Rond de vijf vernoemden: Lode Eelen, Huysmans, Vermeerbergen, Haesendonck, Goris, Huygens, Dils, Rik Aerts, en meer anderen die voorafgegaan waren door Fons Lauwers, Leenaerts, Claes, Valckenaerts, Budts of Nijssens.
Al goede renners, flinke elementen. Maar zou men het durven zeggen dat ze in de wereld die aan sport doet, zooveel naam en faam hebben als de Flandriens bij voorbeeld van Mac Bolle?...
En hoe komt dat? Welk is de reden?
* * *
Van Denis Verschueren belijden we 't: hij bereikte wel het hoogste, en kwam de eigenlijke wereldfiguren het dichtst bij.
Maar Mortelmans?... Of hij wel uitgroeide in zijn volle lengte en hoogte als renner?...
Gerard Loncke?... Zou men kunnen zeggen waarin hij onder lag bij Jules Van Hevel?... We hebben hem dingen zien doen op piste, om er bij te blijven stille staan, en het te belijden: neen, niemand die meer en beter kan, zelfs Jules Van Hevel niet! En toch?... Deze is een wereldfiguur geworden. Heeft Loncke ooit zooveel bereikt? Neen! En waarom niet?...
En Pé Verhaegen, die we wondere dingen zagen doen en waarvan we zullen vertellen in ons boek: ‘Van menschen en dingen uit de Ronde van Frankrijk’. Wat had hij dan te kort om te worden wat. Van Hauwaert is geweest en Odiel Defraeye?... Hij heeft het zelf eenmaal gezegd aan konfrater Jaak Veltman:
- Ik heb gekoerst om wat te verdienen. Maar de passie voor de sport, en voor mijn beroep als renner? Die heb ik nooit aangevoeld!
Fons Schepers? Ik weet hem nog beginnen aan 't Aubisque-gebergte in 1931, waar hij eerst boven kwam, en 'k hoore 't Desgrange nog zeggen: