De arbeid der kinderen in fabrieken
(1873)–Jan Hendrik Wijnen– AuteursrechtvrijOnder godsdienstig, zedelijk en stoffelijk oogpunt beschouwd
De oorzaken in de laagte.Nauwelijks vertoont zich in een land of stad de zoozeer gevreesde cholera, of de regeering, de geneeskundige commissie, de couranten en ik weet niet wie al, stellen zich in de weer en beginnen met allen mogelijken ijver de oorzaak, den oorsprong des onheils op te sporen. Gaat een groot huis, dat vroeger in hoog aanzien stond, failliet, dan vraagt men elkander met verbazing: vanwaar toch dat groote ongeluk? Zijn er onbedachte speculaties gemaakt, of zou er bedrog in steken?.... Zoo moeten ook wij, bij de beschouwing der kwalen en krankheden, welke de jeugdige krachten en frissche levenssappen der maatschappij uitputten en bij duizenden onzer medemenschen zedelijke en stoffelijke bankbreuk veroorzaken, de vraag stellen: waar ligt de grond, waaruit die giftige planten opschieten; waar ontspringt de giftige bron, die zooveel ellende teweegbrengt? | |
[pagina 26]
| |
Bij het vraagstuk, dat ons bezighoudt, is het zeker van groot gewicht de grondoorzaak op te sporen van den droevigen toestand, waarin honderden kinderen der armen zich bevinden. Laat ons dan vooraf opmerken, dat zelden of nooit de schuld ligt bij de kinderen; mocht ook een enkel liever naar de fabriek dan naar school gaan, dat is eene uitzondering onder honderd, en dan komt dit nog daar vandaan, dat het woelige en woeste leven der werkplaats beter met zijn wild en uitgelaten karakter overeenkomt dan de stille ernst der school. In ieder geval staat (of moet althans staan) de wil van het kind in de nabijheid der deur, gelijk een Limburgsch spreekwoord zegt. Derhalve komen wij tot de werkelijke schuldigen, de ouders. Ja, zij dragen de eerste verantwoordelijkheid van het lichamelijk en geestelijk ongeluk hunner eigene kinderen. Ach! ware het mij gegeven mijne stem te doen weerklinken over gansch Nederland, tot in de achterbuurten van onze groote en kleine fabrieksteden, dan zou ik met weemoed op 't aangezicht en met tranen in de oogen tot de ouders van die ongelukkige schepselen van 6 tot 12 jaren spreken: Vader, zie, ik ben u gansch vreemd, en toch treur en ween ik over uw kind! Wat moet er van worden? Zijne zwakke en teedere ledematen zullen onder den arbeid bezwijken. Op den ouderdom van twintig jaren, indien het dien bereikt, zal het afgesloofd en krachteloos wezen. En zijne ziel? O, indien die ten minste nog voor de eeuwigheid gered werd! Maar ach, gij werpt deze kostbare parel te midden van een modderpoel van goddeloosheid en ontucht; uw kind zal daar opgroeien, onbekend | |
[pagina 27]
| |
met - en verwijderd van den godsdienst, door driften en hartstochten meegesleept en zoo - wellicht vóór u - ten grave dalen. Vader, zie wel toe! die sterke drank, dien gij onmatig gebruikt en die oorzaak is, dat gij uw huisgezin niet kunt onderhouden, die drank - is de bloedprijs, waarvoor gij het lichaam en de ziel van uw eigen kind verkocht hebt - durft gij dien nemen?... Vreest gij niet de veroordeeling en den vloek van Hem, die de kinderen zoo innig lief had en sprak: ‘laat de kleinen tot mij komen, want hunner is het Hemelrijk?’ En gij moeder, hebt gij de smarten en zorgen vergeten, met zooveel liefde voor 't leven en 't behoud van uw kind verdragen? Aan uwe nalatigheid en spilzucht offert gij gezondheid en krachten, lichaam en ziel van uw kind op, gelijk weleer de Heidenen aan hunne goden hun kroost ten offer brachten! Kan uw moederhart de gedachte verdragen, dat het stuk brood, waarmede gij u voedt, doorweekt is met het zweet van uwen zoon of uwe dochter van 8 of 9 jaren?
Doch mijn gevoel heeft mij weggesleept. Ieder lezer, die een menschelijk hart in den boezem ronddraagt en den toestand van nabij gade slaat, zal mij dit wel willen vergeven. Keeren wij echter tot ons betoog terug. De ouders dan, voor een ellendig daggeld van vijftien tot vijf-en twintig centen, plaatsen hunne jeugdige kinderen in de fabrieken. Onachtzaamheid en slordigheid der moeder, losbandig leven en gewoonte van dronkenschap des vaders zijn menigmaal daarvan de oorzaak. Zij verwaarloost haar huisgezin, verkwist haren tijd met buurpraatjes; hij voelt zich niet | |
[pagina 28]
| |
gelukkig bij den huiselijken haard, 't is hem daar te eng en te benauwd; hij wil de wijde wereld in, naar herberg en kroeg - en zoekt het geluk waar 't niet te vinden is. Zóó kan natuurlijk de familie, die langzamerhand tot zes of zeven leden is aangegroeid, het noodige onderhoud niet verschaft worden, en - het oudste dochtertje van 9 en het zoontje van 7 jaren moeten naar de fabriek, om zoo, door eene vermeerdering van inkomen - den ouden sleur te kunnen gaan! Doch, welke zijn de ouders die zich aan buitensporigheden en verkwisting overgeven, wien spaarzaamheid en orde onbekend zijn? Het zijn, bijna zonder uitzondering, diegenen, welke, zelven van jongsaf aan 't bederf der werkplaatsen blootgesteld, beroofd bleven van eene Christelijke opvoeding, en langzamerhand onverschillig werden in zaken des geloofs en hunne godsdienstplichten verwaarloosden. Ook hier is dat woord waarheid: dat de eene afgrond den anderen inroept. Zij, die in hunne jeugd geen godsdienstig onderwijs genoten, zijn op hunne beurt onchristelijke, hunne plichten vergetende ouders, tirannen en moordenaars hunner kinderen. Uitzonderingen op dien regel zijn zeer zeldzaam.
Er zijn dan ouders, die de schuld dragen van het tijdelijk ongeluk en het zedelijk bederf hunner kinderen, misschien zelfs van vele opvolgende geslachten. Doch waar is het ook, althans in onze stad, dat ook menigmaal brave en arbeidzame ouders zich in zulken benarden toestand bevinden, dat zij voor deze noodkeus staan: òf ellende en broodsgebrek lijden, òf hunne jeugdige kinderen aan den arbeid zetten. Willen zij die twee uitersten ver- | |
[pagina 29]
| |
mijden, dan moeten zij een beroep doen op de openbare en bijzondere liefdadigheid. Deze dan, het zij tot eer onzer stad gezegd, toont immer daadwerkelijk, dat de Christelijke naastenliefde geene grenzen heeft. Dat zulk een abnormale, onnatuurlijke toestand menigmaal niet aan de werklieden te wijten is, wil ik in 't kort bewijzen.
In den regel, door het dagelijksch verkeer en de gewone levenswijze der arbeiders, treden zij in het huwelijk in den ouderdom van 20 à 25 jaren. Veronderstel nu eens, dat er na eenige jaren 3 of 4 kinderen zijn (dikwijls zijn er meer). De meesten verdienen van 60 cents tot 1 gulden dus gemiddeldGa naar voetnoot1) 80 cents per dag. Zij, die meer verdienen, zijn uitzonderingen. Aan huishuur betaalt men per week, door elkander genomen, 80 cts. Dus blijft over 4 gulden 's weeks tot kleeding, voeding, voor vuur, licht enz.Ga naar voetnoot2) voor 5 of 6 personen; dit geeft per hoofd ongeveer 11 centen daags. Indien onze moderne economen de kunst verstaan, om daarmede te leven, vooral bij de tegenwoordige duurte der levensbehoeften, dan verzoek ik dringend, dat zij aan onze arme werklieden die kunst eens komen leeren. Ook zijn er in onze stad volgens de vroeger aangegeven statistiek 589 arbeiders-weduwen. Hoe moeten zij het aanleggen? Menigmaal hebben zij nog zeer jeugdige kin- | |
[pagina 30]
| |
deren en kunnen dus zelven niet gaan werken. Zijn zij daartoe in staat, dan nog is 't onmogelijk om door haren arbeid in de behoeften van haar huisgezin te voorzien: de vrouwen toch verdienen gemiddeld niet meer dan 3 gulden in de weekGa naar voetnoot1). Zonder medewerking der kinderen bestaat er geen mogelijkheid om in 't levensonderhoud te voorzien. Bij dit alles hebben wij slechts de gewone omstandigheden beschouwd, wanneer de arbeider kracht en gezondheid geniet en het werk overvloedig is. Wanneer echter onheilen, ziekten of vermindering van arbeid zulke gezinnen komen treffen, dan voorzeker zal de nood loodzwaar op hen drukken. Uit het voorgaande toch blijkt duidelijk, dat in zeer vele gevallen aan sparen voor kwade tijden niet te denken valt. Armoede, ellende en ontberingen van allerlei aard vallen als akelig grijnzende spoken over zulke familie heen. Is het dan te verwonderen, dat, in dusdanige omstandigheden, sommige ouders zich laten verleiden tot het opofferen hunner kinderen aan den Moloch - de geldzucht onzer eeuw? Ja, het woord is er uit! dáár zit de wortel des kwaads, daar ligt de hoofdoorzaak der ontelbare rampen, welke wij in die jeugdige, diep ongelukkige kinderen betreuren! Dat zal in het volgend artikel aangetoond worden. |
|