Een tweestrijd Henri Pélissier - Mottiat in Parijs-Brussel
Wanneer een renner voorbij zijn huis of dorp komt, dan kent hij zijn plicht. Hij zal zich aan de leiding zetten om aan familieleden, vrienden en supporters te toonen ‘dat ze op hem kunnen rekenen’.
Zoo had Berten Dejonghe gedaan, in de Ronde van Vlaanderen van 1920, bij de doortocht van Oostende, en zoo deed Jules Van Hevel toen hij voorbij zijn huis reed.
Aan den voet van den Ichtegemberg zette hij zich op kop, en tegen meer dan 35 per uur vloog hij naar boven, zoodat hij van de dichte groep een lange keten had gemaakt. Berten Dejonghe en Fons van Hecke, waren de eenige die bij hem gebleven waren.
Berten keek even om, en zag het: dat er 10 meter afstand lag, tusschen hen en den uitgerokken groep, en met den slag was zijn besluit genomen:
- Overhand kop. Wilt ge?
't Is Dejonghe die 't vraagt aan Van Hecke en Van Hevel, en dat beteekent: de anderen zijn los, willen we onze kans op winnen wagen?
Er kwam geen antwoord, of beter, zonder te spreken, had Van Hevel reeds de leiding overgenomen, en in gestrekten vlucht ging het naar Torhout.
- Of het niet te vroeg was?...
We vroegen 't ons af. Masselis, Van Lerberghe, Masson en Mottiat eveneens, die wel een tegenaanval inzetten, maar niet met de volle macht, want...
- Dat houden ze toch niet uit!
Zoo meenden zij. Zoo dachten wij. Maar 't viel anders uit, want het trio stormde voorwaarts tegen 40 per uur, wat enorm was voor die tijden, en met die logge rijwielen.
Te Torhout hadden ze 400 meter voorsprong. Te Roe-