De arbeid der kinderen in fabrieken
(1873)–Jan Hendrik Wijnen– AuteursrechtvrijOnder godsdienstig, zedelijk en stoffelijk oogpunt beschouwd
De Genees- en Behoedmiddelen.Tegen den dood is geen kruid gewassen - zegt een spreekwoord. Behalve voor deze laatste en onvermijdelijke kwaal, welke den koning gelijk den geringste zijner onderdanen onvermijdelijk treft, bestaan er geneesmiddelen voor alle ziekten ter volkomene herstelling of althans tot leniging en verbetering van den toestand des lijders. Ook voor maatschappelijke kwalen bestaat er hoop op genezing, indien allen, wien het heil van godsdienst en vaderland ter harte gaat, met vereenigde krachten willen medewerken om de gapende wonde te verbinden en ze te bedekken met verzachtende olie en genezenden balsem. Golvend gudst het bloed uit de breede en diepe wonde, geslagen in 't hart der jeugd bij de talrijke klasse der armen. Niemand dan, die dezen droevigen toestand in al zijne ellenden doorschouwt, zal het mij euvel duiden, dat ik mijne zwakke krachten wijd aan het opsporen van middelen tot redding en herstel.
Als eerste oorzaak des kwaads hebben wij vroeger aangewezen het gebrek aan Christelijke opvoeding en gods- | |
[pagina 40]
| |
dienstzin. Immers, in onze ambtsbediening treffen wij dagelijks huisgezinnen van arbeiders aan, die gelukkig en tevreden leven. Zij verdienen gewoonlijk niet meer dan anderen, en toch laten zij hunne kinderen niet werken, voordat zij tot hun 12e of 13e jaar eene Katholieke opvoeding en onderwijs genoten hebben. Hoe dit nu komt? Indien gij daar binnentreedt bij zulk gezin, vindt gij alles zindelijk en geordend; de vrouw is bezig met haar huiswerk of leert den kleinen bidden; de vader voelt zich aan den huiselijken haard gelukkig te midden der zijnen; hij verkwist niets. - Beiden zijn zuinig, matig, en als de arbeid goed gaat, wordt er een stuiver of wat 's weeks weggelegd voor den tijd, dat de oudste zoon zijne eerste H. Communie doet. En dan komt de Zondag of een hooge feestdag - dagen van waar geluk en blij genot voor het gansche gezin. In de kerk, te midden van de pracht en den rijkdom van den Katholieken eeredienst, voelt zulk een man zich opgebeurd; in het aanhooren van Gods woord, in het ontvangen der HH. Sacramenten vindt hij troost en bemoediging, en gelukkig en tevreden keert hij huiswaarts, om daar den overigen vrijen tijd in zalige vreugde te midden der zijnen door te brengen. Ook in de week vindt hij eene aangename verpoozing in 't bijwonen der H. Familie-Congregatie, alwaar met gebed, gezang en Christelijk onderricht de avond aangenaam wordt doorgebracht. Doch genoeg: dààr, waar geloof en godsdienstzin heerschen, daar wonen vrede, tevredenheid en geluk, zelfs in het nederigste kamertje onzer achterbuurten.
Wiens taak nu is het, op de eerste plaats, dit krachtig | |
[pagina 41]
| |
werkend middel voor het welzijn der arbeiders en hunner kinderen toe te passen en diens invloed meer en meer uit te breiden? Voorzeker op de geestelijkheid rust die verheven plicht - doch dat niet alleen, maar ook in 't bijzonder, opzichtens de quaestie, die hier besproken wordt, zijn zij ambtshalve verplicht zich het lot der kinderen aan te trekken. Op bladzijde 321 der Acta et Statuta van het Provinc. Concilie van Utrecht worden zij aan dien plicht herinnerd met de volgende woorden: ‘Het is niet de geringste ramp van onzen tijd, dat kinderen veel te jong aan werkplaatsen en fabrieken verbonden worden tot zeer groot nadeel hunner lichamelijke en geestelijke ontwikkeling. Door bovenmatigen arbeid en bedorven lucht wordt de ontwikkeling der tengere ledematen onderdrukt, en door gebrek aan noodzakelijk onderricht blijft de geest verstompt. Mogen dan de zielenbestierders, die van die groote ellende in hunne parochie getuigen zijn, zich over den toestand dier ongelukkigen erbarmen en alles in het werk stellen, om van de fabrikanten te verkrygen, dat in hunne werkplaatsen geene kinderen toegelaten worden, vóórdat zij hunne eerste H. Communie gedaan hebben. En dewijl de jongelieden in de fabrieken aan ontelbare gevaren van verleiding blootgesteld worden, dat zij (de geestelijken) al hunne krachten inspannen, om te verkrijgen, dat aldaar de tucht naar den eisch der Christelijke zedenwet geregeld zij.’ Hoe de geestelijkheid in dit opzicht haren plicht betracht; hoe zij treurt en weeklaagt over het lot der arme kinderen; met welken nadruk zij bij de fabrikanten en bij de ouders ten gunste der kleinen spreekt - dit alles mag schrijver dezes niet mededeelen; | |
[pagina 42]
| |
loven of prijzen zou veel minder nog in zijn betoog passen.
Doch andere mannen zijn er, wier invloed op het lot van vele armen-kinderen groot en machtig is, namelijk de Leden der Vereeniging van den H. Vincentius. Aangenaam is 't mij hier met één enkel woord te mogen gewagen van hun verdienstelijken arbeid. Het hoofddoel hunner vereeniging: bevordering van godsdienst en zedelijkheid door middel der aalmoes - wordt door deze ijverige mannen volkomen begrepen. Met dit doel voor oogen - hier wil ik andere werken van liefdadigheid stilzwijgend voorbijgaan - zorgen zij, dat een vijftigtal verlatene kinderen te Maastricht in een bijzonder gesticht eene Christelijke en maatschappelijke opvoeding ontvangen; dat aan 300 anderen kosteloos onderwijs gegeven wordtGa naar voetnoot1). Wanneer nu deze kinderen op twaalf- of dertienjarigen leeftijd de school verlaten, dan bezitten zij eens, voor hunnen stand voldoende kennis van lezen, schrijven en rekenen; hun verstand is voldoende ontwikkeld, om, in welk vak ook, knappe arbeiders te worden. Doch vooral hun hart is gevormd door eene godsdienstige opvoeding; de afschuw voor het kwaad en de liefde voor de deugd, hun van jongsaf ingeboezemd, de gewoonte om dikwijls tot de H. Sacramenten te naderen - dit alles dient hun tot schild en wapenrusting in den strijd tegen de verleiding, waaraan zij gaan blootgesteld worden in de werkplaatsen. Zelden dan ook ziet | |
[pagina 43]
| |
men zulke Christelijk opgevoede kinderen van den goeden weg afdwalen of - wanneer dit gebeurt - dan keeren zij spoedig tot hunne vroegere levenswijze terug. Ook zijn zij, op lateren leeftijd, voorbeelden van zorgvuldige huisvaders en moeders, die dan weder aan hunne kinderen hetzelfde geluk eener Christelijke opvoeding laten genieten. O, hoe menigmaal werd mij door de broeders en zusters in da scholen gezegd: ‘de vader of de moeder van dezen of die is ook vroeger bij ons in school geweest. Zij zorgen goed voor hunne kinderen; nooit blijven deze te huis en verlaten de school ook niet vóór hun 13de jaar.’ Hier in 't voorbijgaan eene enkele vraag aan de voorstanders der neutrale school: brengt deze ook zulke zegenrijke resultaten voort? - en de ondervinding antwoordt neen; kan zij, uit haren aard, den godsdienstzin bevorderen en de ware en Christelijke deugden aankweeken, die alléén in staat zijn, het kind tegen 't bederf te behoeden en van de arbeiders zorgvuldige, brave en dus gelukkige huisvaders te maken? - Zouden dan de heeren liberalen, die beweren, dat het lot der armen hun zoo innig ter harte gaat, niet goed doen met het bijzonder d.i. godsdienstig onderwijs te bevorderen en zooveel mogelijk te ondersteunen, in plaats van - gelijk 't thans geschiedt - het te onderdrukken en, waar het kan, onmogelijk te maken?
Ook is het bij onze conferentie een vaste regel (dien ik ter navolging voorstel aan alle conferentiën in fabriekplaatsen), dat geen huisgezin bedeeld wordt, waarvan een kind beneden de 12 jaren arbeidt; terwijl men aan hen, die uit noodzakelijkheid een kind naar de werkplaatsen stuurden, dubbele, | |
[pagina 44]
| |
ja drievoudige hulp aanbiedt, indien zij het kind terugnemen en ter school zenden. Eindelijk geven eenige heeren der conferentie met medehulp en onder leiding van gediplomeerde onderwijzers eene Zondagsschool, waar aan een honderdtal jongens van 12 tot 18 jaren elken Zondag 2 uur onderwijs gegeven wordt in lezen, rekenen, schrijven en - voor de meergevorderden, de beginselen der Fransche taal, welker kennis in onze stad bijzonder nuttig is. Door een der geestelijken wordt onderricht gegeven in de Christelijke leering en de gewijde geschiedenis. Gaat dan voort, waarde medebroeders, op die eer- en verdienstvolle baan! Indien de wereld uwen arbeid niet naar waarde schat, uwe inzichten miskent en zelfs u minacht en bespot, beschouwt dan die arme blinde met medelijden; verheft uw oog en hart tot God, wiens alziend oog met welbehagen uwe werken beschouwt, en die de heilige meening, in de diepste plooien uws harten begraven, kent en goedgunstig aanneemt. Zijn rijkste zegen zal in het leven op u rusten en, bij het einde uwer aardsche loopbaan, zullen uwe liefdewerken u den zoetsten troost en eene zalige hoop op eene betere toekomst schenken!
Eene andere zedelijke macht, welke haren veelvermogenden invloed kan doen gelden om het werken der kinderen op jeugdigen leeftijd tegen te gaan - is het Armen-Bestuur. Indien overal en altijd dat bestuur zóó onpartijdig handelde en zoo goedgezind ware als in onze stad, dan zou ik gaarne een beroep doen op zijne medewerking. Door rijke en milddadige hulp te verleenen aan hen, die te midden | |
[pagina 45]
| |
hunner diepe armoede de kinderen van de fabrieken terughouden, zou onberekenbaar veel goeds kunnen gedaan worden. Doch, helaas! de ondervinding heeft ons geleerd, dat er ook armbesturen aangetroffen worden, voor wie de naam van gewetenstirannen niet ongepast wezen zou. Getuige die beruchte geschiedenis uit Rotterdam. Voor eenige jaren toch werd aldaar in het reglement van het gemeentelijk armbestuur dit artikel (9) opgenomen: Kinderen uit gezinnen, die onderstand genieten, moeten op stads-armenscholen gaan, voor zoover zij daartoe in de termen vallen. Aldus dwang, ook voor Katholieke ouders, om hunne kinderen in godsdienstlooze scholen te plaatsen. Den ouders nu, wier geweten, (in de omstandigheid vooral, wanneer er gelegenheid voor het genieten van bijzonder onderwijs bestaat) verbiedt van de openbare school gebruik te maken, wordt dit vreeselijk dilemma voorgeworpen: ‘bedel langs de straten, verga zelfs van armoede - of geef ons uw kind over en offer uwe overtuiging en uw geweten, op.’ O, wie ooit met eigen oogen aanschouwde wat het scherpsnijdend zwaard des hongers vermag; hoe het kermen der kinderen, die schreien van ellende, het moederhart verscheurt - zal lichtelijk begrijpen, dat in zulke gevallen plicht en geweten en ook het geestelijk welzijn des kinds dikwijls ten offer gebracht worden. Ja, menige moeder zal dan met tranen in de oogen en met bevende hand dien toegeworpen Judas-penning ontvangen hebben! Schande en verachting over zulk eene handelwijze!
De hulp der armbesturen kan dus niet onvoorwaardelijk worden ingeroepen. Een laatste, en vooral door vele fabri- | |
[pagina 46]
| |
kanten gevreesde hefboom tot wegneming van den rotsklomp, waarop de stoffelijke en zedelijke welvaart van duizenden schibreuk lijden - is de publieke opinie. Zoolang die groote heeren overal worden bewonderd om hunne pracht en praal en vooral om de duizenden en honderdduizenden schats, dien zij vergaderden; zoolang zij in gezelschappen, couranten enz. worden geprezen en bewierookt om hun ondernemingsgeest, om het vele goede, dat zij doen door honderden handen arbeid te verschaffen - en ik weet niet waarom al meer - zoolang dat geschiedt, meenen zij werkelijk, (of minstens nemen zij de houding aan, dat zij 't denken) de groote, belangelooze weldoeners der armen en der gansche maatschappij te wezen. Komt ook hier of daar de stem van een menschenvriend door een protest tegen de kinder-arbeid dat streelend concert van vleierij en loftuitingen storen, dan wordt hij met een verachtelijken blik afgewezen als iemand, die de belangen der industrie niet kent - misschien als een ijverzuchtig benijder. Moge dan de pers, die groote trompet van hetgeen men gewoon is openbare meening te noemen, aan alle hoeken des lands, opnieuw en voortdurend krachtige en diep doordringende tonen uitgalmen - wellicht zullen zij hier of daar weerklank vinden in het verstand en in 't hart van menigen industriëel, die dan uit eigen beweging die schandvlek van zijnen naam zal willen wegvegen. Ook zou de commissie van geneeskundig staatstoezicht door hare rapporten en de Gemeenteraden door vriendschappelijke onderhandelingen, openbare discussie of op andere wijze eenig gewicht in de schaal van waarheid en recht kunnen neerwerpen. Zoo werd dit gewichtig onderwerp in | |
[pagina 47]
| |
den Gemeenteraad van Gent in 1868 behandeld; met eenparige stemmen werd besloten, om eene petitie aan de regeering in te dienen, om den arbeid der jeugdige kinderen te verbieden en te regelen. De Cercle Commercial et Industriel heeft insgelijks eenparig daaraan hare goedkeuring geschonken.
Doch, kunnen raadgeving, verzoek, terechtwijzing naar Christelijken plicht, beroep op menschelijk gevoel niet baten, kan niets den toestand verbeteren: dan kome over Nederland, in de eeuw der verlichting en beschaving, de schande, de onuitwischbare schande, dat er eene wet is moeten uitgevaardigd worden, om te verhinderen, dat het opkomende geslacht der arbeiders naar geest en lichaam ten ondergang gevoerd werd. |
|