| |
| |
| |
Van René Vermandel en Berten Dejonghe
In 1922 werd de Ronde van Vlaanderen gewonnen door Leon Devos van Ardooie, een renner van wien we te voren eenmaal schreven:
- Als er ooit iemand is die, van buiten-uit bekeken, aan Cyriel Van Hauwaert gelijkt, dan is 't wel Devos. Niet van gezicht, maar wel van struktuur. Een geknuiste en gebeende kerel met pooten en ooren aan 't lijf. Misschien dat hij nog meer heeft van Karel Cruppelandt. Deze, evenals Van Hauwaert, zijn groote kampioenen geweest, die 't ver hebben gebracht. Zal Devos dat ook?
Hij won, zeggen we, in 1922 de Ronde van Vlaanderen. Maar nadien? We hebben schoon te zoeken en te kijken op de eerelijsten der groote baankoersen, we vinden er zijn naam niet op.
Hoe dat gekomen is?... Weet ik het! Zooveel renners die we gekend hebben als zijnde menschen, die 't in 't wielrijden ver moesten brengen, maar die verloren liepen, of geen uitkomst vonden, zonder dat men goed kan zeggen waarom, en hoe het kwam. Een lichamelijk tekort?... De zedelijke mensch die faalde?... Wilskracht?... Training?... Volharding?... Is niet altijd te achterhalen. Van lichamelijk standpunt beschouwd, had Devos niets te kort. Heeft de willende en verstandelijke mensch misschien gefaald?... Laten we onverlet om terug te komen op de Ronde van Vlaanderen, door Devos gewonnen met... met de beenen, maar door Henri Pélissier met het hoofd. We verklaren ons.
Devos reed voor den eigensten konstrukteur van Pélissier. Reeds tusschen Oostende en Torhout zagen we, hoe deze heel zijn groep drilde, leidde en beheerde, met het gevolg dat hij als het ware het kommando voerde, over de heele groep renners, waarvan vele der tegenstrevers
| |
| |
moesten achterblijven, omdat ze zonder kommando waren en verloren liepen.
Even voorbij Roeselare demareert Devos, Pélissier en Brunier, met enkele anderen van hun groep, zitten aan de leiding en remmen natuurlijk den gang. Alcyon snapt het gevaar en zendt Mottiat en Vermandel in het vuur. De wind blaast op kop. Devos vecht er tegen. Vermandel en Mottiat zijn min hardnekkig.
- Waarom ons hier afmartelen. We krijgen hem wel terug. Dat houdt hij immers niet vol. Nog veel te ver van de aankomst. Aldus de twee achtervolgers, die mis rekenden, want Devos kwam eerste toe, met 7 minuten voorsprong op Brunier - weeral een van de groep Pélissier -. Dit om te betoonen dat het niet genoeg is van te kunnen op de pedalen duwen, om koersen te winnen, maar dat men ook moet kunnen rekenen en beleggen en overwegen.
Om dat te bewijzen heeft Henri Desgrange een heel boek noodig gehad. Het heet: ‘de kop en de beenen’.
* * *
Berten Dejonghe won Parijs-Robaais tegen een gemiddelde van 34 per uur. Was het rekord over dien afstand in dien tijd. Althans als men er rekening van houdt, dat de koers geschiedde zonder gangmakers. Ten titel van inlichting moet er bij gevoegd, dat een geweldige wind in medegaande richting blies. Een andere inlichting: bij den uitzet zegde Dejonghe aan zijn sportbestuurder:
- Dat het hem niet te best ging.
- Ik ben hier, en 'k ga natuurlijk starten, maar 'k voel me werkelijk niet te best, en 't zou me erg verwonderen moest ik verder geraken dan Arras.
Maar zijn sportbestuurder, die hem moed insprak, en zegde dat hij het wist gebeuren van renners, die in den eigensten zin spraken, en beter reden dan ooit te voren.
| |
| |
De koers begon, en tot in Amiens bengelde Albert van achter aan den groep, lijk iemand die hem de ‘boel van voren’ niet aantrekt. Tusschen Amiens en Doullens zocht Henri Pélissier te ontkomen, in gezelschap van Brunier. Berten heeft het bijtijds gesnapt en waagt ‘de sprong’.
- Gaat het niet, tot daar!
Maar het ging, en zoo kwam het dat deze drie met ongeveer 400 meter voorsprong, aan den voet kwamen van den beruchteh berg van Doullens. Op dat oogenblik zien we een vierden renner van uit den grooten groep wegspringen, en de achtervolging aangaan tegen de drie ontsnapten.
‘Dat haalt ge toch niet,’ dachten we bij ons eigen. Maar omdat hij zoo gezwind den berg opkwam, wilden we toch weten wie het wel mocht zijn. Even gewacht: 't was Lacquehaye, en waarachtig, juist als de drie den top van den berg bereikten, had hij ze bijgehaald.
Pélissier-Brunier-Lacquehaye behoorden bij denzelfden groep van konstrukteur J.B. Louvet. Dejonghe was van Alcyon. Het zou dus gaan drie tegen één. Berten bedacht zich even. De drie reden rechts. Hij ging links van de baan. En demareerde.
- Uitsluitelijk om ze bang te maken en te willen zeggen: 'k ben sterk genoeg alleen om het tegen u op te nemen. Terwijl ik eigenlijk geen andere bedoeling had, dan Henri Pélissier over te halen, om me in hun groep op te nemen, en met samengepakte krachten de tegenaanval der achtervolgers af te weren.
Aldus Berten Dejonghe. Wij zien het nog beeldelijk gebeuren. Hij nam 150 meter voorsprong. Lacquehaye en Brunier wilden de achtervolging met de volle macht inzetten. Pélissier, die hun ‘chef’ was, hield er een andere beredeneering op na:
- Even uitblazen van die beklimming. Straks gaan we
| |
| |
er achter, en krijgen we hem gemakkelijk. We zijn immers drie tegen één!
Maar achter die voorgewende taktiek stak er wat anders: een lichamelijke inzinking, die Henri Pélissier te boven had te komen, en waaraan hij ten andere ‘dood’ ging - bij manier van spreken - want nog eer we te Arras waren, liet hij los en gaf op.
Intusschen had Berten nagenoeg een Km. voorsprong genomen, en de groep had zich schoon in te spannen, Dejonghe won die Parijs-Robaais ‘op zijn een been’, lijk het in sporttaal noemt, en met 7 minuten voorsprong.
Van dubbeltjes gesproken, die aardig rollen!
Albert Dejonghe heeft een lange en heerlijke loopbaan gehad. Hij zou anders een zeer groot renner zijn geweest, en de weerdige tegenhanger van zijn tijdgenooten Vermandel en Van Hevel, maar spijtig genoeg faalde het hem aan dat beetje snelheid bij den sprint, waarmee men van beste renners groote overwinnaars maakt.
In kunde is 't verschil bitter klein, maar des te grooter in uitslagen. 'k Heb meer dan eens gezien, dat Berten Dejonghe de bewerker was van een zege, die door Vermandel of Van Hevel werd veroverd, om er nu maar twee te noemen.
Niemand die op meer typische wijze, de eigenlijke kunde van Berten Dejonghe heeft geteekend, dan Odiel Defraeye en Marcel Buysse het deden.
't Gebeurde tijdens de Ronde van Frankrijk van 1913. En ze vertelden:
- Tusschen de deelnemers bevond er zich een eigenaardig figuur. Een groote, struische kerel, brave jongen, niet al te klapachtig, maar gemoedelijk en gemeenzaam. Z'n haar was blond lijk 't zand van de zee en z'n oogen blauw lijk de kappe van den hemel. Hij was noch grootsch noch begeerig, en toch was hij iemand, toch kon hij iets. Hij vroeg niet om beboft of geprezen te worden, hij wist
| |
| |
dat hij iets kon, en was tevreden met wat hij was. Hij was zelden of nooit bij de voormannen ter aankomst; van aanmoedigende toejuichingen of opbeurende lofwoorden wist hij niets. Of kreeg nooit z'n deel. Langs de baan verrichtte hij 't paardewerk, hielp hij zijn strijdmakkers, die hem beloonden; daarmee was hij tevreden, dat was hem genoeg.
- En nochtans, zegde Defraeye, hij kon rijden. Bij poozen was hij zoo goed als de beste, om niet te zeggen beter. Wilt ge een bewijs? Ik heb een bandongeval, en verlies enkele minuten met herstellen. De hoofdgroep gaat snel en 'k geraak er niet op. De ‘blonde’ heeft het bemerkt dat ik niet bij kom, en hij wacht. ‘Komaan! Odiel, pak mijn wiel’ en een lokomotief gelijk. stoomt hij vooruit. Verscheidene keeren moet ik roepen: ‘niet zoo snel’, en in min dan een half uur zat ik bij den hoofdgroep.
Marcel Buysse kreeg van 't zelfde laken een broek. Toen de blonde met Defraeye bij de leiders kwam, bemerkte hij dat de ‘krullekop’ ontbrak; hij verneemt dat hij ‘kreveerde’ en wacht er naar.
- ‘Wat ik ook deed’ zegt Marcel, ik kreeg de leiders niet en nochtans ging ik goed, en 'k reed dat ik scheel zag. De ‘blonde’ neemt me op sleeptouw, en in enkele minuten trekt hij mij op de hoofdgroep; meer dan eens moest ik roepen: wat trager!
En die blonde, met z'n blauwe oogen, die held zonder glorie, was niemand anders dan Albert Dejonghe van Middelkerke.
* * *
Voor René Vermandel is 1922 misschien wel zijn beste jaar geweest, want hij won de Ronde van België, en begon met de drie eerste ritten thuis te halen. Hij had ze even goed alle vijf kunnen winnen. zoodanig groot was zijn meesterschap op de tegenstrevers.
| |
| |
Een paar weken later won hij 't kampioenschap van België, in den sprint tegen Filiep Thijs en een twintigtal andere tegenstrevers. Mottiat, die viel op ongeveer 50 meter van de aankomst, beweerde wel dat hij zonder dat ongeval zelf zou gewonnen hebben, wat mogelijk was. Want Mottiat was bijzonder behendig en sterk, als de sprint van ver werd ingezet, wat hier het geval was, doordien dat de hoofdgroep zeer talrijk was. Maar of hij algelijk Vermandel zou verslagen hebben? Ziet ge, dat is wat anders.
Van Mottiat sprekende heeft Ludovic Feuillet, sportbestuurder bij ‘Alcyon’ meer dan eens gezegd: ‘dat hij een der meest volmaakte renners was, die hij ooit heeft gekend; lichamelijk gesproken was hij tot alles bekwaam en bestand. Maar de moreele mensch in hem, die te wenschen liet, omdat hij niet sober en niet regelmatig genoeg leefde’.
In September van dat jaar, won Vermandel ook nog het Kriterium der Kampioenen te Parijs, een der meest belangrijke koersen uit die tijden. Het is na afloop dat we schreven:
- Die koers kan terecht genoemd: het kampioenschap van de wereld op de baan. Inderdaad, buiten Van Hevel, Girardengo en Belloni waren er alle specialisten van 100 Km.
- En omdat René Vermandel won, meenen we te mogen schrijven: kampioen van de wereld.
- Ik ken maar een renner die hem mogelijks kon kloppen: Jules Van Hevel. Ik zeg mogelijks, en met opzet. Want ten slotte moeten we 't bekennen, dat Vermandel meer baanrenner was dan Van Hevel. Hij is de eenigste die drie maal te reke van band moest veranderen, en diensvolgens van rijwiel. En drie maal te reke ook kwam hij terug bij, met ongehoord gemak.
- Op zijn één been, heet dat in rennerstaal.
- 't Zelfde voor den sprint. Hij won op stap, lijk men
| |
| |
zegt op de hippodroms, van een peerd, dat wint zonder zich sterk in te spannen.
- 'k Zie hem nog komen van uit vierde positie tijdens den sprint. En dat was geen rijden, 't was springen dat hij deed! Al d'anderen die den indruk gaven van stil te staan.
- Daarin vindt men werkelijk Vermandel terug lijk hij gaat en staat: geen voet te veel, ook geen te kort.
- Na den koers langen tijd geredeneerd met De Ruyter, aan wien we zegden:
- Toch een klepper, die Vermandel?...
- Inderdaad. doch ge moet me toelaten het te zeggen: ook een gelukzak. Van zoo maar zijn kans te krijgen om door te geraken, uit dien warboel van sprintende tegenstrevers. Want ik was er ook bij. en zat netjes ingesloten, zonder er maar uit te geraken. Hij zat naast me. Hij vindt een ‘gat’ om er door te kruipen en te winnen. Ik niet. Is dat niet: geluk hebben?
- Inderdaad, beste Karel, maar de kans en 't geluk die algelijk geeren gezocht worden!
René Vermandel is meer geweest dan een slimme renner. Een der grootste kampioenen van zijn tijd. En 'k weet nog altijd niet waarom zijn naam niet zoo wijd werd uitgebazuind, als deze van Van Hevel bijvoorbeeld, of van Georges Ronsse. Of van Marcel Buysse, die op verre na niet kon bogen, op een lijst van overwinningen lijk René Vermandel.
Is 't misschien omdat hij niet genoeg ‘vechter’ was? Geen offensieve krachten genoeg aanvoerde in de wegwedstrijden? Misschien wel.
Of is 't omdat hij, precies lijk Thijs, tot het ‘nomandsland’ Brussel behoorde?
Vermandel heeft wel bewondering verwekt, maar, nooit begeestering. En daar zit het hem wellicht.
* * *
| |
| |
Met Parijs-Tours beleefden we het zeer eigenaardige geval van drie renners, die om de beurt als overwinnaars werden vernoemd en gehuldigd.
Dat kwam zoo: twintig renners in den hoofdgroep om den eindsprint te betwisten. En 't verschil tusschen de drie eersten, dat volgens den aankomstrechter maar tien centimeter groot was! Tien centimeter? Maar wie was dan de overwinnaar?
- Ik! riep Jacquinot.
En twee minuten later reed hij rond de piste met den palm die hem, door 'k weet niet meer wie, werd overhandigd.
Anderen hadden het voor Henri Suter, die Jacquinot te lijve ging en hem den palm afnam.
Maar de aankomstrechter die 't uitsprak: Henri Pélissier wint met 10 centimeter op Suter en Jacquinot!
Bemerk wel dat er nog andere deelnemers bij hoog en bij laag staande hielden eerste te zijn. Maar tenslotte hield de aankomstrechter het bij Henri Pélissier! |
|