| |
| |
| |
Enkele wetenswaardigheden uit Zes Dagen.
Tijdens mijn lange loopbaan veel Zes Dagen bijgewoond.
En soms aardige gebeurtenissen beleefd. Lijk dien nacht te New-York. Cesar De Baets kwam te vallen, juist op 't oogenblik dat Van Hevel een groot deel zijner krachten inschoot bij een inzinking.
Van de tegenstrevers had De Baets gezien en vernomen, als ze vielen, dat ze er gebruik van mieken om wat ‘neutralisatie’ te bekomen. Dat wil zeggen: verpoozing voor den gevallene en voor den partner.
Erg was 't niet bij De Baets. Maar toch bleef hij liggen, met de oogen toe. Men droeg hem weg: ‘bewusteloos’ zei de Dokter. Maar niet erg. Drie uren rust.
Na een uur ging Chapmann zien om te vernemen, of De Baets nog niet zou opkomen. Maar Cesar die zoo doof bleef als een pot. Na twee uren ging Mac Bolle om te vragen: hoe 't hem ging? Maar geen woord er uit te krijgen.
Eindelinge kwam De Baets tot spraak en...
- Zijn de drie uren om?
- Ja!
- Dan wil ik wel weer tot het bewustzijn komen!
* * *
En in diezelfde Zes Dagen. Moran stond op het binnenplein, met ouwe kennissen en strijdmakkers over vervlogen gebeurtenissen uit Zes Dagen te spreken. Voor zijn paart had hij er een honderdtal betwist. 't Eene glas na 't andere kwam, en de renners op de piste, die begonnen te dansen inplaats van te rijden, wel te verstaan in d'oogen van Moran.
Opeens stelt hij zich op, langs den boord van de piste, en...
| |
| |
- Ja, hij is het! Hij is het! Ik herken hem! 'k Moet hem zien, 'k moet hem spreken! Hij moet afstappen! Onmiddellijk! Want zulke renners komt men niet alle dagen tegen. En al zoo lang geleden!
Vijf minuten later stonden Moran en Van Lerberghe tegenover mekaar, hand in hand, en oog in oog.
- Lijk hij gereden heeft in de Zes Dagen van Brussel van 1914, zoo heb ik het nooit van iemand weten voren doen. Heb veel Six Days betwist, maar van dien renner heb ik den sterksten indruk bewaard. Van Van Lerberghe en van die Zes Dagen. Peerden kunnen niet sterker zijn dan hij' was in dien koers!
- Ga nu voort koersen, jongen, ik wensch u het beste.
Moran en Van Lerberghe namen afscheid van mekaar. Wellicht voor de laatste keer.
* * *
In de Zes Dagen van Parijs in 1923. Marcel Buysse reed er met Berthet. Water en vuur pasten niet slechter bij mekaar. Buysse, impulsief en ontplofbaar lijk dynamiet. Berthet met de gepaste gemetenheid van een schoolmeester op rustgeld. Buysse kende niets anders dan demareeren en opstandig doen. Berthet was aan 't einde van zijn loopbaan gekomen en hield van rust en gedaagdheid. Vandaar botsing van gedachten. Niet van woorden, want ze reden die Zes Dagen uit zonder mekaar aan te spreken. En Berthet die 't zei na afloop:
- Gemakkelijker partner heb ik nooit gehad. Wie zei het dan dat hij zoo oploopend was, en zoo brutaal kon doen?
Maar best dat Berthet het Vlaamsch van Marcel Buysse niet verstaan had!
* * *
Pier Goossens kwam zich verscheidene keeren achtereen
| |
| |
te onderscheiden, in de Zes Dagen van New-York, en er een te winnen met Gerard De Baets. 't Was in 1925.
Met den slag werd hij eene beroemdheid en te Baasroode, waar men meende van Goossens te moeten huldigen.
Alles werd op touw gezet, buiten de wete van Pier, en gereed gedaan tegen dat hij van New-York zou thuis komen.
De stoet in de straten van de gemeente. De burgemeester op het stadhuis met de leden van den gemeenteraad, gereed om te ‘ontvangen’.
De muziekmeester wachtte naar het sein om het ‘vertrek’ te geven, voor een gloeiende Brabançonne, met er achter. een brieschende Vlaamsche Leeuw.
Alles was gereed, en allen, uitgenomen... ja, uitgenomen Pier Goossens, die niet afkwam.
- Toen ik nog heel kleintjes was, en niet beroemd, zei Pier, zagen ze me nog niet staan. En nu dat ik ‘de man’ ben, willen ze mij inhalen. En me te voren niet eens gevraagd of het wel was... Maar vermits ze 't eene alleen konden, kunnen ze 't andere dan ook wel zonder mij!
En de inhuldiging, die ging, zonder Pier Goossens.
Zal ook 'n vieze kerweie geweest zijn!
* * *
Een der schoonste matchen, die 'k bijwonen mocht in Zes Dagen, was deze van Van Kempen - Van Nek te Brussel in 1926, tegen de saamgepakte krachten van Van Hevel-Verschueren, De Baets-Goossens, Persijn-Verschelden, De Graeve-Thollenbeek, om nu maar de voornaamste koppels te noemen.
Zooals ge ziet was 't geen ‘bucht’ waartegen de twee Hollanders het opnamen, om een ronde voorsprong te nemen. Het duurde lang en de kamp was ongenadig, maar ten slotte bleven Van Kempen en Van Nek meester van
| |
| |
het veld, en bewezen op afdoende en onvoorwaardelijke wijze, dat ze de besten waren.
Is van 't schoonste dat we hebben gezien. En dat andere, in diezelfde Zes Dagen, als we ons niet bedriegen: van Denis Verschueren, die alleen stand hield tegen mekaar-aflossende renners.
Dat kwam zóó. Jules Van Hevel, zijn partner, viel. Verschueren ging hem bij tijds aflossen, en stond zijn man en zijn stuk, zonder veld te verliezen en voeling, tot dat Van Hevel weer paraat was, en hem kwam aflossen.
Dat was nu eigenlijk nog de goeie ouwe tijd. Want sedertdien kwam de mode der neutralisatie, die de zooveelste kankerplek was op de romp der Zes Dagen koersen. En daardoor verstaan we: als een renner valt, verleent de partner zich zelf de toelating, om het strijdperk te verlaten, tot dat de ploegmaat weer slagvaardig zal zijn. Onder voorwendsel dat men alleen toch niet kampen kan tegen twee, en meer tegenstrevers.
Was Lapize soms niet alleen in Parijs-Robaais, toen hij bandbreuk leed, en de achtervolging op te nemen had, tegen den ganschen groep van ‘Peugeot’?... Volgens de theorie der moderne Zes Dagen renners, zou ‘Peugeot’ moeten wachten, tot Lapize hersteld en weer slagveerdig was!
Nog een der zooveel plagen waaraan de Zes Dagen zijn dood gegaan. En omdat Denis Verschueren in zijn tijd nog blijken gaf, van een hoogeren dunk te hebben zijner plichten als renner, meenen we dit hier ter kennis te moeten brengen en hem te geven, dat woordje van waardeering waarop hij recht heeft.
* * *
Een andere plaag uit die tijden bestond in de slechte aflossingen. Bij zoover dat de scheidsrechters er wanhopig bij gingen doen. Want met hun oogen konden ze niet
| |
| |
overal en terzelvertijde zijn. En zoo komt het dat d'eene een ronde straf kregen, om ‘30 meter te hebben gestolen’ en anderen, die er 50 namen, niet verder werden verontrust. Verwekte dikwijls opstootjes en onaangenaamheden voor de koersleiders.
Een andere plaag. In 1927 te Brussel. Cugnot-Brunier, die aan de leiding stonden, en denkelijk zouden winnen, om twee reden:
- Omdat ze goed reden.
- En omdat de tegenstrevers zoo welwillend neutraal waren.
Men gaf te voren reeds den uitslag op, te zeggen enkele uren vóór het einde. En 't verloop op 't laatste, dat liet vermoeden, dat wat gezegd werd, bewaarheid zou worden. 't Meeste paart der tegenstrevers, die ‘in den slag zaten’, lijk het in rennerstaal heet.
Bestuurder Van Hammée en koersleiders kwamen bijeen om te beraadslagen, en uit te zien naar middelen om dat spel te breken.
Hooge sommen werden uitgeloofd aan de renners, die de ‘kombine zouden stuk rijden’. En zoo kregen we een der meest boeiende en meest opwindende kampstrijden, tijdens het laatste uur van die Zes Dagen, omdat Duray, en vooral Sellier, wonderen verrichten van taaiheid en volharding.
Was 't nu ter wille van de hooge premie die uitgeloofd werd, om Cugnot en Brunier er uit te rijden? Ofwel omdat het publiek hen zoo luidruchtig aanmoedigde? Want de twee Walen, werden door de toeschouwers letterlijk vooruit geroepen en geschruweld, en gedragen op de vleugels der opjagende aanmoedigingen.
De koers liep ten einde. Sellier en Duray zegevierden, en Cugnot zoowel als Brunier hadden al de moeite van de wereld, om zich naar het einde van den wedstrijd te slepen.
| |
| |
Zelden zagen we menschen, die lichamelijk en zedelijk zoo àf waren, zoo ontredderd en zoo gehavend!
* * *
We zouden nog veel en lang kunnen vertellen, uit en over Zes Dagen koersen, maar we willen eindigen met het einde zelf dier koersen. Want 't is in 1939 dat het Sportkomiteit van den Belgischen Wielrijders Bond het afkondigde: dat voorloopig geen Six Days meer mochten ingericht!
Waarom?... Omdat de renners zelf, zij dus die ervan te leven hadden en te bestaan, het dusdanig verkorven, met allerhande knepen en streken, of praktijken die met de sport weinig gemeens hadden, dat men er in eenen keer gedaan meê miek.
Te voren reeds, en namelijk vanaf 1934 te Antwerpen, had men er voren gezorgd van afleiding te zoeken voor de toeschouwers der Zes Dagen, met allerhande vermakelijkheden in 't programma te schakelen, als daar waren: koorddansers, akrobaten, koorzangers en baletten.
Daarmee werden twee dingen beoogd:
- Afwisseling voor het publiek.
- Verpoozing voor de renners.
Maar deze, die daaraan nog niet genoeg schenen te hebben, en daarom langs omwegen gingen zoeken, wat ze van rechte niet verkregen. Namelijk de ‘neutralisatie’: Misschien dat ge niet best begrijpt welke beteekenis aan dat woord moet gegeven. Daarom dat we verduidelijken:
Een renner wordt uitgeschakeld door ongeval of ongesteldheid. De geneesheer van dienst, die hem onder handen neemt, en verklaart:
- Uit name der wetenschap eisch ik, dat ge hem mij voor een zekeren tijd overlaat. Anders ben ik niet verantwoordelijk voor verdere gevolgen.
| |
| |
De scheidsrechter kon er zich bij neerleggen. En 't was mode geworden dat de ploegmaat ook van die neutralisatie genoot: lees verpozing of uitrusten.
Van die neutralisatie werd gebruik gemaakt, en vooral misbruik, dusdanig dat men zelden of nooit al de renners op de piste kreeg.
Het ging zoo ver dat de renners zelfs de uitspraak van den geneesheer konden missen, en voor de minste reden stapten ze van hun rijwiel, en gaven zich zelf de toelating te neutraliseeren.
Zoo stond het dus met de Zes Dagen in 't jaar 1934, toen Antwerpen ons vragen kwam: of we als scheidsrechter wilden optreden voor hun koers, met er bij de belofte vanwege de inrichters:
- Dat we op hun algeheele hulp en steun mochten rekenen, als we de ondankbare taak wilden opnemen, van eens en voor goed gedaan te maken, met de velerlei misbruiken en combienen, waaraan de Six Days onvermijdelijk zouden ten onder gaan.
Om te beginnen heb ik tegen dat verzoek gevochten met... met den moed der wanhoop, zal ik maar zeggen. Maar dan kwamen de inrichters afgedraaid met de bewering, dat ik aanveerden moest, omdat weigeren lauw zou zijn en onverantwoordelijk.
- Gij hebt hier een zending te vervullen en een plicht, namelijk van de Zes Dagen weer naar boven te helpen, met er een nieuwen geest in te brengen, en de sloopende misbruiken te weren.
We luisterden, we zegden niets, maar we knikten...
* * *
En 't is op 1 Maart 1935 dat we voor de tweede maal op het ‘schavot’ der Zes Dagen trokken - ik bedoel: op het verhoog van den scheidsrechter. Vooraf richtten we ons bij monde van ‘Sportwereld’ tot de deelnemers om te zeggen:
| |
| |
- Verleden jaar hebben we de vraag gesteld: of eerlijke menschen nog wel op hun plaats zijn, op dat verhoog waar Zes dagen worden beheerd?
- En toch staan we er weer. Waarom?... Weet ik het! Waarom bassen honden en kraaien hanen? Waarom zwemmen visschen en vechten soldaten? Er zijn van die dingen die men gemakkelijker vaststelt dan uitlegt. We weten immers dat we een ondankbaar postje aanveerden en bekleeden. Aan de eer hebben we een hekel, en naar belooning vragen we niet. Waarom dan staan wij er?... Omdat wij u, die renners zijt, en van het beroep leven moet, dienst willen bewijzen, met te beproeven van het dingen der Zes Dagen, dat wankelende is, weer recht te zetten.
- Zullen wij er in slagen?... We weten het niet maar we zijn hopende, want we richten ons tot u, die deelnemers zijt, om te zeggen:
- Weest ridderlijk en eerlijk tegenover mekaar, deftig tegenover het publiek en dankbaar tegenover de betalende inrichters. Meer vragen we niet van u. En we hopen het te zullen bekomen.
* * *
Of we soms voldaan zijn geweest? Luistert naar wat we schreven na afloop:
- Wie zijn vader en moeder vermoord heeft, is algelijk nog te goed en te braaf om scheidsrechter te zijn van een Zes Dagen koers!
Van waar die hopelooze uitlating? Dat vertellen we.
We waren aan den laatsten avond gekomen. Tusschen Loncke - Albert Buysse en Pijnenburg-Wals was ijverzucht ontstaan, die zoo hoog oplaaide, dat ze tegen mekaar gedurig storm liepen, zonder zich nog om andere renners te bekommeren. Maar ze waren die anderen nu ook zoo sterk meester. De velodrom was bomvol geloopen: rond de 20.000 toeschouwers, waarvan de grootste helft voor Buysse- | |
| |
Loncke en de mindere helft - Hollanders - die 't natuurlijk bij Pijnenburg-Wals hielden.
Aan de kabien van beide renners hadden we koerskommissarissen gezet, die voor taak hadden te waken en te zorgen, om alle onregelmatigheden te weren of te voorkomen.
Meerdere keeren loopen die twee koppels al d'andere een halve ronde voren, maar nu was het d'eene, dan de andere, die weigerde van ‘kop te gaan’, met het gevolg, dat al de tegenstrevers regelmatig weer bijkomen. Buysse-Loncke hebben eene inzinking, die van lichamelijken aard is. Wals heeft bandbreuk. Pijnenburg moet hem aflossen. Hij doet het niet. Hij is nochtans op de piste. Daarom dat we hem vermanen en bezweren van zijn plaats in te nemen, of beter: deze van Wals in den groep. Hij doet het niet. En erger: hij stapt af, om met zijn maat Wals, over 'k weet niet wat te gaan redeneeren. De aandacht van het publiek is op hen gevestigd. Met voor en tegen. Wij kunnen die handelwijze en dat verkrachten van 't reglement niet verantwoorden, en daarom kondigen wij het af:
- Pijnenburg-Wals worden met eene ronde achterstel gestraft.
En toen?... Toen meende ik dat het dak van den velodrom op mijn kop ging vallen. Hier tien duizend monden die ongemeten toejuichten. Daar tien duizend monden die nog heftiger protesteerden. En dat gehuil en gedruisch, dat wel tien minuten lang aanhield. Het gebeurde 1 uur 30 minuten vóór 't einde, als de gemoederen van de toeschouwers al lang op hoogspanning stonden, rond het ingewikkeld problema:
- Wie van de twee haalt het? Pijnenburg-Wals of Buysse-Loncke?
Maar 't antwoord dat zoo ineens gegeven werd:
Buysse, die opgaf, zonder te zeggen waarom. Al vermoedden we dat de lichamelijke inzinking, waaraan hij en
| |
| |
Loncke onderhevig waren, daar niet vreemd aan was.
Wals, die sprak van op te geven, en Pijn die tegen heug en meug voortreed.
Intusschen waren de tegenstrevers aan den slag gegaan, met het gevolg, dat ronden werden genomen en verloren, en dat tegen alle verwachtingen in, wat nog niet zeggen wil tegen alle verdienste, Guerra en Van Nevele die Zes Dagen wonnen, waarin ten slotte Pijnenburg-Wals en Loncke-Buysse, die gedurende vijf dagen en 22 uur zich veruit de meesters van het veld hadden getoond, vielen lijk baksteen.
Die Six Days hadden nu werkelijk een tragisch verloop.
Voor mijn eigen kon ik het zoo goed verantwoorden:
- Niets dan mijn gestrenge plicht gedaan!
Maar dat was geenszins het gedacht van de zooveel Hollanders, die in den velodrom tegenwoordig waren, en over het geschil redeneerden met de passie hunner voorliefde, in plaats van met de kracht van rede en reglement.
En deze die binst de week na die Zes Dagen de Hollandsche bladen lazen, zullen het zichzelf afgevraagd hebben:
- Hoe 't maar mogelijk was, dat zulke onrechtvaardigheden konden gepleegd op de personen van twee onschuldige schapen, die Wals en Pijnenburg noemden!
Een andere uitleg was er niet, voor sommige dier artikelen die geschreven waren met het venijn der verkropte woede.
Vandaar mijn uitlating na afloop dier Zes Dagen aan den vertegenwoordiger van Radio Hilversum:
- Wat ik te zeggen heb? Wie zijn vader en moeder vermoordde nog te goed is, om met die bende razende menschen om te springen!
* * *
En toch stonden we weer op 't eigenste verhoog van
| |
| |
den scheidsrechter, in de Zes Dagen van 1936 en 1937. Maar dan? Is 't ook de allerlaatste maal geweest. Want hoe verder men ging, hoe min dat de renners te houden waren in 't gareel van orde en tucht, van fatsoen en sportieve eerlijkheid, zoodat we in 1938 aan de inrichters lieten weten:
- Dat we de leiding van het komediespel niet langer konden verantwoorden, en dat ons besluit onherroepelijk was.
Een jaar later werd het afgekondigd:
- Het inrichten van Zes Dagen wordt tot nader order geschorst!
De kruik ging te water tot ze barstte.
Aan die Zes Dagen hadden we nochtans zooveel heerlijke dingen beleefd. En 't is niet zonder leedwezen dat we 't zagen gebeuren, dat de renners zelf hun eigen handel en ondernemingen te niet deden.
Ik meen het nochtans te mogen getuigen: gedurende vier jaar heb ik mij ingespannen te Antwerpen, om het dingen weer vlot te krijgen en de atmosfeer zuiver. Alle middelen beproefd: strenge en anderen. 'k Heb gebedeld bij de renners en met de roede geslagen. Niets mocht baten. Ze begrepen hun eigen belangen niet; de persoonlijke bate, die 't haalde op de gemeenschappelijke winst. En het onverbiddelijke dat gebeurde:
- De Zes Dagen, die dood gingen aan het onverantwoordelijk gedoe van deze, die er nut en bestaan bij hadden! |
|