alsof er buiten dat niets meer bestond in de wereld. De 36 rijders stormen voorbij met ongeveer 20 auto's. Nu komen de 12 wagens der rijders onder stoom, die aan echte tanks gelijken, beladen met gangmakers, wielen, velo's, tuben, eten, drinken, en al wat er noodig is voor rijders en verzorgers. Nu eerst begint de eigenlijke slag, iets dat terzelvertijde gruwelijk is en schoon.
De eerste gangmakers moeten afgelost worden, door versche, en de afgeloste gangmakers moeten opgeladen worden, om later op hun beurt vooruitgebracht te worden, en weer in strijd te komen.
De gangmakers vooruit brengen? Maar hoe?
Vóór u rijden 30 tot 40 auto's en 30 tot 40 rijders, die een wolk van stof doen opwarrelen, waardoor ge geen 10 meter ver ziet!
Doch hier valt niet te aarzelen, niet te redeneeren, hoe, waar of wanneer: het moet!... en daarmee al! Het moet! Het gebeurt!
't Is niet te gelooven, 't is niet mogelijk, maar 't gaat! En zoo zien we nu uren en uren lang, dat wonderbaar en altijd nieuw spektakel van rijders, die demareeren, van auto's, echte tanks, opgepropt met menschen, die vooruitstormen met versche rijders, altijd maar gedurig halen en brengen, en herbeginnen, in die wolken van stof, die uw keel verschroeien, omdat er de zonne zit op te laaien en te branden.
En op en om dat alles hangt het één en eenig problema: wie? wie is er de sterkste? En al die hier bewegen en werkzaam zijn: rijders, verzorgers, gangmakers, bestuurders, fabrikanten, toeschouwers, alles en allen gaan op in dezelfde vraag, die zich herhaalt vanaf het ontstaan van de wereld en van de menschen: wie is er de sterkste? En ik denk op die zee van menschen die zich bevond te Orleans, te Tours, te Angerville, te Dourdan, en dan tusschen Versailles en Parijs ik denk op die onmetelijke som-