grooten groep. Elke renner komt om de beurt zijn streng trekken aan de leiding, maar hoe zij zich ook inspannen, Notter en Suter verhoogen gedurig hun voorsprong. Ze gelijken twee lokomotieven op vollen stoom, tegen zooveel anderen bij dewelke het aan brandstof mangelt.
Suter heeft bandbreuk. Notter rijdt op 't gemak verder, wachtende naar zijn ploegmaat. Kostte een tijdverlies van 2 minuten. Intusschen naderde de groep, die er zoo flink op los stormde, van sedert hij Suter en Notter in 't oog kreeg. Maar deze laatste? Bekommerde zich niet eens om de naderende bende. Eerst wat gegeten en gedronken, en dan?... Met de zelfzekerheid van menschen, die zich de sterksten weten, zetten zij zich weer in gang en zwier, en het achterstel van de bende, dat zienderoogen vergroot. Suter wint in den sprint, omdat hij de rapste is, en ook, omdat Notter zich niet eens verweert.
En enkele dagen later hernieuwen zij hun kunststuk in de Ronde van Keulen. Samen weg, en door niemand meer bij te halen.
Naar het oordeel van meer bevoegde sportkronijkers uit die dagen, was Notter de beste temporenner zijner generatie.
Spijtig dat zulke sterke boomen zoo vroegtijdig worden ontworteld in de stormen van 't leven!
* * *
Zelfs Georges Ronsse sloeg tegen in dat onzalig jaar van 1926. Wij hadden hem bij ‘Automoto’ aanbevolen, met de mare:
- Ik denk; de grootste renner der laatste tijden!
En 'k hoore het Pierrard nog zeggen op 't einde van het seizoen: ‘ik geloof dat ge u van dezen keer misrekend hebt’.
Verder zullen we zien, dat ik het algelijk bij 't goed einde had, maar 't is eender: het kwaad dat er lijk mee bemoeid was in 1926. En de eenige, die stand hield en de verwachtingen, die in hem werden gesteld, niet beschaamde, is