een compleet modeverschijnsel is uitgegroeid en dat alle kenmerken van een volkse reactie draagt. En de ‘musikanten’ staan kennelijk niet alleen, want ik heb ook al een paar zangkoren mogen beluisteren waarvan de leden als kozak verkleed het podium betraden. Toch zou ik graag eens willen weten wat nu de diepere beweegredenen zijn van de mensen die zich aan deze cultuur verslingerd hebben. Ik neem aan dat gezellige muziek, een goed glas bier en een avond onbekommerde lol het fundament vormen van deze snel om zich heen grijpende stroming. Maar waarom al die Duitse namen? En waarom de stormachtige import van een cultuur die is gebaseerd op een heel ander levensgevoel dan wij hier kennen? Het komt me voor dat het plezier dat wij in deze gewesten op gezette tijden nodig hebben kunstmatig wordt voorzien van een identiteit die we er zelf niet aan
kunnen geven. Daarom moeten we opeens
| |
| |
zonodig Frühschoppen tegen de achtergrond van uitheemse muziek en kinderlijke uitmonsteringen. Maar misschien hebben al die ‘musikanten’ geen ander alternatief. Als het zo doorgaat moeten we ons nog eens in het jodelen gaan bekwamen.
|
|