| |
| |
| |
Een zomer met regen, wind en koude
Het is na afloop van deze koers dat we schreven:
- Voor Jules Van Hevel hebben we veel bewondering. En we zijn er van overtuigd, dat hij over minstens zooveel athletieke eigenschappen beschikt als Mottiat zelf. Maar voor 't oogenblik is deze toch de beste baanrenner van België.
Maar Van Hevel, die zelf 't antwoord hierop gaf, 's Zondags nadien, te Ter Hulpen, in 't kampioenschap van België dat hij won in den sprint tegen Mottiat, en wel met drie lengten.
Daarmee was ik niet van gedacht veranderd, omdat in zijn geheel genomen, de Waal de beste uitslagen van het seizoen miek. Maar 't bewijs lag bij de hand, dat Van Hevel een Mottiat in wording was, en nog over meer flijerskwaliteiten beschikte, waarvan ten slotte de hoogste en de fijnste sportkunde is gemaakt.
Op Van Hevel komen we verder terug. Voorloopig houden we het nog bij Mottiat, die Bordeaux-Parijs-Bordeaux won, zijnde 1200 Km. in 51 uren, met 25 uren voorsprong op den vijfde. Meer kwamen er niet toe en de gevolgtrekking lag bij de hand: wat mode was in 1891 en er toen door kon, gaat nu niet meer op. Koersen over dien afstand hebben alle beteekenis en alle belang verloren. De tijd behoort aan den god van de snelheid, en 't rijk van 't uithoudingsvermogen heeft uitgediend in de sport.
Op 't laatste van 't jaar ging Henri Pélissier weer naar Italië, naar de Ronde van Lombardije en hij klopte er Belloni en Girardengo, zoodat men in Frankrijk schreef:
- Dat de tijger de leeuwen in hun eigen hok was gaan bevechten en verwinnen!
Ter waarheidswille echter moet er bij gevoegd, dat én Belloni én Girardengo bandbreuk leden, wat de taak van
| |
| |
Pélissier vergemakkelijkte. Maar 't is eender, men moet het vechten algelijk in 't bloed hebben, lijk het 't geval was bij de Pélissiers, om de Italianen in eigen land te gaan bestrijden.
Henri Pélissier is ten andere een groot, zeer groot kampioen geweest, die spijtig genoeg, op zulk een triestige wijze om 't leven kwam.
* * *
In 1921 gaat de tweestrijd Van Hevel-Vermandel voort. Niet dat deze renners met getrokken messen tegenover mekaar staan, lijk Girardengo en Henri Pélissier en omgekeerd, maar omdat het toeval hen standvastig tegenover mekaar brengt, en dat in hoofdzaak omdat ze nagenoeg over dezelfde lichamelijke eigenschappen beschikken: de zuivere snelheid, waarmee ook het uithoudingsvermogen wordt gemaakt.
In de Ronde van Vlaanderen komen we aan de laatste 25 Klm. met de drie hoofdfiguren, Berten Dejonghe, René Vermandel en Jules Van Hevel.
Berten was een der groote bewerkers geweest, bij de uiteenrammeling van de groote groep deelnemers, en iedereen die 't aanvoelde dat het ten slotte zou gaan in den sprint, tusschen Van Hevel en Vermandel. Wie van de twee? Niemand die 't voorzeggen kon, omdat ze aan mekaar gewaagd waren: even rap.
We kwamen in den velodrom van Gentbrugge; Berten Dejonghe op kop, met Van Hevel aan 't wiel. Het lag er boven op: Dejonghe reed in den dienst van Van Hevel, zijn oefenmaat.
Nog één ronde (Gentbrugge meette 400 meter). Nog altijd Dejonghe op kop. Nog 300 meter, Van Hevel kijkt om, naar rechts. Hij meent dat Vermandel los is, want hij ziet hem niet. Daarom roept hij naar Dejonghe: ‘laat me door’.
| |
| |
Berten zwenkt rechts, Van Hevel al onder door, met... met Vermandel aan 't wiel! Maar dat had Jules niet gezien, omdat... omdat hij vergat van links te kijken. Vermandel immers kende zijn stiel van taktisch oogpunt beschouwd, en op 't oogenblik dat Van Hevel aanstalten miek om te kijken naar rechts, reed Vermandel naar links, en... Van Hevel, die 't niet gezien had. Hij meende dus alleen te zijn en ging met de volle macht, zonder te meten of te berekenen, de vlucht aan voor de laatste 300 meter. Was zijn verlies ten andere. Want op 50 meter der aankomst, kwam de ‘getrokken’ Vermandel van achter zijn ‘gangmaker’ om te winnen met een halve lengte!
Maar daarmee was het problema van ‘wie is de vlugste van de twee’ niet opgelost, want een maand later werd te Ter Hulpen het Kampioenschap van België betwist, en daar won Van Hevel met wel drie lengten voorsprong op Vermandel. Is een der nijdigste sprinten geweest die we Van Hevel ooit wisten betwisten. Want hij beweerde van niet regelmatig te zijn geklopt geweest, in de Ronde van Vlaanderen, waarvan hiervoren spraak, maar wel ter oorzake van gebrek aan overleg. De supporters van Vermandel waren in grooten getalle aanwezig, en waren er zeker van, dat deze niet te verslaan was in den sprint. En zoo stond en verliep heel dat Kampioenschap, in het teeken van den tweestrijd Van Hevel-Vermandel. En toen eerstgenoemde met wel drie lengten voorsprong, eerste over de meet reed, geleek het de ineenstorting van een huis. Een huis van begoochelingen bij de supporters van Vermandel, terwijl de aanhangers van Van Hevel als het ware aan den grond genageld stonden. Maar 't is eender: dat Kampioenschap en die sprint had ons sterk te pakken gehad!
* * *
En de tweestrijd ging maar altijd voort, in de Ronde
| |
| |
van België en de Drie Zustersteden, waar Vermandel twee maal te reke weerwraak nam: want hij won die twee koersen met klank, terwijl Van Hevel telken keere moest opgeven, zonder dat hij andere redenen kon inbrengen dan de belijdenis: dat René hem de betere was!
Het is na afloop van een dier twee koersen dat we schreven:
- Vermandel is een dier renners waarop men geeren staat te kijken, geeren en lang. De natuur was mild tegenover hem en gaf rijkelijk uit haar kostelijke schat: spierkracht en snelheid.
Is Vermandel sterk van wil? We gelooven het niet. Hij aanveerdt een. strijd lijk hij komt, en omdat hij komt: omdat hij weet dat het niet anders kan. Maar hij pakt niet aan, en grijpt niet vast. Hij is passief. Te passief misschien. Er steekt geen wil genoeg in zijn werk, en te weinig leven in zijn handeling.
- Vermandel wordt dikwijls genoemd: de Belgische Lapize. Hij heeft er den zwarten kop van en de rappe sprint. Maar van buiten uit bekeken, heeft hij niets van den Franschman. Want deze zat kort in mekaar gestoken, en Vermandel eerder breed open. De kop van Lapize draaide op een pin, en d'oogen straalden van doendigheid. Vermandel kijkt goedig voor zich uit. Hij ziet wat er om gaat. Maar die blik, lijk ten andere de handeling, is te lankmoedig.
- We zien geeren renners, die overleggen en berekenen wat ze te doen en te laten hebben. Maar als dat overleg ontaardt in egoïstische uitbating van den goeden wil van anderen, dan?... Dan zien we 't niet meer geeren!
Vermandel gaat wel wat mank onder dat oogpunt, en 't wordt hem des te meer aangerekend, omdat iedereen het weet: dat hij meer en beter kan!
- Deze bemerking achterwege gelaten zouden we willen zeggen: een der grootste renners van dien tijd, en met Van
| |
| |
Hevel vormt hij een koppel, dat zich gerust meten kan aan de Italiaansche ploeg Girardengo-Belloni.
* * *
In Parijs-Brussel van dat jaar ontbraken bijna al de eerste rangrenners. De rijwielfabrikanten die meenden besparingen te moeten doen, en zich de kosten van die koers niet te kunnen getroosten.
Wij beleefden er nochtans beroerde en treffende oogenblikken, dank zij Fons Van Hecke die niet aarzelde, even vóór Namen, een beslissenden aanval te doen, met het gevolg dat hij tot 10 minuten voorsprong nam. Te Overijsche, te zeggen op 15 Km. der aankomst, had hij er nog 5, maar op een kilometer van den wintervelodrom werd hij ingeloopen, door den Franschman Reboul, die dus Parijs-Brussel won, maar lijk Michiels, het niet verder bracht dan tot deze eenige overwinning van belang.
Wie er niet bij was, tijdens die laatste 10 Km. van Fons Van Hecke, die voor hem een echte marteling waren, die zal nooit beseffen hoe groot de ontgoocheling was van deze, die gedurende twee uren aan 'n stuk leefde van de stellige verzekering, dat hij niet meer te verwinnen en te kloppen was, en die begaf, moest begeven op 't oogenblik dat hij reeds zijn hand uitstak naar den palm van de zege.
Er zijn van die dingen die van buiten-uit bekeken, eenvoudige gebeurtenissen gelijken, maar die ten slotte zulk een tragischen ondergrond hebben!
* * *
1921 was het jaar van 't slecht weder voor de baankoersen. Parijs-Robaais, Parijs-Brussel, Bordeaux-Parijs door Christophe gewonnen, werden betwist in plassende regens en poelen van modder en slijk. Maar al dat was
| |
| |
kinderspel in vergelijking met wat er gebeurde in Parijs-Tours, door Frans Pélissier gewonnen: regen, wind, sneeuw, hagelvlagen en een bijtende koude!
Om niet te beschrijven. Te Chateaudun geeft Henri Pélissier op. Frans wil hem volgen, maar we hooren het Henri nog altijd zeggen tegen zijn broeder:
- Frans, gij moet voort, want gij moet winnen!
Maar deze weigert omdat hij niet kan. Men steekt hen in een kuip met warm water. Zet hem opnieuw op zijn rijwiel, en automatisch rijdt hij verder. Hij weent. Maar hij rijdt verder, en... en wint!
't Kon echter even zoo goed Mottiat zijn geweest, of Berten Dejonghe en Christophe. Want op het laatste was het zaak van geen bandbreuk te hebben, en van niet te lang binnen te blijven, als men wat warmte of wat onderkomen ging zoeken in 't een of ander huis.
Frans Pélissier won en de vijfde had een uur achterstel. Acht en veertig uur na de aankomst, kon Pélissier nog altijd zijn vingers niet plooien, en de nagels waren heelemaal zwart uitgeslagen: van de koude, zegden de geneesheeren.
Werkelijk iets verschrikkelijk! En van 't aandoenlijkste dat we beleefden in onze lange loopbaan, al zullen we u wel rake en nare dingen te vertellen hebben, als we de bladzijden zullen schrijven uit de Ronde van Frankrijk.
* * *
Wilt ge ons even toelaten een zijsprong te maken, en van de baan op de piste te wippen?... 't Is omdat we een bijzonder geval te bespreken hebben, en een uitzonderlijk athleet. Namelijk Jules Dossche, die in 1921 het nationaal kampioenschap der sprinters won.
Dossche was een ploegkoerser, en dong dikwijls mee in de straatkoersen dier tijden. Maar dat hij het in den bol stak van het sprintkampioenschap te betwisten?... En 't
| |
| |
schoonste van al: hij won! Van Bever was tweede en Jean Louis derde. Twee pure sprinters die zelfs in 't buitenland wat faam verwierven.
Bemerk wel dat Dossche zich niet speciaal had geoefend of bereid, voor dat kampioenschap, wat bewijst dat hij werkelijk over rijke en natuurlijke eigenschappen moest beschikken.
Naderhand nam hij het op tegen Aloïs Degraeve, die later een wereldfiguur zou worden, in Berten Carlier's velodrom van Gentbrugge. Voor die gelegenheid was Berten's bak stampvol geloopen. Spijtig genoeg dat de match moest eindigen met een val van Dossche, waarvoor Degraeve aansprakelijk werd gemaakt.
Deze won de eerste reeks. Dossche de tweede. En 't is tijdens het betwisten van de derde, dat laatstgenoemde viel. En omdat men beweerde dat De Graeve er schuld aan had, werd Dossche als overwinnaar uitgeroepen. Wat nog niet bewees dat hij de betere was van De Graeve, maar wel dat hij zelfs in pure snelheid meer kon dan geweten was.
Een uitzonderlijk athleet. Een buitengewoon begaafd renner, van lichamelijk standpunt beschouwd. Wie weet? Misschien een wereldkampioen?... Want tijdens zijn match tegen De Graeve zagen we 't duidelijk: van zuiver athletisch standpunt beschouwd, was hij de meerdere. Maar die kop? Och God, die kop!
Wanneer hij zich eenmaal iets in dien kop had gestoken, was er geen mensch ter wereld bekwaam om het eruit te praten.
Dat hij athletische middelen had in overvloed, vinden we in 't feit dat hij de specialisten-sprinters ging kloppen, zonder voorbereiding of speciale training. Maar dat hij een kop had die op 't zijne stond, ook daarvan zijn we zeker. En de aankomstrechter van het vermeld kampioenschap, zal er ook wel iets van onthouden hebben. Want tijdens de
| |
| |
betwisting van zooveel reeksen die naar den eindloop moesten leiden, moet de aankomstrechter een uitspraak hebben geveld, waarmee Dossche geen vrede kon nemen. Hij ging zijn geval voorleggen en uitleg vragen; en omdat de aankomstrechter niet dacht zooals hij, vond Dossche niet beter dan hem ten aanschouwe van de toeschouwers, eene rammeling te geven.
Ik zei het al: een uitzonderlijk begaafd renner van lichamelijk standpunt beschouwd, maar zoo bekrompen van geest.
Hij was jonggezel, en leefde op zijn eentje in een zeer groot huis. En hij stierf lijk hij geleefd had, want men vond hem dood in een der stallen van het huis: dood gebliksemd bij de kontaktname van den electrischen stroom.
Kampioen van groot formaat, die nooit zijn juisten en waren weg vond! |
|