| |
| |
| |
Roet in ons eten
Passief
Je moet al een optimist tegen wil en dank zijn als je nog zou durven te beweren dat het goed gaat met Limburg. Het werkloosheidscijfer kruipt zoetjesaan naar de tien procent en begint rampzalige afmetingen te krijgen. En dat alles gebeurt in grote stilte, in een leegheid die nauwelijks door actie of spandoeken wordt verstoord. Zo nu en dan geeft een autoriteit uiting aan zijn bezorgdheid of schiet een krantecommentator uit zijn slof. En voor het overige zit de Limburgse familie gezellig in de huiskamer, terwijl de bovenverdieping in brand staat. De brandweer zal het wel klaren zo wordt gehoopt. Een ijdele hoop?
Een aantal jaren geleden waren er al onheilsprofeten die zich zorgen maakten over de economische toestand, die was ontstaan na het sluiten van de mijnen. Maar hun pessimisme smoorde in de triomfantelijke verwachtingen omtrent de zogeheten herstructurering. Toen het met de herstructurering niet liep zoals werd verwacht, bleef het optimisme onverkort bestaan ook al was daar geen enkele grond voor.
En vervolgens diende zich een nieuw onheil aan: een mondiale economische crisis die voor Limburg zeer bijzondere gevolgen had. Want opeens keerden de pendelaars die in Duitsland een royaal belegde boterham hadden verdiend, terug. Alle problemen schoven in elkaar: de weinig vlottende herstructurering, de terugkeer van de pendelaars, de talloze bedrijven die werktijdverkorting vroegen, de toch al bestaande werkloosheid en de economische crisis. In Limburg vielen de klappen.
Het ergste is misschien nog, dat in dit gewest al die klappen werden geïncasseerd met een aan masochisme grenzende
| |
| |
lijdzaamheid. Dat geldt waarschijnlijk niet zo zeer voor de technocraten die driftig nieuwe instituten in het leven riepen om de economische inzinking en de ontredderde structuur van het gewest te lijf te gaan. Maar dat geldt wel voor de mensen die het slachtoffer werden van de algehele malaise en die met gebogen hoofd al dat onheil over zich heen lieten komen. Zeker, er kwamen een paar vakbondsbonzen naar Limburg en hier en daar roerde zich een groepje werkende jongeren.
Niet dat ik zou willen oproepen tot allerlei demonstraties maar ik blijf vinden dat enige actie geen kwaad zou kunnen. Ze mogen in Den Haag en Maastricht weten hoe we ons voelen. Ze hadden dat daar allang mogen weten. Maar passiviteit is troef en we verkiezen kennelijk te wachten totdat het beter gaat.
| |
Opstand
Drie ‘kanonnen’ van de vakbeweging - Spit, Kok en Lanser - zijn zeer onlangs in Limburg in stelling gebracht. De vuur-monden werden gericht op de deplorabele toestand op de Limburgse arbeidsmarkt. Ik weet niet of er schoten zijn afgevuurd, maar een prangend NKV-pamflet, dat ten tijde van de vakbondswapenschouw verscheen, stelt vast: ‘Heel Limburg in opstand tegen de werkloosheid’.
Nu meen ik zeker te weten dat er in het Limburgse geen sprake is van enigerlei opstand. Was dat wel het geval, dan hadden we toch minstens een tot grote opwinding gebrachte massa met gebalde vuist moeten zien opmarcheren naar de een of andere Limburgse stad om daar luidkeels van haar ongenoegen blijk te geven. Maar het monter zingen van de nachtegaal in het bronsgroen eikehout is nog nimmer verstoord door manifestaties van deze soort.
| |
| |
Wel produceren allerlei instituten lijvige rapporten over de Limburgse problemen. Ik stel vast dat er een heleboel goede wil en parate kennis in deze problemen zijn geïnvesteerd.
Mij lijkt dat de prangende tekst van het NKV is ingegeven door iets dat in Limburg weliswaar eens zou moeten gebeuren, maar dat evengoed niet tot de mogelijkheden schijnt te behoren.
Of dat nu juist is of niet, we accepteren de meest onheilspellende cijfers die we dagelijks in de kranten aantreffen met een gelatenheid die aan de hoop op een spoedige ondergang grenst, we luisteren naar het verward gemompel in de politieke marge en we wachten zonder vertoon van woede het zoveelste rapport af in de hoop dat het economisch tij keert. Moet zo'n opstand dan? Tegen heug en meug natuurlijk niet. De mensen moeten tenslotte zelf weten waar ze al of niet kwaad over willen worden. Onze Limburgse zielen hebben nu eenmaal een heilig geloof in de bestuurlijke peetvaders die over ons welzijn waken en die het kanongebulder van de vakbonden natuurlijk ook hebben gehoord. Maar de opstand is er nog steeds niet en daarmee is het bewijs geleverd dat onze lankmoedigheid waarschijnlijk aanzienlijk groter is dan waar ook in Nederland.
Elders ontrolt men de spandoeken voor heel wat minder. Onze strijdbaarheid zal voorlopig wel beperkt blijven tot naar de residentie optrekkende schutterijen als daar een parade wordt gehouden waar naar ons gevoel te weinig vertegenwoordigers van de gewapende macht aan deelnemen. Heel Limburg in opstand tegen de werkloosheid. Vergeet het maar. Zo'n kreet omfloerst onze passiviteit alleen maar.
| |
| |
| |
Verloren naam
De Limburgers die in de naïeve overtuiging leven dat de economische problemen van dit gewest geen uitwerking zouden hebben op het geestelijk welzijn van de mensen, zouden met spoed het boekje moeten lezen dat is uitgegeven door het Diocesaan Centrum voor Maatschappelijk Werk Limburg en dat de neerslag bevat van een gesprek dat Fred van Leeuwen had met prof. Weyel. De hooggeleerde heeft destijds in Roermond een paar indringende uitspraken gedaan en onder meer vastgesteld dat Limburg gebukt gaat onder een identiteitscrisis die o.m. wordt veroorzaakt door de woelingen rond de structuur van de kerk, de psychosociale nawerking die WAO-ers en vervroegd gepensioneerden ondervinden en het sluiten van de mijnen.
Weyel zegt: ‘En het verliezen van een eigen identiteit, dat is een van de ergste dingen die je kan gebeuren. Het is alsof je je naam verliest’.
Wat is dat, je naam verliezen? Volgens mij is het een fatale combinatie van afgevoerd worden uit de boeken van een veilig en beschermend sociaal-economisch systeem en niet meer weten wie en wat je bent. Het meest dramatische aspect hiervan is waarschijnlijk het onzichtbare karakter ervan.
De ervaring van dat proces begint met de vaststelling dat je je niet gelukkig voelt. Je niet gelukkig voelen slaat weer terug op de mensen om je heen en aldus vervreemd je van je omgeving; een verdubbelde vereenzaming dus die een bijna fatale dimensie krijgt door haar ongrijpbaarheid.
Zodoende ontstaat zoiets als een geestelijke gevangenschap en het is maar zeer de vraag hoe die onvrijwillig gedetineerden op hun situatie reageren. Met een stille vlucht in de behoudzucht? Met een luidruchtig maar zinloos aktivisme in de marge van de samenleving? Of met een terugtocht op de stellingen van zwijgzaamheid en angst?
Je naam verliezen lijkt veel op een naar binnen gekeerde
| |
| |
en daarom voor de buitenwereld onhoorbare ontploffing waarvan de vrijgekomen energie alleen maar opgespoord kan worden door psychologen, maatschappelijk werkers en therapeuten.
Als we onze identiteit willen terugvinden, dan moeten we die vrijgekomen energie zichtbaar maken voor iedereen. Een zichtbaar probleem kan opgelost worden. Wie in staat is zijn eigen spanningen te zien, wie de spiegel vindt om naar zichzelf te kijken, is ook hard op weg zijn eigen identiteit weer terug te vinden. Dat geldt waarschijnlijk niet alleen voor de individuen, maar ook voor groepen. De vraag blijft of de welzijnswerkers in staat zullen zijn in hun eentje dit deel van de herstructurering van Limburg te klaren.
| |
Vlucht
Weg van de vooruitstrevendheid. Onder dat nogal twijfelachtige motto schijnen niet geringe aantallen Limburgse mensen zich tot de emigratiedienst te wenden met het oogmerk dit land te ontvluchten. De motieven van deze kandidaat-emigranten hebben het karakter van paniek. Immers, ze zijn de papieren rompslomp hier te lande beu, ze zoeken 'n land waar minder vervuiling is en waar daarenboven minder wordt getrapt tegen godsdienst en gezag.
Nog afgezien van de tegenspraken die achter deze motieven schuilgaan, zou je zeggen dat deze mensen kiezen voor een vrijwillige ballingschap. Vroeger golden kennelijk heel andere motieven. De emigratielanden hadden werk, iemand met initiatief zou er snel rijk kunnen worden en iemand die wilde werken ging een zonnige toekomst tegemoet.
Een verre tante van mij die sinds vijftien jaar in Australië woont en daar een onmiskenbare welstand geniet, maakte het vorig jaar een uitgebreide tournee door ons land. Wat
| |
| |
haar het meeste opviel was dat ook hier alles veranderd was.
De verre tante emigreerde destijds kennelijk omdat ze verwachtte dat de tijd hier sociaal en economisch zou blijven stilstaan. Haar verbazing en vertwijfeling had dan ook betrekking op het gegeven dat haar achtergebleven familieleden ook bepaalde stadia van welstand hadden bereikt.
De nieuwe emigranten zoeken klaarblijkelijk iets anders dan welstand. Ze zoeken rust, ze vluchten weg in de mening dat bepaalde maatschappelijke ontwikkelingen die hier om zich heen grijpen hen niet zullen inhalen. Dat lijkt me een tragische misvatting. Als de geschiedenis zich volgens het normale patroon voltrekt, gebeuren alle dingen met een onontkoombare onverbiddelijkheid, zij het dan dat ze in sommige landen wat later gebeuren.
Te vrezen valt daarom dat het trappen tegen het gezag - zo daar hier al sprake van is - vroeg of laat ook in Canada en Australië manifest wordt. Alleen Zuid-Afrika schijnt voor de in paniek vluchtende aanbidders van het gezag nog soelaas te bieden. Want de heer Vorster vertegenwoordigt inderdaad nog een gezag waar niet tegen te schoppen valt. Maar of de vrijwillige ballingen, die zonodig aan de vooruitstrevendheid willen ontsnappen, zich onder dat gezag happy zullen voelen, moet worden betwijfeld.
En voor het overige mag worden opgemerkt dat je voor de loop der geschiedenis nooit kunt vluchten. Misschien kunnen al die ambitieuze jonge mensen toch beter hier blijven.
Met enig geschop tegen het gezag verwerven we ons misschien toch nog kansen op een beter leven.
| |
Geweten
Als journalist zit ik een beetje in mijn maag met die demonstratie van ex-mijnwerkers die dezer dagen in Den Haag
| |
| |
gehouden werd en die de tragische aspecten van de mijnsluitingen nog eens overduidelijk onder de aandacht bracht. Je kunt het knagen van je geweten natuurlijk wegschrijven in een stukje dat het godgeklaagd is met welk aalmoes men die mensen in leven tracht te houden. Maar het geweten kan nu eenmaal niet gesust worden met in sierlijke superlatieven gegoten boosheid. Trouwens, de mijnwerkers zullen niets hebben aan zo'n formele vorm van medelijden.
Wat ik eigenlijk wil zeggen is dat ons historisch besef, inclusief dat van de journalisten, bepaald niet sterk ontwikkeld is. Toen de mijnen gesloten werden hebben wij Limburgers dat aanvaard, daarbij geholpen door de bewezen economische noodzaak van die sluitingen. En onze blik heeft zich vervolgens gericht op dat spectaculaire, maar evengoed abstracte proces van de herstructurering van Limburg. Wat we vergaten was dat die herstructurering een succes zou worden. De processen die achter de dichtgevallen voordeuren van de inderhaast vergeten mijnwerkers op gang kwamen, verloren we uit het oog. Steek wat geld in de begeleiding, stuur er maatschappelijke werkers en therapeuten op af, en de rest komt vanzelf wel goed, zo vonden we. Misschien zijn we zelfs zover gegaan dat we de mensen die openlijk aan de bel trokken om ons op de noodsituatie van de mijnwerkers te wijzen, gewoon querulanten noemden die van andermans nood hun eigen politieke stokpaardje maakten.
Het gebrek aan historisch besef heeft ons doen denken dat de mijnsluitingen alleen een economische operatie betrof.
Dat er een vloedgolf van nostalgie en apathie zou loskomen, dat de leegte een opeenstapeling van menselijke problemen tot gevolg zou hebben en dat er toch zoiets bestond als het vergroeid zijn met het leven als kompel, leek ons tamelijk ondergeschikt.
We hadden warempel toch wel kunnen voorzien dat de menselijke nasleep van een dergelijk proces oneindig tragisch
| |
| |
zou zijn. Er we hadden moeten voorzien dat het menselijk gemoed aanzienlijk minder snel geherstructureerd kan worden dan een economische situatie. We zijn min of meer misleid door het bazuingeschal dat het ‘nieuwe Limburg’ aankondigde. Tenslotte zou alles beter worden, terwijl het werken in de mijn ook niet alles was. De tragiek van de buitenstaander is dat hij niet wilde of kon zien wat onvermijdelijk moest gebeuren. En daarom knaagt nu ons geweten.
| |
Ramp
Na de DSM-ramp van de vorige week is me een ding heel duidelijk geworden: Limburg heeft gekozen voor het risico. Veertien mensen verloren het leven en er werd een enorme schade aangericht, maar geen mens zegt dat het nu genoeg is en dat de chemische activiteiten van DSM moeten worden gestaakt of eventueel moeten worden voortgezet in minder dichtbevolkte gebieden. Ter discussie staan alleen het rampenplan en de veiligheidsmaatregelen die het bedrijf moet gaan nemen. Dat betekent dat de Limburgers voor wat betreft de toekomst in termen van een nieuwe ramp blijven denken. Allerlei geruststellende verklaringen zullen ertoe bijdragen dat de opgeleefde angst opnieuw verdrongen wordt.
Daarmee krijgt een onverhoopte nieuwe ramp de dimensie van een onontkoombaar natuurgebeuren. Ik vrees dat de Limburgers alle risico's willen dragen omdat ze al met een sociaal-economische kater zitten. De werkgelegenheid speelt immers een rol, net als de economische kwetsbaarheid van de zuidelijke mijnstreken.
Daarom zullen we de aanwezigheid van een chemisch complex temidden van aanzienlijke bevolkingsconcentraties met de ons eigen trouwhartigheid blijven benaderen, dezelfde
| |
| |
trouwhartigheid die het college van GS vlak voor de ramp demonstreerde toen het beweerde dat over het DSM-afval niet gesproken kon worden omdat de concurrentie op de loer lag.
Niettemin betwijfel ik of dat de meest realistische benadering is van een situatie waarin de mens krachten oproept die hijzelf niet in de hand schijnt te hebben. Ik weiger te geloven dat het zin heeft te leren leven met allerlei gevaren, als die gevaren nog afgewend kunnen worden. Als we het risico van een in de onmiddellijke nabijheid van wooncentra gelegen chemische industrie wensen te dragen, dan stel ik vast dat iedere discussie over de wezenlijke gevaren van de chemische bedrijvigheid zinloos geworden is. En dan valt er ook niet meer te praten over de vestiging van bijvoorbeeld kerncentrales. In dat licht bezien sanctioneren we allerlei activiteiten en gaan we gewoon verder. We dragen dan zonder mokken de risico's en maken rampenplannen voor de fatale gevolgen van ons eigen handelen.
Ik stel op grond van dit alles vast dat we ons aldus hebben neergelegd bij het schrikbeeld van Orwells ‘1984’ en Huxley's ‘Heerlijke Nieuwe Wereld’. De omvang van dié ramp laat zich niet overzien.
| |
Verwarring
Ik heb het vage vermoeden dat het maar goed is dat die gifwolk die enkele weken geleden vanuit Stolberg richting Limburg dreef, uiteindelijk toch een afwijkende koers volgde. Wie leest hoe de autoriteiten ten onzent op dit alles reageerden, kan alleen maar bange vermoedens koesteren. Als ik het allemaal goed begrepen heb, waren de autoriteiten weliswaar tijdig gewaarschuwd, maar kwam die waarschuwing door een fout van de Duitsers toch rijkelijk laat binnen.
| |
| |
Mijn wantrouwen jegens de bescherming der burger in geval van rampen en andere calamiteiten dateert uit mijn jeugd. Ik was er namelijk altijd als de kippen bij als de BB ging oefenen. Het fijne van zo'n oefening was dat nagenoeg alles misliep. Blokhoofden stonden wanhopig in veldtelefoons te schreeuwen, andere beschermers vielen, gehinderd als ze werden door veel te grote en stijve uniformen van een zeer duurzame maar ook taaie stof, van ladders of struikelden over hun eigen materieel en jachtige commandanten en inspecteurs verschenen pas ten tonele wanneer de radioactieve neerslag het betreden van het rampgebied al volstrekt onmogelijk had gemaakt.
Dat zal nu wel allemaal veranderd zijn, maar daarvoor in de plaats kwam later dan wel de volstrekte desinteresse van diegenen die door een beslissing van hogerhand werden gedwongen tot de gelederen der bevolkingsbeschermers toe te treden. Nee, geef mij maar een goed geoefend brandweerkorps. Natuurlijk, rampen gaan er vroeg of laat zeker gebeuren en het is nodig dat voorzorgsmaatregelen worden getroffen. Maar de kracht van een goede bescherming van mensen is gelegen in de snelheid waarmee de verantwoordelijke autoriteiten boven de chaos en verwarring uitstijgen en weer tot redelijk handelen in staat zijn.
Lees ik dan niet tussen de regels door dat de natuur zelf ons behoed heeft voor een zeer onplezierige confrontatie met de gifwolk van Stolberg? Is het oorspronkelijke bericht dat de gifwolk over onze gewesten richting Eindhoven dreef dan niet juist? Het wordt niet duidelijk.
Wat veertien dagen na het al of niet passeren van de gifwolk overheerst, is verwarring en dat schijnt zo te horen. Tot troost strekt misschien dat ook de Duitse autoriteiten, ondanks hun aangeboren grondigheid, aan dezelfde verwarring ten prooi zijn gevallen. Laten we ons beschermen, maar laten we het er evengoed op houden dat men zich tegen verwarring nimmer afdoende kan wapenen.
| |
| |
| |
Rampen
Verwarring wordt vaak veroorzaakt door een onjuist of oneigenlijk gebruik van de taal. Stel dat er ergens een ramp gebeurt en allerlei hulpverleners worden ingeschakeld, dan is het van belang dat die hulpverleners een goede omschrijving krijgen van wat er gaande is.
Menige noodsituatie is aanzienlijk kritieker geworden doordat de hulpverleners, gedreven door ijver en goede bedoelingen, als idioten door elkaar begonnen te rennen en al doende de ene vergissing op de andere stapelden. Achteraf kwam dan vast te staan dat de instructies verkeerd gegeven of verkeerd begrepen waren.
Vandaar dat mensen die zich met de rampenbestrijding bezig houden, naarstig speuren naar goede definities. Die definities nemen door hun wijdlopigheid en perfectie dan weer de omvang van een ramp aan, maar dan in verbale of taalkundige zin.
Want wat is een ramp? Slaan we er het rampenbestrijdingsplan van de gemeente Venlo op na, dan vernemen wij het volgende: ‘Een ramp kan worden omschreven als een situatie, waarin het normale leefpatroon, door aanwezigheid of dreigend gevaar voor levens en goederen zodanig wordt verstoord, dat voor een doelmatige bestrijding van deze situatie en haar gevolgen, naast het terstond beschikbare hulpverleningspotentieel een uitgebreide bijstand en een gecoördineerde leiding van de hulpverlening noodzakelijk zijn.’ Het is maar dat u het weet. De hang naar duidelijkheid gaat zichzelf te boven en brengt daardoor alleen maar verwarring voort. De hang naar duidelijkheid wordt bovendien het tegendeel van zichzelf met als verbluffend resultaat dat daardoor niemand meer begrijpt waarom het gaat.
In deze Venlose lezing is een ramp dan ook geen ontploffing, geen overstroming, geen brand en geen verkeersongeluk, maar een situatie die een buitengewone ingreep vereist.
| |
| |
En daaruit vloeit dan voort dat een ramp die niet bestreden wordt met ‘een uitgebreide bijstand en een gecoördineerde leiding van de hulpverlening’ per definitie geen ramp is. Waaruit dan de voorzichtige conclusie getrokken mag worden dat een ramp datgene is wat de ‘bevoegde instantie’ voor een ramp aanziet.
Zo blijft de definitie van iets verschrikkelijks in haar eigen tegendelen verkeren, zonder dat de grenzen worden vastgesteld voor wat net nog geen ramp en net wel een ramp is. En juist in dat grensgebied is een royale ruimte overgelaten voor de vergissing van die ‘bevoegde instantie’ die moet vaststellen of zij het wel of niet met een ramp van doen heeft. Het is het grensgebied waarin het rampenplan zinloos geworden is.
|
|