dende hand had, zijn medewerking verleend, en van dat kampioenschap helpen maken wat het geworden was: eene sportgebeurtenis waarbij wel aan wat Vlaamsch idealisme werd gedacht. Zonder dat het ooit tot betoogingen kwam, die hinderend hadden kunnen zijn voor andersdenkenden.
Het overhandigen van de trui, en de gezongen Vlaamsche Leeuw hoorden er bij. Zonder meer. Maar tegen deze die meenden het spelen van ‘ons lied’ te moeten verbieden, riepen we: handen af!
De B.W.B. meende niet te moeten luisteren, en 't verbod kwam in den vorm eener vermaning:
- Gij zult de Brabançonne spelen of ge zijt het Kampioenschap kwijt.
De inrichters, of enkelen ervan schikten zich bij het verbod neer te leggen, ‘omdat z'anders hun Kampioenschap zouden kwijt geraken’.
Maar wij die niet dezelfde reden hadden om te vreezen, en bovendien sterker voelden aan ons recht, wij riepen het uit, op alle tonen en daken:
- De Vlaamsche Leeuw zal er dreunen, met of zonder toelating, met of zonder verzet! Hij zal er dreunen, luider en hooger dan ooit, omdat gij, heeren van den B.W.B., daar niets te verbieden hebt. Want dat Kampioenschap is van Koolskamp, lijk de Bloedprocessie van Brugge is!
- Wij, ‘Sportwereld’, hielpen het maken wat het was, en zullen het verdedigen lijk het is. Tegen uw Brabançonne hebben we niets, maar aan onze ‘Leeuw’ zult gij niet raken, of ge zult ons over 't lijf moeten!
Zoo schreven we in ‘Sportwereld’, en verbeidden vol vertrouwen en met zegezekerheid den dag af.
Lijk we 't ook kunnen verklappen dat we niet bij de pakken bleven zitten. Het muziek van Koolskamp kreeg, langs zijn burgemeester om, de mare: dat het na afloop van den koers het nationaal volkslied te spelen had.