| |
| |
| |
Het jaar van Decaluwé en Aerts
De ‘groote slag’ van Parijs-Robaais 1935, werd weer geleverd - lijk ten andere bijna elk jaar - te Arras, waar meerdere renners ontsnapten, met het gevolg dat de hoofdgroep, die te voren een twintigtal koppen sterk was, nu heelemaal uit-één werd geranseld, zoodat we te Henin Lietard maar drie renners meer op kop hebben: Jan Aerts, Leducq en Rebry, die ver uit het lastigste en zwaarste werk verrichtte bij het offensief.
Tusschen Henin en Courrières moet Jan Aerts achter blijven. Het tempo dat Rebry voert, dat hem te sterk geworden is. Deze blijft dus met Leducq als tegenstrever voor den eindsprint. Hij moet hem dus kwijt spelen, of hij is verloren. Eerst laat hij Leducq al het werk doen, om een verpozing te nemen. die echter niet van langen duur is, want te Wattignies heeft hij zich opnieuw aan de leiding gezet, met de hoop van Leducq te kunnen loswerken.
Op 24 Km. der aankomst stapt deze af: zijn band die langzaam begeeft. Vermaken beteekent verliezen. Daarom dat hij opblaast, en onmiddellijk de achtervolging aangaat. Eene der wanhopigste die we ooit zagen. Op 17 Km. der aankomst heeft de Franschman 22 seconden achterstel. Op 14 Km. maar 18 meer, en op 12 Km. weer 20.
Het ging hier om het meesterschap tusschen de twee: Franschen en Belgen, lijk ten andere sedert enkele jaren alle klassieke koersen in Frankrijk stonden; of beter gezegd: tusschen de Franschen en Vlamingen. Want sedert jaren speelden de Walen maar een zeer gematigde rol in de baankoersen.
Het jaar 1934 was in ons voordeel geëindigd. Parijs-Robaais was de inzet voor een nieuwe match. Daarom dat
| |
| |
we die achtervolgingsmatch tusschen Leducq en Rebry, met zooveel belangstelling volgden, en met nog wat meer: met een laaiend fanatisme.
Toen we Leducq zagen afstappen, om op te blazen, voelden we 't zoo goed:
- We hadden er niet eens spijt van!
't Was leelijk van onzentwege, en we zijn er niet eens fier op! Maar de naijver tusschen de Franschen en ons, was nu zoo sterk!
Daarom dat we naast Rebry reden, om het te zeggen, of beter om het te huilen: maar 12 Km. meer, en ‘hij’ verachtert!
Opeens zien we Leducq nog eens afstappen: hij moet opnieuw blazen, en is bovendien heelemaal ontgoocheld en ontmoedigd, zoodat hij Parijs-Robaais, die hij meende te winnen in den sprint, verloor met meer dan 9 minuten!
Was nu de tweede maal dat Rebry door de kans werd begunstigd. In 1934 tegen Lapébie. En nu tegen Leducq. Maar ter waarheidswille moet gezegd, dat hij zoo wonderwel paste bij dien wedstrijd, waarvoor hij zich op zeer bijzondere wijze bereidde en oefende, en die hij dan ook betwistte met de overtuiging dat hij, op dat slecht stuk weg van Wattignies tot Robaais, zoo moeilijk te slagen was!
Zijn weerstandsvermogen dat hem zoo wonderwel diende, bij het hard labeurwerk der laatste 30 Km.
Lapize is de eenige renner ter wereld die er ooit in gelukte, drie maal Parijs-Robaais te winnen! En het feit van aan Frankrijk's grootste renner te kunnen vergeleken worden, is een getuigschrift dat alleen aan uitzonderlijke kampioenen kan gegeven!
* * *
| |
| |
't Is in 1934 dat we Edgard Decaluwé te Parijs bij Sportbestuurder Veron gingen aanbevelen, als zijnde een renner met veelvuldige athletieke vermogens.
Maar zijn eerste koersen als Beroepsrenner die min of meer tegensloegen, zoodat men het me te Parijs met een zeker spottertje door den neus wreef:
- U weeral eens miskeken!
Dan kwam Parijs-Brussel, en even vóór Charleroi muist Di Paco er uit, met Decaluwé. De Italiaan was de hardnekkigste tot in Charleroi. Maar daar, op dat stuk weg, naar Gosselies, met die onhebbelijke en bonkige steenen, daar kreeg hij den genadeslag, en Decaluwé die hem los wierp, om weldra alleen aan de leiding te liggen.
Maar Hardiquest die op dat eigenste stuk weg de tegenaanval inzette, en eene wanhopige achtervolging aanging tegen Decaluwé, die zich verdedigde ‘op leven en dood’. Want deze wist het genoeg: dat Hardiquest niet te zoeken was in den sprint. Ten slotte haalde deze het pleit bij de achtervolging, vermits hij zijn tegenstrever bijhaalde, bij het afdalen van den berg naar Tombeek, zijnde op nagenoeg 20 Km. der aankomst.
Wie van de twee het halen zou? Niemand die 't te voren zeggen kon, omdat ze alle twee nagenoeg over de eigenste sprintkwaliteiten beschikten! De eene die zoo wantrouwig was van de andere. En de twee die wachtten met die sprint tot op 't laatste nippertje.
Hardiquest sloeg eerst los: op nagenoeg 100 meters van de aankomst. En nam eene lengte voorsprong; maar Decaluwé die kwam opzetten om te winnen met... laat ons zeggen met 20 centimeters!
- Gij hebt gelijk, zei Veron na afloop, Edgard is een kampioen, en ik speel er ten andere mijne kans meê in Bordeaux-Parijs!
* * *
| |
| |
Dien Bordeaux-Parijs? Noret kon hem niet verliezen. Zoo dachten de Franschen, en zoo dachten al diegenen die er iets van kenden. Veron uitgezonderd die 't me te voren meer dan eens zegde:
- Verleden jaar ben ik verrast geworden door Frans Pélissier, met zijne technische vaardigheid, en bedrogen door Romain Gijssels, die buiten mijn weten van verzet veranderde, maar dezen keer is de verrassing en de nederlaag voor Frans Pélissier.
En Veron gaf aan Decaluwé de volgende onderrichtingen:
- Gij zult u om niets bekommeren, noch om verzet, noch om taktiek, noch om uw gangmaker, noch om uwe rijwielen, noch om uw eten. Ge zult u oefenen lijk ik zeg, en u verders laten leven lijk een visch in 't water, tot de dag gekomen is. Dan zeg ik u bij den uitzet wat er u te doen staat; ge zult blindelings gehoorzamen, en... en Bordeaux-Parijs winnen!
Decaluwé gaf toe, wat nog niet zeggen wil dat hij geloofde dat het zoo gemakkelijk zou gaan, als Veron het voorstelde. Want Romain Gijssels had het hem te voren gezegd:
- Bordeaux-Parijs?... Een verschrikkelijk iets!
De dag kwam, en de uitzet, en 'k was er bij als Veron het bevel gaf aan den gangmaker van Decaluwé:
- Ge zult starten tegen eene snelheid van 60 per uur, en onmiddellijk de leiding nemen, om niemand, hoort ge 't, niemand voorbij te laten, en onder geen voorwendsel!
De gangmaker knikte en Decaluwé luisterde, zonder maar een woord te spreken.
En die start? 'k Vergeet hem nooit in mijn leven. Niet tegen 60, maar tegen 70 per uur werd er gereden tot in Libourne! Maar niemand die voorbij kwam. Frans Pélis- | |
| |
sier beproefde het wel, met Merviel, maar de gangmaker van Decaluwé kende 't wachtwoord: niemand voorbij! De gaz wat wijder open! Edgard wat dieper voorover, en... 't was lijk te Verdun: ‘on ne passe pas!’
Later op den dag, en verder op den weg, kwam Merviel weliswaar voorbij. Maar dat ging dan met de toestemming van Veron, die wel wist wat hij deed!
- Frans Pélissier was in de war gestooten bij den uitzet en verwonnen op ‘zijn eigen terrein’. Ik wist wat dat beteekende: hij zou er bij ontzenuwen en op een verkeerd paard spelen! Ik liet hem dan ook maar begaan, altijd op den loer liggende, om ten gepasten tijde weer op te dagen.
Aldus Veron, die Decaluwé op een zeker oogenblik deed stoppen, om hem te wasschen, en te verfrisschen met Kologne-water, hem het haar te kammen, en weer in den zadel te zetten. Had niet langer geduurd dan drie tot vier minuten. Maar 't was nu een andere Decaluwé die Merviel achtervolgde: een die vernieuwd was naar ziel en lichaam. En hij won dien Bordeaux-Parijs dan ook met klank, al gebeurde het tegen alle verwachtingen in, en tot grooter ontsteltenis van het Parijzer publiek, dat meende dat Noret of Merviel en Frans Pélissier niet meer te kloppen waren in dien koers!
De overwinning en de eer was voor Decaluwé, maar een groot gedeelte van de verdienste was, voor Veron!
- Nu heb ik bewezen van even zooveel van mijn beroep te kennen als mijn tegenstrever, zei Veron, en dat is me voldoende! Al 't overige is voor Edgard!
Na afloop van den koers wist Noret op te merken ‘dat hij geslagen geworden was, ter oorzake van zijn te groot braket’.
Maar dat eigenste braket dat hem 't jaar te voren de overwinning bezorgde.
| |
| |
De waarheid ligt denkelijk in wat Ronsse beweert: dat men Bordeaux-Parijs best rijdt, als men hem voor de eerste maal betwist, omdat men niets afweet van de last en de miserie die te dragen zijn!
* * *
Het wereldkampioenschap van 1935 werd bij ons betwist, en namelijk te Floreffe.
Met de bedoeling van den Omloop des te beter te leeren kennen, aan de mogelijke kandidaten, werd er beslist van dààr ons Nationaal Kampioenschap te laten betwisten, al was het te voren reeds toegestaan aan Brasschaat. Het Komiteit dezer gemeente echter was zoo sportief, van zijne beurt te verdagen, om de inrichting voor Francorchamps te laten.
Gust Danneels won er met klank dat Kampioenschap, en loste al zijne tegenstrevers, tijdens de laatste beklimming van den berg, die naar de aankomstlijn leidt.
Onnoodig te zeggen dat hij onmiddellijk kandidaat nummer één werd, voor 't wereldkampioenschap. Maar wie de andere twee zouden zijn, en de mogelijke plaatsvervangers?... Na lange en vele beraadslagingen, kwam men er toe eene meerderheid te vinden voor de volgende kandidaten: Aerts, Rebry en Danneels.
En Kaers, hoor ik u vragen, de wereldkampioen van 't jaar te voren?... Men vond - en wellicht terecht - dat die zestien beklimmingen van den berg van Floreffe, niet genoeg pasten bij zijne vermogens. Waarin hij ten slotte zelf ging berusten. Maar dat Meulenberg niet aangeduid of verkozen werd, konden de Walen maar moeilijk slikken!
Rebry? En Danneels? Goed en best. Maar Aerts?... Velen die vreesden - en ik was er een van - dat de berg hem ‘lichaamlijk vermoorden’ zou!
| |
| |
Maar na afloop moesten we 't toegeven: dat we ons aan hem misrekend hadden, want hij won omdat hij werkelijk de beste was!
- Hoe ge er nog wildet aan twijfelen, vroeg hij na afloop? Ik heb het immers te voren verzekerd, dat ik niet starten zou, als ik er niet zeker van was, van dien berg en den afstand meester te kunnen!
En inderdaad, Jan verzaakte aan meerdere winstgevende verbintenissen op piste, zoo in binnen- als in buitenland, om zich met alle zorg en toewijding voor dat Kampioenschap te bereiden. De uitslag bleef niet uit. En toen de Spanjaard Montero tijdens de negende van de zestien ronden wilde ontsnappen, sprong Aerts er achter, en ze werden niet meer bijgehaald. Want Danneels die uiterst frisch en strijdveerdig was, zocht hen weliswaar te vervoegen, maar ziende dat hij Le Grevès, een gevaarlijke sprinter, aan zijn wiel had. staakte hij de achtervolging, en het heele tegenoffensief dat met den slag stille viel!
- En zoo heb ik, aldus Danneels na den koers, voor de tweede maal een nationale zege helpen bewerken, maar ten mijnen persoonlijken nadeele!
Want na de ontsnapping van Montero-Aerts, heeft Danneels alle tegenaanvallen van de overblijvende deelnemers in de kiem gesmoord, met alle uitloopers na te zetten, zonder ooit de uitval te willen helpen steunen!
Onnoodig te zeggen dat de overwinning van Jan Aerts, in eigen land behaald, en ten aanzien van minstens 80.000 Belgen, een ongehoorde geestdrift verwekte. Naar de geldelijke inkomsten geschat, moeten er op dien dag 100.000 toeschouwers te Floreffe zijn geweest. De koers eindigde om 5 ure 30, en om 10 ure 's avonds, was het verkeer nog altijd zoo druk, dat meerdere auto's eerst nadien de Omloop en de Gemeente konnen verlaten!
Om een staaltje te geven van den gemoedstoestand,
| |
| |
waarin zoowel de officieele leiders, als de toeschouwers verkeerden, weze 't genoeg van te vernemen, dat de sedert dien afgestorvene, en betreurde sekretaris van den Belgischen Wielrijders-Bond, M. Josse Rosseels, tijdens de doortocht van de voorlaatste Ronde, het kleine kleutertje van Aerts uit de armen van de moeder nam, om het Jan voren te houden, en het uit te roepen:
- Het verhoopt dat ge zult winnen!
En Josse Rosseels was een man van jaren, en van langen officieelen dienst, die dus veel Kampioenschappen wist betwisten! Maar de opwinding die zoo sterk was, dat zelfs de meest gedaagden zich zelf vergaten!
Onvergeetlijke oogenblikken van geestdrift en voldaanheid!
* * *
Lijk die andere, toen een paar dagen te voren, Jef Scherens in het Heiselpark te Brussel, zegevierend over de meet bolde, en het Wereldkampioenschap der sprinters won, tegen den Duitscher Richter! En dertig duizend monden al hun geluk en al hunne fierheid uitschruwelden, omdat Jef nu vier maal te reke die hoogste titel kwam te veroveren!
Scherens?... Een pak zenuwen! Een ziedende ketel met borrelend en kokend water!
Ik zie hem nog liggen, in de verst afgelegen kabien, onder de tribunen! De gang was afgezet, en 't ordewoord gegeven: niemand mag hem benaderen!
Dat was na de halve eindloop, en vóór hij het tegen Richter zou opnemen, voor het Kampioenschap zelf!
Zijne zenuwen die gespannen waren lijk stalen kabels! En zijne oogen die in den kop rolden van ongedurigheid! Hij wilde alleen zijn, alleen met zijn verzorger en zijn trouwe
| |
| |
en onafscheidbare vrienden: Oscar Desmet en Voorzitter Van Hove.
- Buiten die twee, niemand binnen laten!
Waren de orders van Scherens. Maar omdat ik iemand was - en niet niemand - kon ik er bij!
- Gij wint het toch van Richter?...
- Ik hoop het! Hoop het! Maar?... Ware 't maar gedaan Ik houd niet meer aaneen! Nooit te voren zoo ‘nerveus’ geweest! Maar hier, te Brussel, voor eigen volk, hier moet ik winnen! Moet! Er is geen uitweg en geen genade! En dat wreet me letterlijk stukkend van binnen!
En hij draaide zich op zijn brits, met zijn gezicht naar den muur, om niemand meer te zien, niemand!
Pijnlijk en angstvallig! En men kon de stilte hooren vezelen!
* * *
Eindelijk: de match kwam. Eerst de loting, om uit te maken, wie ‘op kop moest’.
't Viel op Scherens. Was een eerste tegenslag. Want Jef was de man van de jump, van achter 't wiel van den tegenstrever. Was min gemaakt om ‘op kop te vertrekken’. Maar 't lot had er anders over beslist!
Een oh! van ontstemming rolde in gedempte tonen rond de piste. Alleen Scherens scheen het kalmpjes op te nemen.
En zonder een woord te reppen, ging hij zich in den zadel zetten, en... verloor de match, tot grooter ontgoocheling en ontsteltenis van de duizenden toeschouwers, die er zoo zeker van waren, ‘dat hij niet te kloppen was’!
Maar het wonder dat gebeurde: de nederlaag die een
| |
| |
verkeerde uitslag bewerkte, en Scherens die met den slag lijk veel kalmer geworden was, en meer gelaten.
Ik zag hem terug, in de kabien van daar even, en hij was lijk dezelfde niet meer, min aangedaan, en meer vertrouwend!
Voor de tweede reeks moest Richter op kop. Nog 300 meters. Een deel der menschen die 't uitgierden: Jef! Jef! Maar nog meer stemmen die fluisterden om stilte te vragen, en die stilte die plots inviel: een graf!
Nog 200 meters, Richter nog altijd op kop. Nog 100, en steeds de Duitscher, maar dan, met een ruk en een zwaai, en Scherens komt er naast, er over, en wint van enkele centimeters!
Derde reeks: stiller dan op een kerkhof! Wie zal het halen?... De vraag hangt in de lucht, maar niemand die ze uitspreekt!
Scherens moet op kop. Het lot was hem weer ongunstig. Hij neemt aan. Zonder verpinken. Hij leidt. Nog 250 meters. Richter is wachtende. Nog 200, en daar, een pijl uit den boog, een kogel uit het kanon: met een ruk heeft Scherens zich in gang gesnakt! Richter doet hem na! Maar 't baat niet! Hij nadert maar komt er niet over, en Scherens wint met drie lengten voorsprong!
Bliksems van geestdrift die flikkeren! Donders van juichingen die los breken!
Grootsch! Heerlijk! Onvergeetlijk!
En zoo eindigde dat wielerjaar van 1935. |
|