| |
| |
| |
De groote Ronsse
Wij hebben het reeds gezegd: in 't jaar 1926 was Ronsse een ontgoocheling, niet alleenlijk voor hem zelf, maar vooral voor zijn sportbestuurder Pierrard, en ook wel een weinig voor mij, die het dierf voorspellen in de sportmiddens te Parijs:
- Misschien wel de grootste renner der jongste tijden!
Maar in 1927 nam hij al zijn weerwraak, en begon met Parijs-Robaais te winnen, tegen een groep van wel 20 renners in den sprint.
Op den berg van Doullens betoonde hij reeds een zeker meesterschap, want zonder er feitelijk om te doen, reed hij al zijn tegenstrevers uit het wiel, uitzondering gemaakt voor Karel Pélissier, die eenige die hem bij houden kon.
Samen deden ze een lichte inspanning om weg te loopen, maar inziende dat het nog te vroeg was, lieten ze zich weer inloopen. Een tweede ontsnapping van Ronsse, te Arras, en voor een tweede maal liet hij de groep weer bij komen. En toen we hem nadien vroegen: waarom die nuttelooze en overbodige krachtverspillingen? Toen antwoordde hij zoo heel koelbloedig: ‘omdat ik met de weelde van m'n macht geen weg wist’!
En dan, die sprint?... Hoeveel was 't nu?... Nagenoeg twintig renners. Ik zie de bende nog aangestormd komen, van 800 meter ver. Aanzwellende golven die weg en weere drijven op de branding van den strijd.
Nog 300 meter. Ik zie Ronsse in de vorenste lijnen. Ik sta naast den aankomstrechter en instinktmatig haal ik het naar boven:
- Ronsse! Ronsse! Niemand anders dan Ronsse!
De groep bolt over de lijn. Een rookwolk van stof, om er niet door te zien, komt hem achterna. En ik houd niet
| |
| |
op van te roepen en te herhalen: Ronsse, 't is Ronsse die wint!
'k Zei het voor mijn eigen. Maar de aankomstrechter die den naam sedert zooveel seconden hoorde uitschruwelen, en in zijn ooren tuiten, zoodat hij - misschien ook wel instinktmatig, of onder den invloed - op 't papier zette: Ronsse!
Maar aan den anderen kant van de laan stonden de Fransche sportbestuurders, en daar luidde het: Curtel, 't is Curtel die wint!
Wie was 't nu?... Ik heb den indruk dat het Ronsse was. De foto's die nadien verschenen, stelden ons, en medegaande den aankomstrechter, in 't gelijk. Maar op 't oogenblik zelf? Ging het er schuw toe! Want de massa hield het bij Curtel, die zelfs, we weten niet eens van wie, de bloemtuil kreeg voor den overwinnaar bestemd, terwijl het Fransche volkslied werd aangeheven door het muziek.
Maar de aankomstrechter die zich niet van zijn stuk liet brengen, en het staande hield: Eerste, Ronsse!
't Verwekte opstand, 't schopte herrie, maar 't bleef Ronsse!
Eerlijk gesproken, ik heb de overtuiging dat Ronsse won met... laat ons zeggen: met 10 centimeters. Maar waarvan ik niet eens zeker ben is 't volgende: of de aankomstrechter zich niet liet beinvloeden door mijn geschruwel, en of hij Ronsse reeds niet op 't papier zette als overwinnaar, eer hij eigenlijk de meet over was?...
* * *
Een paar maanden later won hij Bordeaux-Parijs, ‘zonder ooit te hebben moeten duwen’, heeft hij me dikwijls gezegd, en er bij herhaald in latere jaren:
- Mijn gemakkelijkste Bordeaux-Parijs - hij won er
| |
| |
immers drie - is deze geweest die ik voor de eerste maal betwistte. Ik lei me in den namiddag te slapen, en dacht wel eens aan dien langen afstand van 600 Km. Maar omdat ik niet heel goed wist, hoe lastig het is, en hoe lang het duurt, had ik ook niet het minste benul van wat er noodig was aan energieën en volharding, om dat lastig werk ten goede te brengen.
- Ik hield het bij de eenvoudigste aller beredeneeringen: wat een ander vermag, dat kan ik ook. En de kilometers zijn voor mij niet langer en niet lastiger dan voor anderen.
- Maar later, als ik reeds goed wist wat Bordeaux-Parijs was, toen?... Kon ik me wel gerust op 't bed leggen na den middag, maar aan slapen hoefde ik niet te denken, omdat m'n gedachten niet vrij waren, maar gebonden aan dat eenbaarlijk einde weg van 600 Km.
Die eerste Bordeaux-Parijs - van 1927 dus - won Ronsse in den sprint, tegen Benoit en Van Slembroeck, niettegenstaande zijn band half ledig geloopen was.
En daarmee kunt ge. 't voor je zelf uitmaken, over hoeveel meer kunde en vermogen - in 't Fransch: classe - Georges Ronsse beschikte dan zijn tegenstrevers.
En als we van hem zeggen dat hij den weerdigen tegenhanger is geweest van Girardengo, van Lapize en Jules Van Hevel, dan hebben we ons te voren bedacht, en nemen we de volle verantwoordelijkheid voor die getuigenis. Ten andere, we zullen onze bewering staven met uitslagen, met feiten en gebeurtenissen.
* * *
Intusschen moeten we even een oogenblik stil staan, bij die andere ‘opkomende zon’, die Fred Hamerlinck noemde, en die in de wereld van de wielerkunde zulke wondere dingen heeft verrricht. Hij veroverde immers den titel van ‘koning der kermiskoersen’, waarin hij, als alles
| |
| |
regelmatig verliep, schier niet te verwinnen was; daarbij was hij omzeggens de beste achtervolger van zijn tijd, en een der beste ploeg- en omniumrenners.
Terzelvertijde was hij zeer sympathiek, al pleitte zijn voorkomen nu niet eens te zijnen voordeele. Want Hamerlinck was een natuurmensch. We bedoelen: van voorkomen.
Hij was altijd deftig en beleefd, sober en eenvoudig. Maar hij miste de gebaren en de mimiek van den artistwielrenner, lijk Karel Pélissier of Jan Aerts er waren. Fred diende het eten op, lijk de pot het gekookt had. En als 't volk trots alles op die kost verzot was, dan is 't doodeenvoudig omdat er kruim in stak, en hij met zuivere boter was bereid, niet met margarine.
Wij herinneren ons zijn eerste optreden in den Omloop van Zuid-Frankrijk, een koers van dewelke men zei: om hem te winnen moet men klimmer zijn!
Maar de sportbestuurder van Hamerlinck, die wilde leeren, of deze klimmen kon. Daarom dat Pierrard hem in lijn bracht naast de befaamde klimmers van dien tijd: Fontan en Lucien Buysse.
Eerstgenoemde kwam eerst boven op den Aspinberg, maar Fred die met hem mee naar boven ging, en al de remmen moest toetrekken, anders ging hij den befaamden klimmer zelf voorbij. Lucien Buysse kwam in derde positie boven, maar was algelijk 4 minuten achter bij Fontan en Hamerlinck.
Deze laatste zullen we nog achterhalen in koersen, die we verder zullen bespreken, maar voor 't oogenblik houden we 't bij die beroemde match tegen Jules Van Hevel, te Gent in den Wintervelodrom, waarvoor het heele sportieve België opgekomen was.
Hamerlinck tegen Van Hevel! De man van morgen tegen deze van heden en van gisteren! De kampioen in wording
| |
| |
tegen deze die reeds lang zat op den troon, die van roem en glorie was gemaakt!
Welk een botsing Welke spanning! Welke belangstelling! En welk een nasleep! Want Hamerlinck won de achtervolging ‘cop stap’; Van Hevel was de betere in het rijden over een Km. ‘om in den minsten tijd’; en na de snelheid gaf de aankomstrechter: 1e Hamerlinck; 2e Van Hevel op 10 cm.!
Maar supporters van Jules die met die uitspraak geen vrede namen, en beweerden dat deze wel 10 centimeter voren was. Het werd daarbij niet gelaten en de passies werden opgezweept, bij middel van perspolemieken, zoodat er ten slotte twee groepen scherp tegen over mekaar kwamen te staan. Middelerwijl waren de renners, te zeggen Hamerlinck en Van Hevel beste vrienden geworden. Wat nog al dikwijls 't geval is: dat de supporters het erger opnemen dan de renners zelf.
* * *
Het is in 't eigenste jaar 1927 dat we het eerste wereldkampioenschap op de baan kregen, op den Nurnbergring in Duitschland.
Wij gingen er naartoe met onze beste renners, namelijk: Van Hevel, Gerard De Baets, Vermandel, Sellier en Ronsse. Jan Aerts was ook van de partij, maar er werd niet eens op hem gerekend, of er zelfs niet aan gedacht bij de heenreis, vermits hij toch ‘maar een liefhebber was’.
Maar 'k geloof niet dat ik me in mijn leven meer heb misrekend, en dat ooit een groep renners meer heeft ontgoocheld, dan deze die voor ons dat wereldkampioenschap ging betwisten, uitzondering gemaakt wel te verstaan voor... ja, voor Jan Aerts!
Er waren 8 ronden af te leggen van 21 Km. ieder, en na drie van die ronden waren al onze beroepsrenners reeds buiten strijd: opgegeven omdat het te lastig was.
| |
| |
Ge moet weten, er was bij elke ronde een zeer lastigen berg te beklimmen, die wel 2 Km. lang was, en stijgt tegen nagenoeg 10 %.
Het werd meer dan een nederlaag: een faljiet, eene katastroof! En 'k zie stuk voor stuk ieder van onze renners te voet den berg opkomen, na drie ronden om te zeggen: ‘dat ze niet boven konden!’
De Italianen integendeel betoogden daar een meesterschap dat juist zoo onbetwistbaar was, als onze nederlaag verpletterend.
De vier eersten van dat kampioenschap noemden: Binda, Girardengo, Piemontesi en Belloni. En als er geen vijf waren, dan is 't omdat die vijfde uitgeschakeld werd door breuk.
Binda werd dus wereldkampioen, tot meerder ontstemming en ontgoocheling van Girardengo, die daar voor de eerste maal heeft gevoeld, dat er een tijd is van komen en een van gaan!
Girardengo was verre van versleten, en nadien heeft hij nog meer dan eens Binda verslagen, maar deze laatste die nieuw was en frisch en jong, en hij die 't voelde: een weinig sleet.
Menschen uit de onmiddellijke omgeving hebben het nadien dikwijls verteld: Girardengo die meer geleden heeft onder die nederlaag, dan onder eender welke andere, tijdens zijn lange en rijke loopbaan.
Een andere verrassing, maar dan een zeer aangename voor ons: Jan Aerts won het wereldkampioenschap zijner categorie.
We zullen wel gelegenheid hebben van op Aerts terug te komen, als we 't wereldkampioenschap van 1935 bespreken, dat hij won te Floreffe.
* * *
Ik weet niet of Georges Ronsse wel ooit beter heeft ge- | |
| |
reden dan in 't jaar 1928, en nochtans, als we zoeken naar de overwinnaars der groote baankoersen, dan komen we Jef Dervaes meer tegen dan Ronsse. Dit om te betoonen dat de kunde niet altijd te meten is, aan de uitslagen zelf.
Al voegen we er onmiddellijk aan toe, dat Ronsse zijn baanseizoen afsloot met eene roemrijke overwinning in 't Wereldkampioenschap te Boedapest, op de beste renners van dien tijd.
Maar nooit wisten we hem beter rijden, in heel zijn loopbaan, dan in den Parijs-Robaais van dat jaar, die hij nochtans niet won.
In de omgeving van Pontoise ontsnapte hij een eerste maal, met Karel Pélissier, maar zoowel de eene als de andere wist het: nog te vroeg!
Te Doullens, bij de beklimming van den berg, geeft Ronsse ‘een duwke meer’, ééntje maar, en hij komt alleen boven - al de anderen los. Hij laat zich inloopen, en zoo gerochten we te Arras, met een hoofdgroep die 20 koppen sterk was. Ik zie het nog gebeuren, op dat stuk weg van Arras naar Courrières. Ronsse zet zich aan de leiding, en gaat zijn ‘gang’. Nu en dan keert hij zich om, lijk een boer die zijn land aan 't beploegen is, en wil zien of de voren wel recht getrokken zijn.
Ronsse bedoelt wat anders: hoeveel verwoesting hij wel heeft aangericht? En dat duurt? Tien, twintig, dertig, veertig kilometer, onverdroten en ongenadig voort, tot dat... ja, ja, hoe was 't nu weer?... Tusschen Courrières en Seclin, nog twee renners aan zijn wiel: Karel Pélissier en Meunier. Rebry, die juist los gereden was, volgde op 100 meter.
Maar dieper in den achtergrond was er een ander renner, die 't eigenste werk van Ronsse verrichtte, namelijk André Leducq, een jong Fransch renner, waarop kerken van hoop en verwachting werden gebouwd.
Leducq leed bandbreuk op 30 Km. van de aankomst. Hij herstelde en terwijl andere groote renners door Ronsse
| |
| |
uit het wiel werden gereden, kwam hij, Leducq, weer naar voren en naderde het trio Ronsse-Pélissier-Meunier.
Ik zie het nog gebeuren, 't was te Seclin: Ronsse keert zich voor de zooveelste maal om, wellicht om te zien of zijn twee tegenstrevers nog niet zouden begeven. Pélissier was juist aan 't rekken, te zeggen gereed om achter te blijven. Maar van die ‘zooveel seconden verpozing’ - binst dat Ronsse zich oprichtte en omkeek - miek hij gebruik om ‘weer aan te kleven’; maar een paar Kin. verder moest hij zich eindelijk - en voor goed - verwonnen geven.
Hij stapte van zijn rijwiel en liet zich boomslag omvallen, op den graskant, bezijden de baan.
Men wilde. hem weer oprichten, en bezweren van voort te doen, maar 't kon niet baten, want...
- Laat me gerust! In Godsnaam, laat me gerust, want ik kan niet meer l 'k Ben op! 'k Ben dood!
't Gebeurde op 10 Km. der aankomst! Tragisch, zeg ik, en diep-roerend!
Maar de trompende auto's die 't aankondigden dat er plaats moest gemaakt voor een opdagenden renner. Wie kon het zijn?... Leducq met Rebry! Ongelooflijk en toch waar!
Leducq won ten andere die Parijs-Robaais in den sprint, met een half wiel op Ronsse. We doen niets af van deze prachtige overwinning en beamen de woorden van André Trialoux, toen algemeen leider van den koers:
- Eindelijk heeft Frankrijk weer een kampioen gevonden!
Inderdaad, Leducq heeft nadien bewezen - en daar spreken we van als we de Ronde van Frankrijk zullen verhandelen - dat hij een groot kampioen was. Maar die Parijs-Robaais won hij, omdat Ronsse van te ver den sprint inzette, en omdat hij dien sprint te betwisten had, met een half ledig geloopen band.
| |
| |
Leducq was de groote overwinnaar, maar Ronsse een nog grooter overwonnene!
* * *
Hij werd eveneens verwonnen in Parijs-Tours, waarin hij den wondertoer verwezenlijkte, van twee maal de leiders weer te vervoegen, na twee maal bandbreuk te hebben geleden. Iets wat er hem niet te veel konden nadoen. Maar die inspanning die te groot was, en de bekommering van Ronsse om zich degelijk te bevoorraden, te klein, en de weerbots die onvermijdelijk kwam: een inzinking in 't zicht van Tours zelf.
Het is na afloop van deze koers dat de renner Cuvelier - die de vijfde plaats veroverde - van Karel Pélissier zegde tegen een der koersinrichters:
- Hij is bij ons gekomen op 4 Km. van Tours. En al die er bij waren hebben het gezien: dat een auto te dicht naast hem reed ; lijk elke volger het weet, dat hij uit den tweeden groep ontsnapte, achter een auto rijdende; het is ook van algemeene bekendheid dat hij tijdens den sprint, Denis Verschueren een zwenk gaf - balanceeren - en dat alles mag in Frankrijk. Waarom? Omdat hij Pélissier noemt!
* * *
Ronsse startte als groot favoriet in Bordeaux-Parijs, maar daar werd hij letterlijk dood gereden door de saamgepakte krachten van Alleluia, J.B. Louvet en Alcyon.
Dat kwam in de eerste mate omdat Ronsse eigenlijk de grootste tegenstrever was, en hij vanzelfsprekend vijand nummer 1 werd. Maar er was. ook wat anders bij gemoeid.
Het jaar te voren viel Van Slembroeck in oneenigheid met zijn konstrukteur Maisonnas, van J.B. Louvet, met het gevolg dat mits wederzijdsche overeenkomst, de ver- | |
| |
bintenis te niet gedaan werd, en Slem nu bij Automoto aangeworven werd. Dat bracht een sterke wrijving te weeg tusschen J.B. Louvet en Automoto, die in Bordeaux-Parijs zouden uitvechten, wie van de twee de sterkste was. Automoto met: Ronsse, Van Slembroeck en Notter. J.B. Louvet met: Verschueren, Hector Martin en Julien Delbecque. Alcyon stelde in lijn: Dewaele, Mertens en Delannoy.
Delbecque, die van af den eersten dag ingelijfd was bij Alcyon, had kort te voren zijn opzeg gekregen, en was bij J.B. Louvet gegaan om te zeggen:
- Laat me voor uwe rekening Bordeaux-Parijs betwisten, en ik durf het te zeggen dat Alcyon dien koers niet wint!
Het is in die gemoedsgesteltenis dat de drie groepen aan den ‘Derby’ begonnen. De eerste botsing kwam tusschen Poitiers en Chatellerault, waar om de beurt de renners van J.B. Louvet en Alcyon demareerden, aan Ronsse de zorg overlatende van telkens bij te trekken.
Want Notter was reeds buiten strijd, en Van Slembroeck hielp over dat het ging; binst den nacht bandbreuk geleden hebbende, had hij een groote inspanning moeten doen, en bijna 100 Km. rijden om bij te komen, zoodat hij, als de ‘slag’ begon, er niet meer zoo snijdig op zat! Met het gevolg dat Ronsse een vreeslijk ongelijken strijd door te voeren had.
Dat duurde dertig, veertig, vijftig Km. Slem was als razende, en Ronsse was er 't herte van in, van zijn eigen en beste vrienden, Mertens en Delannoy, met wien hij schier alle dagen op oefening ging, ook zoo ongenadig tegen hem te zien vechten.
- Wat wilt ge?... 't Is Alcyon die betaalt en beveelt. Wij hebben niets anders te doen dan te gehoorzamen!
De uitslag bleef niet achter: Dewaele, Neuhard en Hector Martin namen voorsprong, Delbecque, Verschueren,
| |
| |
Delannoy en Mertens hielden Van Slembroeck en Ronsse in bedwang, tot dat deze, op de boorden van de Loire, tusschen Tours en Amboise, aan zijn sportbestuurder Pierrard vroeg: ‘om te mogen opgeven’.
- Lichaamlijk gebroken en zedelijk geknakt!
- Ik kan het toch onmogelijk volhouden, alleen tegen zes!
Aldus Ronsse, die bittere tranen weende! Was een smartelijk en treffend oogenblik.
Eenmaal Ronsse ‘buiten strijd’ had Delbecque geen andere bekommering meer, dan ook ‘Alcyon’ er uit te rijden, wat hem wel niet gelukte omdat Maurits Dewaele flink op dreef was, maar ‘Potter’ mancevreerde toch dusdanig dat hij zijn ‘stalmaat’ Hector Martin bevoordeeligde, bij zoover dat laatstgenoemide een schitterende zege behaalde, des te meer dat hij in deze koers gereden had zooals hij het kon, voor dat hem het ongeval overkwam, waarvan we spraken op andere bladzijden in dit boek.
Ronsse werd verwonnen door de overmacht, en Alcyon gedeeltelijk geslagen omdat Delbecque zich wreken wilde! |
|