| |
| |
| |
Een jaar met beroerende gebeurtenissen
In 1923 wint Henri Suter de Ronde van Vlaanderen, en Parijs-Robaais, lijk hij later Bordeaux-Parijs zal winnen, omdat op die dagen 't geluk en de kans hem werkelijk te mee waren.
We betwisten niet dat hij een goede, een beste renner was, een kampioen zelfs. Maar in die Ronde van Vlaanderen was De Ruyter hem beter, doch deze die bandbreuk leed op 't oogenblik dat de sprint moest aangevangen. En dezelfde De Ruyter die ook in Parijs-Robaais van band moest veranderen, op 6 Km. der aankomst; in die twee koersen had hij duidelijk bewezen de betere te zijn van Suter, terwijl Vermandel, die nog meer kans had dan De Ruyter in den sprint, gehinderd werd in de laatste 100 meter van Parijs-Robaais. Aardig toch. dat deze voor Parijs-Robaais gemaakt was lijk 't water voor de visschen, en er maar niet in mocht slagen deze koers te winnen, lijk Lapize of Thijs nooit gelukten Bordeaux-Parijs te veroveren.
Maar we komen op Suter en De Ruyter terug, in verband met onze ‘Ronde van Vlaanderen’. Eerstgenoemde heeft bandbreuk te Eekloo en de tweede te Brugge, waar ze beurtelings 4 en 6 minuten achterstel hebben. Maar De Ruyter, die Suter inloopt, te Oostende, waar Van Hevel bandbreuk heeft, en de drie die vervoegen te Gistel. Daar waren nog andere renners bij, maar we vernoemen deze drie omdat ze samen met Berten Dejonghe - weeral hij - de hoofdrollen zullen spelen, in deze ronde van Vlaanderen. Want Vermandel die er te Hekelgem, in de laatste kontrool, nog bij was, werd uitgeschakeld ter oorzaak van breuk.
Te Hekelgem nog 20 renners samen, waaronder Denis
| |
| |
Verschueren, die we leerden kennen in deze koers, en van wien we na afloop schreven:
- Een vent lijk een boom met macht lijk een peerd, en die we nog zullen tegenkomen, want als hij wat meer van 't beroep zal kennen, zal hij heel wat vermogen.
* * *
We waren gekomen te Wetteren-Kruise, te zeggen op ongeveer 13 Km. van erten Carlier's velodrom van Gentbrugge. waar de aankomst zou plaats hebben.
Dejonghe demareert. Suter en De Ruyter springen onmiddellijk mee. Hilaire Hellebaut hangt in vierde positie. Jules Van Hevel aan zijn wiel. Hellebaut springt er niet onmiddellijk achter, en er komt een ‘gat’ van nagenoeg 50 meter, tusschen de drie leiders en de tweede groep. De Ruyter heeft het gesnapt, lost Dejonghe af, en de afstand wordt onmiddellijk 100 meter. Van Hevel snapt het gevaar. Hij springt en... en komt tot op 15 meter van Suter - De Ruyter - Dejonghe. Deze kijkt even om en ziet Van Hevel ‘hangen’. Hij gaat aan de leiding om te verdapperen, en zijn twee strijdmakkers aan te vuren. Van Hevel verachtert tot op 50 meter. Dan haalt hij er weer alles uit, geeft 'nen wip, en komt tot op 5 meter - vijf, hoort ge 't, en dan?... Hij kan geen aansluiting krijgen, want de drie leiders laten niet los, en Van Hevel kan die 5 meter niet goed maken. Integendeel, hij verachtert opnieuw. Op dit oogenblik zijn we maar 6 Km. meer van Gentbrugge, en Van Hevel zal 1 minuut 25 sek. achterstel hebben ter aankomst op Suter, die won, De Ruyter, die tweede was, en Dejonghe.
Maar in dien wanhopigen strijd van Van Hevel tegen zijn drie mededingers, lag er zulk een tragische ondergrond, want dat Jules de sprint zou winnen, en gevolgenlijk de Ronde, daar twijfelde niemand aan. Zoodat hij te
| |
| |
Melle eigenlijk maar 5 meter te kort kwam, om die Ronde te winnen: vijf meter! 't Is niet veel, maar 't is genoeg. En niemand die 't beter voelde dan Van Hevel zelf, want 't stond te lezen in zijn oogen, en 't lag geteekend op zijn wezen, met een bitteren trek van ontgoocheling toen hij, na een korte wijle die vijf meter te hebben vastgehouden, ze weer moest loslaten om zijn overwinnaars naar de zege te zien ijlen de zege die zoo nabij lag, en die hij reeds meende vast te hebben!
Tragisch. zeggen we, en beroerend, die oogenblikken van heftige spanning!
* * *
't Is na afloop dier Ronde van Vlaanderen dat we voor de eerste maal spraken in ‘Sportwereld’ - en alle confraters, die dezelfde klacht uitschruwelden - van ‘de plaag der volgers’, we bedoelen het overgroot getal auto's op den weg van den koers, en waar omzeggens niet door te geraken was, omdat ieder van die volgers de dichtste wilde zijn bij de renners.
Maar erger, veel erger was 't in Parijs-Robaais, na afloop van welken wedstrijd we schreven:
- Parijs-Robaais gevolgd, maar de eerste renners eerst van dichtbij gezien, als we de aankomstlijn voorbij waren! Honderden van auto's die volgden, en wolken van wit stof in de lucht joegen.
Want in die tijden waren de wegen in Frankrijk nog niet geteerd. Wij herinneren het ons, van wonderen te hebben moeten verrichten, tusschen Henin - Lietard en Seclin, wonderen van acrobatie en waaghalzerij, om over putten en sloten, over hoopen en hoogten bezijden de baan, al die ongevraagde en ongewenschte volgers voorbij te geraken, en om toch iets te kunnen zien van dien eindstrijd, die ten slotte in den sprint gewonnen werd door
| |
| |
Suter, nadat hij onderwege, minstens tien keer had moeten lossen, maar telkens weer bij gerocht.
't Is in deze koers dat Jules Huyvaert van Aalter zijn strepen verdiende, van ‘eerste soldaat’, in het leger der baanrenners. Hij reed merkelijk beter dan Suter en meer anderen, maar de Zwitser, die won, en Jules die zich met een fatsoenlijke plaats in den hoofdgroep tevreden moest stellen, omdat... ja, omdat zijn tegenstrevers beter den guidon konden vast houden dan hij!
- Niet genoeg van te kunnen duwen, men moet weten waar en wanneer...
Aardig hé, maar Jules die 't nooit geleerd heeft!
* * *
In Parijs-Brussel hadden de deelnemers weeral eens af te rekenen met de ontketende natuurelementen van regen, koude, slijk en modder.
We zien Henri Pélissier in de kontrool van Heer Agimont, nabij de Fransch-Belgische grens: hij wankelt lijk een bedronken mensch. Hij heeft zoo koud en is zoo moe. Men spreekt hem aan met bemoedigende woorden, maar hij antwoordt niet, hij geeft er geen acht op: 't is alsof heel de wereld hem niet aangaat. Hij neemt zijn etenzak. Zet zich met veel moeite weer in den zadel, en tert op de pedalen: werktuigelijk, lijk iemand die meent dat het moet en niet anders kan.
We reden hem verder voorbij, en wilden niet eens opkijken, omdat we hem niet wilden laten zien, dat we 't wisten van zijn lichamelijke en moreele ontreddering. Verder op den weg hem niet meer ontmoet.
Maurits De Waele loopt weg te Falmignoul, maar eerst moesten we goed toekijken, om te kunnen uitmaken wie het was, want hij geleek meer een klomp slijk. We zien hem toekomen te Dinant: hij heeft toch zoo koud! Maar hij
| |
| |
mag het niet voelen, mag niet, want hij is een jonge beroepsrenner, en die kans om Parijs-Brussel te winnen mag hij niet verspelen. Hij mag geen koud hebben!
Hij heeft bandbreuk aan de Citadel van Namen, en bijna de kracht niet om een nieuwe band te leggen: de vingers die versteven zijn!
Van Hecke, die ook ontsnapt was, komt hem voorbij en ligt nu alleen aan de leiding. Maar hij wist er niets van, niets. Hij stapt af, even voorbij Namen. We vragen hem waarom.
- Omdat ik zoo eenbaarlijk koud heb!
- Maar ge moet voortrijden, jongen, al ware 't maar om u te verwarmen. Ge zijt op kop en 't is niet ver meer.
- Op kop? Wie zegt het?
- Ik!
- Op kop?...
Hij denkt even na, lijk iemand die zoekt waar hij is, en wat men hem wil wijs maken.
- Op kop?...
We nemen hem vast, en zetten hem op zijn rijwiel, en duwen. Hij trapt en rijdt verder. Maar of hij goed weet waarom en waar naartoe?
Hij zal nog afstappen, en wij zullen hem weer op zijn rijwiel zetten en voortduwen.
Te Waver, op 25 Km. der aankomst, nog altijd aan de leiding. Maar dan was hij al geen renner meer, maar een wrak dat zwalpt op de baren van winnen en verliezen!
We zien Sellier afkomen, van uit den verren achtergrond. Te Heer Agimont had hij 28 minuten achterstel op de eerste. Te Waver heeft hij den leider te stekken, en wint dien Parijs-Brussel! Van Hecke kroop immers naar de aankomst, en toch maar De Waele die hem voorbij kon. Waarom? Omdat al d'andere deelnemers ook kropen, door die modder en dat slijk.
| |
| |
We lezen ons verslag over dien Parijs-Brussel en dat laatste stuk weg:
- We zien Sellier komen, en we zullen hem nog lange zien met zijn marmeren wezen, waarin het slijk van de baan zulke leelijke groeven had getrokken. Hij zit diep voorover gebogen, lijk iemand die pijnlijk draagt, aan de last van de taak die hij opnam. Hij was leelijk, leelijk van wraaklust, want te Waver geleek hij een gier die zijn prooi nazet: de ontredderde Van Hecke! Hij was leelijk van buiten, maar schoon van binnen: groot van kunde en athletiek vermogen, omdat hij niet begaf, niet begeven wilde, zelfs niet voor die getergde en wraakgierige natuur.
En zoowel Van Hecke als De Waele en Thollembeek, die achter kwamen, of Masson en Heusghem, lijk de twee Pélissiers, die begaven, we hebben ze in ons opgenomen, lijk zooveel sterk willende menschen, die dobberen en dansen op de zwalpende golven van het vreeselijk onweder!
En 'k had de pen gewild van den grooten Streuvels, om de kracht te kunnen teekenen die uitgaat van zulke menschen, die bij middel van de sport leeren en bewijzen wat men vermag, als men maar sterk kan willen! Om die wereld van ontgoocheling te kunnen weergeven, waarin Van Hecke onderging te Waver, en De Waele te Namen.
Die macht en die kracht heb ik niet, daarom dat we de cijfers laten spreken:
- Sellier was 28 minuten achter op 80 Km. der aankomst, en is 19 minuten voor te Brussel op De Waele, 27 op Van Hecke en Alencourt.
Duidelijker en krachtiger taal kan niet gesproken.
* * *
Bordeaux-Parijs van dat jaar werd gewonnen door Emiel Masson, na een ongenadigen tegenstand gebroken te hebben van Frans Pélissier, die tweede was, en van Mottiat, die de derde plaats behaalde.
| |
| |
Wij herinneren ons uit die koers, twee treffende en beroerde tafereelen. Namelijk de tweestrijd tusschen de twee vrienden Masson en Mottiat, maar die door de omstandigheden en de wisselwerking van den kamp, twee tegenstrevers geworden waren, twee vijanden als ge wilt, naar den figuurlijken zin van 't woord, of beter, twee vijanden ter wille van de zege.
We waren gekomen rond Dourdan. Van alle renners van den hoofdgroep zijn Mottiat en Masson alleen overgebleven: twee oefenmaten, twee speciale vrienden, wel te verstaan als ze niet naar de eigenste zege dingen.
Mottiat verliest 20 meter. Masson heeft het gezien en... van vriendschap of bermhertigheid en genade is er geen spraak meer. Aan zijne gangmakers van dat oogenblik, die Vermandel noemen, Rossius en Scieur, gaf hij het onverbiddelijke bevel: rapper, nog rapper!
Mottiat bevindt zich zonder gangmakers: deze had ketting- of bandbreuk, een derde kon niet mee, zoodat hij, Mottiat, zelf moest dienst doen voor den eenigen gangmaker die hem overgebleven was.
Alleen tegen Masson met zijn sterk drietal... 't Kon niet!
En nu de zieletoestand van die twee tegenstrevers? Masson is gejaagd, nerveus, hij heeft dorst: dorst naar de zege en schreeuwt zijn gangmakers gedurig toe: ‘nog rapper!’
Mottiat is razend, is wanhopig, is vertwijfeld, want alleen tegen vier? Dat gaat niet! Hij vloekt tegen het noodlot, dat hem zoo grimmig treft. Hij raast tot dat... tot dat hij begint te weenen! En van dat oogenblik af is hij een verloren man, want hij geeft zich over aan de ontmoediging. Dat is de fatale weerbots na het razend geweld. Maar tragisch is 't anders wel. Want in die twee worstelende zielen, hebben we beurtelings bergen van passie en van wanhoop of hoop gezien en gevonden. Bij de eene, Masson, de hoop op de zege, waarmee wonderen van energie
| |
| |
worden verricht; bij de andere, Mottiat, de ontgoocheling in haar ontzaggelijke leelijkheid. Om er bij te huilen!
En dan dat andere tafereel, dat afgerold wordt wat dieper in den achtergrond, met den ondergang van het Fransche ‘leger’!
Henri Pélissier stopt te Tours; zijn nerveus organisme is niet meer bestand, om die zware last nog te dragen tot in Parijs.
Brunier, op wien de Franschen al hun hoop hadden gevestigd, laat het ook staan in de eigenste stad.
Alavoine en Barthelemy zijn te oud geworden, om nog op te kunnen tegen 't jong geweld. Bellenger en Jacquinot, twee jonge renners, venten lijk boomen en sterk lijk eiken, maar waarin geen wilskracht steekt, geen energie, en die begeven omdat... omdat het zoo lastig is!
Blijft Frans Pélissier, de overwinnaar van 1922 en de groote leider van Parijs-Tours, veertien dagen te voren.
Hij is dus de eenige Franschman die bleef, die kan winnen, die moet winnen.
Moeten? Zijn er hier bevelen te geven?
En waarom niet? - de wet der begeerte, vermits willen kunnen is!
En Pélissier zou toch zoo geeren gewonnen hebben, omdat hij Franschman is en zoon van dat volk, dat tien jaar geleden, de scepter zwaaide over Westelijk Europa inzake wielersport, en dat zoo ongenadig verpletterd werd, door die groote renners van ons klein België!
Te Amboise is hij 1 min. achter, te Blois liep hij in. Te Orleans 2 min. achter, te Angerville 1 min. 30 sec. en te Dourdan... daar zal hij bij zijn! Hoopte hij!
Hij haalde Mottiat bij en overstak hem; 't volk juichte hem toe; helpers, verzorgers, gangmakers alles helpt, voelt en leeft in eenzelfde gemeenschap van gedachten: winnen! Een zege, die nationaal is! Ze zou zoo welkom zijn bij 'n volk dat leeft van eigenliefde, van rasbewustzijn en
| |
| |
nationale trots Maar Frans Pélissier zal niet winnen, omdat de weerbots kwam van geweldige en voorbarige inspanningen, en omdat er vooraan een renner te achterhalen is, die zich niet zal laten begaan: een dier athleten uit dat kleine België, waar zooveel groote renners wonen!
Masson komt het Prinsenpark binnen gereden als groote overwinnaar. Hij wordt bewonderend toegejuicht.
Pélissier is tweede. En die toejuichingen werden een gejubel, omdat er begeestering bij is.
Daaraan voelt men de ziele van het volk, en den slag van 't hert. De sport is een beeld van materieele kunde. Maar in dat beeld steekt er algelijk een ziel. Kwestie is van er bij te zijn als die ziele zich laat aanvoelen. Bij de aankomst van dien Bordeaux-Parijs hebben we er zoo tastbaar aan gevoeld, omdat het Fransche volk vertroosting zocht voor een nederlaag, bij deze die een eereplaats bekleedde: Frans Pélissier.
* * *
't Is in 't eigenste jaar 1923 dat op een dag Gerard Debaets bij me kwam om te zeggen:
- Als ‘Cycles Marcel Buysse’ een renner wil, om ermee de Ronde van België te winnen, dan moet ge Omer Huysse nemen.
- Omer Huysse? Ik ken hem niet?
- Ik ken hem zooveel te beter. Hij rijdt altijd in 't Noorden van Frankrijk, in de koersen ‘voor alle renners’, en hij is er onoverwinbaar.
Te dien tijde was ik nog bestuurder bij de ‘Cycles Marcel Buysse’, en Omer Huysse werd aangeworven voor de Ronde van België, die hij ten andere won, na een ontegensprekelijk meesterschap te hebben betoond, zoodat we na afloop van die koers schreven:
- Ziedaar een weerdig opvolger van Van Hauwaert,
| |
| |
waarvan hij alle lichamelijke eigenschappen heeft: sterk naar de natuur, goede klimmer en rap genoeg in den sprint, om zich tegen iedereen te kunnen verweren.
En een jaar later zette die Huysse aan in de Ronde van Frankrijk, om bij de beklimming van den eersten grooten Col, namelijk den Aubisque, zich te ontpoppen als een klimmer van eerste gehalte, zoodat we van hem dierven voorspellen: een toekomende overwinnaar van Desgrange's ronde.
Maar Omer Huysse, die blijven ‘hangen’ is, lijk zooveel anderen uit die dagen: Van Dam, Gust Verdyck, Parmentier, enz., enz. Zonder dat men best kan zeggen waarom. Of beter, omdat een klein, zeer klein wieltje in 't ingewikkeld raderwerk van 't menschelijk organisme, niet naar behooren wordt gesmeerd, en blijft haperen of hangen!
Vraagstukken, die niet altijd op te lossen zijn. |
|