Het rijke Vlaamsche wielerleven
(1943)–Karel Van Wijnendaele– Auteursrecht onbekend
[pagina 171]
| |
Deel II | |
[pagina 173]
| |
Het eerste gedeelte van dit boek hebben we afgesloten met die geweldige gebeurtenis van 1914 : een gruwelijke oorlog die vier lange jaren zou duren, en die er schuld aan had, dat de heele sportbeweging lam gelegd werd. In dit tweede gedeelte verhandelen we al wat er gebeurde tusschen twee groote oorlogen, te zeggen in de periode die gaat van 1919 tot 1939. Tijdens die periode heeft de Wielerbeweging nooit gekende hoogten van groei en bloei bereikt. Na de vier jaren van den wereldoorlog immers, zocht de menschheid te bekomen, van zooveel lijvelijke en zedelijke miserie, lijk de sport betrachtte van hare plaats te veroveren, in een wereld die nu heel anders geworden was. Die wereld was anders?... Beter? Of slechter? De meeningen verschillen. Ik houd het bij de wereld van vóór 1914-1918. Dat de menschen op een lager peil leefden? Inderdaad. Ik heb het geweten dat werkmenschen 's morgens den trein namen, om 5 ure, en eerst 's avonds om 9 ure terugkeerden, van hun arbeid. Dat was te veel. Niet genoeg menschelijk. Die 16 uren per dag waren nu ook uitzonderingen. Al geven we toe, dat de menschen van toen veel meer uren wrochten, voor minder loon, dan deze van na den oorlog, die ten anderen zochten om meer te genieten en min te werken, wat ten slotte spaak moest loopen. Want iedereen is er mee t'akkoord, dat ons ekonomisch, geldelijk en maatschappelijk leven verpolitiekt was, vermolmd en rot! Ja, rot tot in de diepste onderlagen! Omdat men, ter wille eener stem bij de verkiezingen, predikte dat men ook zonder werken moest kunnen leven! En van den ‘dop’ miek men een beroep! Men noemde het werkloozensteun. Maar de waarheid is, | |
[pagina 174]
| |
dat een zeer groot getal menschen niet meer zochten te werken, en van dien steun leefden, op de kosten van de Gemeenschap!... Welnu, vóór 1914-1918 wist men niet wat werkloosheid was - of bitter weinig. Wij kenden grondbelastingen, maar geen taksen. Als men 's morgens opstond, wist men dat de frank die men daags te voren won, nog niet gedevalueerd was. Men vond niet zooveel menschen in herbergen of kinemas; het leven was niet zoo gekunsteld en opgeschroefd; maar de menschen wisten dat, met wat ze wonnen aan loonen, ze konden leven. En dat gaf die ruste van het gemoed dat ten slotte gelukkiger maakt, dan al dat kunstmatig en opgeschroefd geluk van buiten huis! Om al die redenen houd ik het bij het leven en bestaan van vóór 1914-1918. Zonder mijn eigen meening te willen opdringen, aan wie het ook zijn moge! |
|