| |
| |
| |
Een jaar met groote overwinningen
De zooveel nederlagen op internationaal gebied, tijdens het verloopen seizoen van 1933 opgeloopen, lagen ons zwaar op de maag, en daarom dat we een veldtocht aangingen binst den winter van 1934 - met de pen wel te verstaan - om onze renners te bezweeren van de steven te wenden, zoo niet...
- Geraakt ge uwe leidende positie kwijt in de Internationale Wielerbeweging, en terzelfdertijde uwe befaamdheid, wat automatisch zal mee brengen, eene weerdevermindering van uw naam, bij de Fransche rijwielconstructeurs.
Op dien nagel hebben we gedurig en herhaaldelijk geklopt, de heele winter door, en we hebben redenen om te gelooven, dat we ons doel bereikten, want nooit te voren hebben we een jaar gekend, dat zoo rijk was aan overwinningen allerhande, als dat van 1934.
Het is Gaston Rebry die de zegereeks inzette met Parijs-Nizza, lijk hij nadien de Ronde van Vlaanderen won, en Parijs-Robaais, een krans van overwinningen waarop slechts de grootste onder de groote renners kunnen bogen, waaronder: Girardengo, Lapize, Jules Van Hevel, Ronsse, Romain Gijssels, Odiel Defraeye en Henri Pélissier.
Gust Danneels won Parijs-Tours; Fons Schepers, Parijs-Rennes; Hardiquest, Parijs-Brussel; Wierinck de Omloop van Morbihan; en De Muysere Milanen - San Remo, eene overwinning die des te meer indruk miek, omdat Jef in eigen land verongelijkt werd, ten gevolge eener valsche beschuldiging tegen hem uitgebracht, na de Ronde van Frankrijk van 1930, waarvan we ten andere meer zullen spreken in een boek dat volgt, gaande uitsluitelijk over ‘Menschen en Dingen uit de Ronde van Frankrijk’.
| |
| |
Van Hauwaert won dien eigensten koers in 1908, en Odiel Defraeye in 1912, en van sedertdien, vermocht nooit meer een onzer renners, nog behoorlijk figuur te maken in dien koers, aan welker overwinning de Italianen hielden, als aan een stuk van hunne ziel!
Tijdens dat eigenste jaar 1934, nog een andere ommekeer waargenomen, namelijk van een viertal renners die zoo maar met den slag naam en faam gingen verwerven, zoowel in buiten- als binnenland, maar even zoo rap weer omlaag daalden, om in de diepten der vergetelheid te verzinken.
De eerste noemt Leo Deryck, een der schoonste ‘pedaleurs’ die we ooit hebben gekend. Op zijn rijwiel gezeten, en van achter bekeken, geleek hij een beeld dat door de fijnste kunstenaar uit het sterkste graniet was gekapt. Maar dat sierlijk beeld dat zoo breekbaar was, en bij den minsten stoot te gruizelen vloog.
Leo Deryck won meerdere onzer gekende kermiskoersen tegen de beste van onze renners, maar het bleef daarbij, en na korte tijd verdween hij uit de beweging, zonder dat het werd opgemerkt of veel besproken.
En Dictus? Was die niet min of meer in 't eigenste geval?... Niet zoo harmonisch van bouw en stijl als Deryck, maar een zeer sterke athleet en sierlijke ‘pedaleur’. Hij won evenals Deryck meerdere kermiskoersen - of hij niet in 't een of 't andere jaar ‘Koning’ is geweest? - won een rit in den Omloop van Morbihan, en behaalde te Brasschaet een schitterende zege over 100 Km. achter kleine moto's, tegen de beste specialisten van dien tijd, om daarna op de eigenste onverklaarbare wijze van het tooneel der Wielerbeweging te verdwijnen lijk Deryck, zonder dat hij eene groote leemte achterliet, of dat verdwijnen werd betreurd!
En in 't eigenste Antwerpsche ‘kamp’, een derde ren- | |
| |
ner gekend, van wien alle bevoegdheden het schreven dat we in hem een groot kampioen rijker geworden waren; en wier licht van glorie even zoo rap uitdoofde als het werd opgestoken. We bedoelen: Louis Duerloo, de athleet die lijk uit ijzer en staal gekapt scheen, met zijn energieke kop, maar die algelijk zoo sympathiek aandeed. Hij won een Kampioenschap van België voor baanrenners in den sprint, hij won meer andere koersen, waaronder een rit in den Omloop van Morbihan, en men schreef: hij wordt een ‘baas’!
Maar hij begon te sukkelen met een knie waaraan hij lijdend was, en werd bovendien erg geteisterd in zijn huiselijk leven, met het gevolg dat er op den duur van den zoo sterk belovenden Duerloo, niets anders overbleef dan een athleet die lichaamlijk lijdend was, en een mensch, die innerlijk verging aan zedelijk wee!
En dan, Odiel Van Eenooghe? Ik zie hem nog rijden in dien Brussel-Aalter; waar andere renners onder de armen hunner tegenstrevers kropen, om wat beschutting te vinden tegen een van bezijden komenden wind, ging hij zijn onversaagde en uitdagende gang, de kop in de lucht, niet eens willende weten van waar de wind kwam, en daarom geen beschutting noodig had. Zoodat we na afloop schreven: daar groeit eene sterke kracht uit!
In 't eigenste jaar 1934 liep hij aan de leiding van den Omloop van Morbihan, die hij maar verloor ter oorzaak van breuk. Maar nadien?... Precies lijk Deryck en Dictus of Duerloo, ‘een zachte dood’ gestorven als renner!
Wij herhalen wat we al zoo dikwijls schreven: er zijn van die raadselen die vast zitten in 't organisme van een renner, en waarachter men met het bloote oog niet komt!
Door 't leven van sommige renners liep er wel een traantje!
* * *
| |
| |
Gaston Rebry won de Ronde van Vlaanderen, en die zege was meer dan een spel op kans en kunnen, maar de logische uitwerking van een zeer goed overlegd en rijp bedacht plan!
Rebry werd te voren geweerd uit de Ploeg der Ronde van Frankrijk.
Waarom? Omdat Desgrange het zei: ik wil jongere en andere gezichten zien!
- Maar ik werk er me in met m'n uitslagen, dacht Rebry bij zijn eigen!
Hij begon met Parijs-Nizza te winnen, omdat hij een maand vroeger dan eender welke andere renner, met de oefening had begonnen. Hij trainde reeds als 't nog vroor dat het kraakte!
We zien het nog gebeuren in de Ronde van Vlaanderen: vier renners die wegloopen te Eekloo. ‘Zoo vroeg en van zoo ver?... Is roekeloos!’ Meenen de tegenstrevers uitgenomen Rebry, die alles goed zit te beloeren, en als de vier uitloopers voorsprong genoeg hebben, op zijn beurt de ‘wip uithaalt’, en tot bij hen sprint, om het uit te schruwelen:
- Aan mijn wiel, deze die meê wilt!
Hij ging aan de leiding, zoo veel of hij maar kon, en vergrootte onmiddellijk het ‘gat’ tusschen hen en de groote groep. En van af dat oogenblik?... Beheerde en beheerschte hij zijn klein strijdersgroepje, dat hij wist aan te vuren en op te jagen, intusschen zelf het voorbeeld gevende van strijdlust en opofferingsgeest, bij zoo ver dat de vijf te Brugge reeds meer dan 2 minuten voorsprong hadden.
- En als we samen werken en neerstig voort doen, kunnen ze ons nooit meer krijgen!
Wist hij te zeggen. Maar twee van de vijf die begaven, en aan den voet van den Kwaremontberg, nog drie renners samen: Rebry, die de neerstigste was, Felicien Vervaecke
| |
| |
die bezig was met de ladder der beroemdheid te beklimmen en Cesar Bogaert, een Hollander die door niemand veel was gekend of geacht, maar die daarom niettemin betoonde en bewees dat hij van eerste gehalte was.
Hij begaf bij de beklimming van den Kwaremont, zoodat we, eenmaal de Edelaere voorbij, Vervaecke en Rebry aan de leiding hadden. Bij deze laatste loopt de ketting af, zoodat hij een viertal honderd meters afstand verliest, en Vervaecke die zich zelf met de vraag kwelt: wat zou ik?... Wachten of doorgaan?... Hij bedenkt zich even: niet lang, enkele seconden, en dan...
- De kans wordt me gegund, wel, we nemen ze aan. De afstand is nog lang, om het alleen te bolwerken, maar wie niets riskeert, loopt ook geen kans iets te winnen!
En hij slaat er alleen op los! Later heeft hij het ook bekend: 'k had het niet mogen doen, van dien strijd alleen aan te gaan tegen een Rebry die buitengewoon op dreef was!
Maar deze die 't ook bekende nadien: met dat oponthoud ter wille dier kettingbreuk, kwam er lijk een kink in den kabel, en de beenen die lijk niet meer zoo harmonisch rond draaiden. Ik begon te wanhopen Vervaeckenog ooit te krijgen, maar van lieverlede kwam ik weer onder doom, en gerocht eindelijk, even buiten Geeraardsbergen, er weer bij, om met hem het overige gedeelte van den weg af te leggen, tot we gekomen waren in de omgeving van Wetteren. We zagen reeds de lichttoren van de haven, toen ik almeteens achter me hoorde kreunen: ‘ik kan niet meer’!
't Was Vervaecke die begaf! ‘Omdat ik zoo vermetel was, van het tegen Rebry te willen opnemen,’ zei hij nadien. ‘Had ik het anders gedaan, naar hem gewacht, en daarmee die krachten gespaard die ik dààr te kort kwam, dan zou ik met hem de overwinning hebben betwist in den sprint, en de zege hebben behaald, omdat ik me wat
| |
| |
rapper geloof. Maar gedane zaken hebben geen keer, en Rebry heeft gewonnen omdat hij de beste was!’
Aldus Vervaecke die het schoonste van alle getuigschriften aflegde voor den overwinnaar!
* * *
Door heel dien koers. van Rebry in de Ronde van Vlaanderen, loopt er eene tastbare lijn, door den renner zelf getrokken:
- Ik ben verder gezet met mijne oefening en bereiding dan mijne tegenstrevers. 'k Moet me dat ten nutte maken.
Daarom dat hij zijne tegenstrevers aanzette tot volharden en volhouden, bij de ontsnapping tusschen Eekloo en Kwaremont. Daarom dat hij dààr, bij de beklimming, al wat meer gewicht in de schaal legde, om wat ‘ballast’ kwijt te geraken. En daarom ook dat hij Vervaecke bij zich hield, tot de ‘haven in 't zicht’ was, omdat hij dezes hulp kon bezigen. Maar eenmaal dat het gevaar van een naderende sprint opdaagde, gaf hij wat meer, en verspeelde een rappere sprinter dan hij zelf was.
En diezelfde stielkennis en vlugheid van denken vinden we bij Rebry terug, in zijn Parijs-Robaais.
Lapébie en Le Grevès loopen weg te Arras. Rebry had geleerd in Parijs-Nizza, dat Lapébie niet te vertrouwen was. Daarom dat hij hem onmiddellijk achterna zette, met Bonduel, Godinat en Jan Wauters. Hier haalde Hardiquest een ‘stoot’ uit, en stelde eene daad van zeer hooge athletieke kunde. Hij ‘wipte’ namelijk van de groote groep, over een afstand van wel 400 meters, op de groep Rebry, om met hen mee den slag te slaan tegen Lapébie - Le Grevès, die ze bijhaalden nog eer we te Henin Lietard waren,
| |
| |
Hardiquest, Bonduel en Le Grevès leden bandbreuk. Godinat moest achter blijven, en we behielden dus aan de leiding: Lapébie, Jan Wauters en Rebry. Op 10 Km. der aankomst heeft de Franschman bandbreuk. Het overhandigen van een wiel met opgeblazen band was geoorloofd. Ongelukkiglijk voor Lapébie, was zijn Sportbestuurder Ludovic bij den grooten groep, om te waken, zoodat Lapébie zelf herstellen moest. Dat beteekende: verlies van den koers. Van rijwiel veranderen? Was verboden door 't reglement. Wat dan?... Hij nam een rijwiel uit de handen van een toeschouwer, en rende er mee zooveel hij maar kon, zijne twee tegenstrevers achterna.
- Ik wist wel dat het niet mocht, maar 'k wist ook dat vermaken zooveel beteekende als verloren zijn. Dan maar van de twee kansen deze genomen, die me hopen liet van algelijk eerst aan te komen!
Zei hij zelf na afloop. Ende het gebeurde zoo!
Lapébie haalde zijn tegenstrevers bij, demareerde er over, en... Wauters wilde zich tegenweren, maar Rebry liet begaan. Omdat zijne beredeneering de volgende was:
- Ik zei niets tegen Wauters van die rijwielverandering, die ik zoo onmiddellijk opgemerkt had. Ik laat hem dus maar 't werk der achtervolging doen, om hem des te beter meester te kunnen bij den sprint.
Lapébie kwam inderdaad eerste toe, maar werd op klacht van Rebry, onmiddellijk buiten koers gesteld. Rebry won den sprint, en diensvolgens Parijs-Robaais. Welnu, 't is de meer denkende en overwegende of sluwe Rebry die we in den overwinnaar bewonderen, dan de athleet, omdat we daaruit leeren dat Desgrange gelijk had waar hij zei: 't zal niet baten van hard te kunnen duwen, als men niet best weet waar en wanneer!
* * *
| |
| |
Hardiquest, hebben we al gezegd, won Parijs-Brussel en reed allerbest in de Ronde van Vlaanderen en Parijs-Robaais. Hij had al wat er noodig is aan athletieke vermogens, om een groot renner te worden. Verstandelijk gesproken was hij niet misdeeld. En als hij den bijnaam kreeg van ‘Binda’, dan is 't ter wille zijner klimmerskunde. Welnu, trots alles is Hardiquest nooit geworden op internationaal gebied, wat Schepers is geweest, of Rebry en Bonduel bij voorbeeld, bij welke renners hij nochtans niet onder lag. Waaraan lag het hem? Welke was de oorzaak? Misschien wel aan het gebrek van doortastendheid en volharding die bij hem zoek waren. Geen wilskracht genoeg. Hebben we zoo goed gezien, in de Ronde van Frankrijk van dat eigenste jaar 1934, waarvan we ten andere wel zullen vertellen, in ons boek over die Ronde.
Gust Danneels won Parijs-Tours tegen alle verwachtingen in, aan een gemiddelde snelheid van meer dan 38 per uur, wat een hoog tempo was voor dat tijdstip!
Het gebeurde op 10 Km. der aankomst: nog een dozijn renners in den hoofdgroep, waaronder Decaluwé en Romain Gijssels, die brandde van verlangen om dien koers te winnen; André Leducq, Cloarec, Louviot en Jan Bidot, die eerst de tegenaanval deden, maar Danneels algelijk niet kregen. En we zien Gijssels nog wenken op Decaluwé, die van achter in den groep zat. Deze. kwam naar voren, naast Romain, en...
- Ge moet me helpen, en we krijgen hem. Ik win dan den sprint en we deelen wat er van komt!
Decaluwé liet het zich geen twee maal zeggen, en samen rukken ze zich nu uit de bende los, en naderen Danneels. tot op ongeveer 100 meters. Dichter gerochten ze niet.
- Wat ik tijdens die 10 laatste Km. afgezien heb, zei Danneels na afloop, dat kan ik aan geen mensch vertellen. Ik dierf er niet eens den tijd af doen, om achter me te kijken, en te vernemen welke mijne positie was, ten overstaan
| |
| |
mijner tegenstrevers. Al rijdende keek ik onder mijne armen, om te zien of er niemand mij aan 't wiel hong, en in afwachting reed ik om er bij te vallen! Mijn hert bonsde! Mijn kop dreigde open te springen, en 't kwam me voor dat ik elk oogenblik kon dood vallen! Maar toch wilde ik niet begeven, en hield ik vol, om met ongeveer 200 meters voorsprong den velodroom binnen te stormen!
- Is de lastigste aller mijner overwinningen geweest, maar ook deze waaraan ik meest genot en verdienste heb gehad!
* * *
Om de kroon op het werk te zetten, haalde Kaers de overwinning thuis, in het Wereldkampioenschap van dat jaar. Daar vertel ik verder van. Eerst over Bordeaux-Parijs, waarin we eene zeer gevoelige nederlaag leden. Misschien wel omdat de wedstrijd, ter oorzaak van de gangmakers op kleine moto's, te veel gemekaniseerd geworden was. Is 't Trousselier niet die zei: ‘Bordeaux-Parijs? Is een pistekoers geworden voor baanrijders!’
Want vóór den koers stond het bij iedereen vast: dat Romain Gijssels of Bonduel dien wedstrijd niet verliezen konnen!
- Zullen we zien, wist Frans Pélissier te zeggen; waaraan echter niet veel aandacht werd gewijd, omdat men zich min of meer aan den bluf der Pélissier's gewoon had gemaakt.
Maar in dien Bordeaux-Parijs, precies lijk in deze van 1933 met Mithouard, heeft Frans - in samenwerking met zijn broeder Henri - bewezen dat hij, van technisch standpunt beschouwd, alle andere Sportbestuurders algelijk nog iets voren was!
| |
| |
Omdat hij, beter dan zijne tegenstrevers, wist op welk verzet onder wege moet gespeeld.
Hij hield het bij eene groote ‘steke’ bij den uitzet. De anderen hadden er schrik van, vreezende dat ‘het groot mes’ onvermijdelijk de ontreddering zou bijbrengen. Alleen Veron van Dilecta - voor wie Gijssels en Bonduel reden - was niet ver van te denken lijk Frans Pélissier, en gaf onderricht voor een groot verzet. Maar binst den nacht, en buiten weten van Veron, liet Romain Gijssels - en gevolgenlijk Bonduel, - de ‘steke’ verminderen, wat hem later heeft gespeten, omdat hij het na afloop heeft moeten belijden: dat hij niet mee kon, bij den aanvang, ter wille van dat te klein verzet!
Maar intusschen blijft het 'n onomstootbare waarheid, dat de Franschman Noret dien Bordeaux-Parijs won, omdat hij de beste was, lijk de eenige Belgen, die mee dongen, namelijk Bonduel en Gijssels, onderwege moesten opgeven omdat ze letterlijk ‘dood gereden werden’!
Ik herhaal: 't was meer dan eene nederlaag, 't was eene verplettering. Al was 't nu ook de eenige van 't jaar, die ten andere op schitterende wijze werd gewroken, door Karel Kaers, in het Wereldkampioenschap dat te Leipzig werd betwist!
* * *
Dat Kampioenschap ging door in een Park, en over een Omloop van 9 Km. 400 meters. Vlakke en effen weg. Wat ons tot de gevolgtrekking bracht: dat we daar geen klimmers of treinloopers noodig hadden, maar wel vlugge temporenners, die tezelvertijde hun woordje konnen doen bij den sprint!
| |
| |
Wie dan genomen?... Rebry? Had daar niet de minste kans. Vervaecke? Hardiquest? Schepers?... Bonduel?... Allemaal nog niet rap genoeg in den sprint, en niet vlug genoeg van tert.
Karel Kaers? Als die er kon bij geraken, om te sprinten, dan, ja! Maar of hij het houden zou over 225 Km.? Dat was de vraag!
Gust Danneels? Daarmee stemde iedereen in.
En dan?... Daar moest een Waal bij. Min kon er niet gevraagd. En op dat oogenblik kwam er niemand anders in aanmerking dan Bruneau.
En de vierde? Terloops herinneren we dat Lode Roels het Kampioenschap van België gewonnen had, op den Omloop van Francorchamps. In grondbegin dus had hij meer recht dan eender wie, op eene plaats in dat Kampioenschap. En toch?... 't Gebeurde reeds met Mortelmans, eveneens Kampioen van België, en algelijk niet geselektioneerd?... Maar die beslissing die zooveel opstand en verzet uitlokte!... En juist dàt wilde men vermijden en beletten Maar hoe?...
Ik zie ons nog zitten, in 't hotel, te Leipzig, daags vóór het Kampioenschap, met de selektieheeren van den Belgischen Wielrijders-Bond. Want 'k miek wel geen deel van het keuzekomiteit, maar men bad me toch gevraagd om bij de zitting aanwezig te zijn, om te helpen beraadslagen!
Over de kandidatuur van Danneels en Bruneau was men het onmiddellijk eens. Maar dan?... Wie van de twee: Kaers of Roels?... Eerstgenoemde was de rapste van de twee. Maar Roels was nationaal kampioen. En daarbij rees de vraag: Zal Kaers het uithouden over die 225 Km.?... Is de afstand niet te groot? Voor Roels bestond die vrees niet! Maar de sprint?... Roels was verre van misdeeld, op dat gebied, maar toch?... Hij lag merkelijk onder bij Kaers, van dewelke men heel zeker was, dat hij het halen zou,
| |
| |
‘als hij er maar bij was’. Begrijpt ge de moeilijkheid en de kieschheid van het zaakje der keuze?... Eindelijk, en na lange beraadslaging viel de keure op Kaers!
Maar wie de jobstijding aan Roels zou overmaken?...
- Niemand die beter geplaatst is dan gij, om hem de pil te doen slikken! Van u zal hij het besluit beter aannemen, dan van eender wie!
En zoo werd me de karweie op den hals geschoven!
Ik zie hem nog vóór me zitten, in een klein spreekkamertje van het Hotel, en 'k hoore 't hem ook zeggen:
- Slecht nieuws! Ge kunt het niet eens verduiken!
- Welnu, ja, vermits ge 't raadt, verneem het dan: de keus is op Kaers gevallen! Gij kunt niet meê doen!
Hij keek strak voor zich uit! Sprak eerst geen woord. Verroerde geen vin. En we zaten alle twee te luisteren naar eene storende en hinderende stilte; dan opeens kwam het er uit:
- Zoodat mijne nationale overwinning te Francorchamps, dan voor niets heeft gediend?...
Meer zegde hij niet. En hij verbeidde niet eens het antwoord af, maar verliet de kamer, zonder een ander woord van verzet. Ik keek hem achterna, en 'k had er zoo oneindig veel medelijden mee, juist omdat hij niets zegde, niets!
In die stomme zwijgzaamheid lag meer verkropte spijt dan we allen konden vatten. En waarachtig 'k had liever gezien, dat hij zijne verbetenheid en ontgoocheling naar buiten smeet, met wat opstandige gebaren en verontweerdigde schruwels!
Maar lijk zijn broeder Frans was geweest, en lijk Lode was in de koersen, zóó was hij, dààr, op dien dag, in dat spreekkamertje, en bij dat onverbiddelijk besluit: onverstoorbaar passief en gelaten!
Frans was Lode voren gegaan. Een geboren sprinter, Athletieke vermogens te koop. Gezondheid te over. Maar
| |
| |
wil en karakter te kort. En op een dag verdween Frans uit de beweging lijk hij gekomen was: geruischloos, en zonder de minste uitleg. Hij ging heen. 't Koersen was gedaan, en... en niemand die er veel over sprak, tenzij... tenzij diegenen die er wat van kenden, en meer van wisten, en die 't later nog dikwijls herhaalden: ‘had die maar gewild?’
En zooveel jaren later - niet veel - het eigenste geval met Lode, die trouwde, om van de jonge vrouw te vernemen: ‘dat ze liever had dat hij niet meer koerste. We hebben het toch niet noodig’!
En Louis Roels verliet de arena van 't wielrijden, lijk hij te Leipzig dat kamertje verliet: zonder onooglijke gebaren of lawaaierig gedoe!
Twee schoone athleten, sterke menschen naar het lichaam, maar wat gebrek aan wilskracht! Liever het leven gerust over zich laten komen, dan het te keere te gaan!
Als Nora van Ibsen, het huis van haar echtgenoot verlaat, om de wijde wereld in te gaan, ‘omdat ze wil vrij zijn’ slaat de deur achter haar toe. En die slag?... Maakt indruk! Beroert de ziel! En laat eene sterke herinnering!
Frans en Lode Roels zijn weg gegaan, zonder deuren toe te slaan! Ze mieken geen indruk. Maar ze lieten algelijk iets achter: de herinnering aan twee zeer sympathieke en eerlijke jongens, die groote kampioenen hadden kunnen zijn!
* * *
Dat Kampioenschap te Leipzig, heeft anders heel wat beroering veroorzaakt: begeestering bij ons; ontgoocheling bij de Italianen, die er zoo zeker van waren, ‘dat Guerra zou winnen’, precies lijk wij die meenden, enkele
| |
| |
weken te voren, dat Gijssels en Bonduel niet te slagen waren in Bordeaux-Parijs.
Het begon slecht voor hen bij de Liefhebbers, waar ze geslagen werden door den Hollander Pellenaers, die later de beroemde Zes-Dagen-renner zou worden.
Maar 't ergste gebeurde bij de Beroepsrenners. Olmo leed bandbreuk. Was erg. Maar zijne pomp, die, bij 't herstellen, alle dienst weigerde. Nog erger. Girardengo die er bij was, gaf aan Olmo een ‘gonfleur’ wat verboden is door 't reglement. Waarop klacht van de twee koerskom-missarissen, de Hollander John Stol en de Franschman Vasserot. Zij kwamen voeling nemen met de andere leden van het Koerskomiteit, in de officieele tribune, en 't besluit was: Olmo moet buiten koers gezet!
Maar of het protest verwekte! Het eerste gebaar van Olmo was een van verontweerdiging. Maar hij zou er zich ten langen einde bij neer gelegd hebben, en afstappen, zonder de slechte raadgevingen van de verhitte Italiaansche volgers, die hem bezwoeren van niet af te stappen, en voort te doen.
Maar dan kwam het onverbiddelijk besluit:
- In geval een Italiaansche renner het Kampioenschap wint, zullen we verplicht zijn hem te deklasseeren, om reden dat hij onwettige hulp zal gekregen hebben van Olmo die, rechterlijk gesproken, buiten koers is gesteld!
Daarmee gingen de Italiaansche gemoederen koelen en bedaren, en Olmo nam het zeer wijselijk besluit van op te geven.
Dan kwam de laatste ronde. En de sprint. Met de angstige bekommering der Italiaansche vertegenwoordigers van Bond en Pers, die te veel vreesden voor den rappen sprint van Kaers, om nog sterk te durven hopen op de overwinning van Guerra! En toch?... Toch wilden ze die hoop niet opgeven!
Te voren had Magne eene wanhopige poging gedaan,
| |
| |
om uit te loopen, en nagenoeg 100 meters voorsprong genomen, maar Gust Danneels die, in den dienst ging van Kaers, en Magne bijhaalde.
De sprint begon, van wel 400 meters van de meet. Guerra op kop. Met Kaers aan zijn wiel, wat hem erg ontstemde. Daarom dat hij in zwaaienden vorm, over-en-weder de baan reed, met de hoop van op die wijze Kaers van zijn wiel te krijgen, waarin hij niet lukte. Maar dat gedurig over-enweder zwenken veroorzaakte den val van Magne en van den Duitscher Stoepel, op ongeveer 300 meters van de aankomstlijn.
Op 't zelfde oogenblik kwam Gust Danneels naar voren, en bereidde zich voor de eigenlijke sprint. Te voren had hij Kaers vermaand, en deze verliet het wiel van Guerra, om zich te zetten aan dat van Danneels. Guerra aan 't wiel van Kaers, en zoo was de groep gekomen, tot op 200 meters van de lijn.
- Op dat oogenblik, vertelde Gust Danneels ons nadien, begon ik uit volle macht te spurten. Mijne meening kwam hierop neer: ik kan zoo goed winnen als eender wie. Ik verdedig dus mijn eigen kans. Maar 'k weet ook van in de kaart van Kaers te spelen, met uit volle macht te geven, vermits ik hem op die wijze ‘lanceer’ oor zijn eigen sprint, dit voor het geval dat ik begeven mocht.
Kaers bleef rustig aan 't wiel van Danneels, tot op 100 meters van de aankomst, altijd wakende op Guerra die hem als een schaduw volgde.
- Op dat oogenblik, aldus Kaers - we spreken van: 100 meters vóór de aankomstlijn - maakt Guerra aanstalten voor een laatste wanhopige poging, om over mij te komen ; maar 'k was hem voren, en 't is met een goede lengte voorsprong dat ik dat Kampioenschap won tegen Guerra, Danneels 3e, op 30 centimeters van den Italiaan!
* * *
| |
| |
Maar na die aankomst?... Was me dat een spel! Nooit te voren gezien!
De heele Belgische kolonie die de ordedienst overrompelde, en Kaers op de schouders hief! Zelfs de oude heeren Alban en Fernand Collignon zagen we met den hoed in de lucht zwaaien! Gust Danneels weende van spijt, omdat hij niet gewonnen had, maar ook van vreugde, omdat een der ‘onzen’ de zege behaalde, waaraan hij ten slotte zooveel had geholpen!
Lode Roels die anders zoo kalm was, en zoo gelaten, sprong nu ook in het geweld en...
- Nu ben ik getroost omdat mijn plaatsvervanger dan toch een nationale zege behaalde!
Maar de Italianen? Die gingen te werk lijk bezetenen! Na de onthutsende periode - die maar enkele seconden duurde - der ontgoocheling, kwam de bui der verontweerdiging, want...
- Kaers heeft Guerra gehinderd in den sprint! En er wordt klacht neer gelegd!
Guerra zocht niet te protesteeren, maar onder den invloed zijner verhitte en lawaaierige supporters, diende hij ten slotte een klacht in tegen Kaers, die natuurlijk verworpen werd, vermits:
- De Hollanders Valentyn en Van der Ruyt kategoriek waren in hunne verklaring: als er iemand heeft gehinderd, dan is 't Guerra, die ten andere den val veroorzaakt heeft van Magne en Stoepel!
De Fransche en Duitsche supporters kwamen ten andere opzetten, met een verwijt tegen Guerra, en na een paar minuten beraadslaging, werd de klacht verworpen, en konden wij gerust en in gemoede de overwinning gaan vieren van Karel Kaers, wereldkampioen!
| |
| |
Want Voorzitter Fernand Collignon noodigde ons allen uit, op een gezellig avondmaal, waar er werd gefeest en gevierd tot in de vroege uurtjes van den volgenden Zondagmorgen!
Met deze grootsche overwinning eindigde het heerlijke Wielerseizoen 1934, dat voor ons Vlamingen zoo rijk was aan prachtige zegepralen!
De bijtende nederlagen van 1933 waren gewroken! |
|