| |
| |
| |
De Flandriens te Parijs.
Precies lijk na de 24 Uren waarvan hiervoren spraak, ontstond er nu een ‘gevecht’ in de pers, tusschen Fransch- en Vlaamsch-schrijvende sportkronijkers. Het verslag van den scheidsrechter werd op het sportkomiteit besproken, en daar was men het roerend eens om te verklaren: dat de Flandriens kost wat kost moesten ‘beschaafd worden’, omdat men ‘met die halve wilden’ geen weg kon. Maar boeten of straffen werden niet uitgesproken, omdat men vreesde voor de weerbots in de Vlaamschschrijvende pers.
De Fransche renners, alsmede de Amerikanen, keerden naar Parijs terug, en haalden er natuurlijk allerlei histories bij, van gepleegd onrecht of ondergane martelingen, al ware 't maar om een uitleg te vinden of voorwendsel om hun nederlaag te dekken.
Duitsche, Hollandsche en zelfs Italiaansche bladen bespraken de geweldige gebeurtenissen en 't gevolg van dat alles was:
- dat de Zes Dagen met den slag in het teeken der belangstelling gingen staan, en menschen zouden overhalen om ‘eens te gaan zien’, die te voren niet in een velodrom te krijgen waren.
- Dat Coste en Mac Farland het gedaan kregen, dat het bestuur van den wintervelodrom van Parijs besliste: ‘van volstrekt geen Flandriens aan te werven, al ware 't maar om opstootjes en gevechten te vermijden’.
- Maar dat er algelijk veel menschen waren, zoo in 't binnenland als buiten de grenzen, die 't zegden: 't Is eender, maar die Flandriens zouden we toch ook wel eens willen zien rijden.
De maand Oogst kwam, met den oorlog, die de heele wereld in laaie vlam zou zetten. Intusschen echter, van
| |
| |
Januari tot einde Juli, kon men het elke Maandagmorgen lezen in de uitslagen der velodroms: overwinning van Van Lerberghe - Depauw, De Baets - Persijnof Leon Buysse - Pier Van de Velde. Dat miste zelden!
Miel Aerts, die anders nog al goed aangeteekend stond bij het Parijzer velodrombestuur, en verbonden was voor een koers, werd met opzet thuis gelaten omdat hij ‘indésirable’ geworden was - niet meer gegeerd - van sedert hij de 24 Uren betwist had, aan de zijde der Flandriens.
Na den oorlog kregen we de Zes Dagen van Brussel in 1919.
- Ik wil wel van uw Flandriens, zei Van Hammée tegen Mac Bolle, doch slechts een zeer gering getal, anders rijden ze weer mijn boel stukkend!
Persijn - Van de Velde en Leon Buysse - Van Lerberghe werden aangeworven. Nieuw kabaal en andere opstootjes in die Zes Dagen. Of die renners van Mac Bolle dan zulke lastige kliënten waren, en moeilijke menschen? Bij lange niet. Maar door hun aanvallend optreden, verwekten ze nijd en storing bij de tegenstrevers, die instinktmatig bij mekaar steun en verweer gingen zoeken, zoodat er automatisch twee kampen en twee stroomingen ontstonden, met de mindere renners als zoogezegde neutralen, en waaruit gedurig botsingen ontstonden: èn van gedachten, èn in feite.
We beleefden toen een tijdperk van gekunsteld patriotisme en anti-Vlaamschheid, en 't gebeurde niet zelden, dat de Flandriens te Brussel voor ‘Boches’ werden gescholden - wat van aard was om de gemoederen nog meer op te hitsen.
Te Parijs werden de mannen van Mac Bolle met opzet geweerd. Daar wilden ze die ‘aktivisten’ niet. Maar Brussel moest ze hebben, moest, omdat de Flandriens er hun aanhangers hadden, en zelfs dezen die al den ‘overkant’
| |
| |
stonden, konden 't niet verduiken: als ‘zij’ er zijn, krijgen we toch te zien, wat zonder hen niet te vinden is.
Mac Bolle kende zijn renners, maar wist ook wat het ‘volk’ wilde. Hij was diplomatisch genoeg aangelegd om te weten dat het volk eerst moest gediend.
- De kontracten komen dan wel vanzelf los!
* * *
Het is in 't begin van 1920, dat Parijs zich eindelijk geweerdigde van te zeggen tegen Mac Bolle:
- Als ge, geldelijk gesproken, inschikkelijk zijt, dan worden we 't misschien wel ééns voor een paar ploegen.
Mac riep zijn ‘leeuwen’ bijeen, en er werd met eenparigheid van stemmen beslist van, afgezien de kosten van reis die er bij moeten, een hoogeren prijs te stellen dan te Brussel.
Eerst kwam er geen antwoord. Dan een tegenvoorstel en ten slotte moest Mac Bolle zijn gezag doen gelden, om z'n renners te kunnen overhalen en te doen aanveerden.
Het gebeurde op 14 Maart 1920, een Zes Uren koers met de beste ploegen van dien tijd. Mac Bolle trok er naartoe met: Van Hevel - Van Lerberghe. De Baets - Persijn en Jules Dossche-Van de Velde.
Dossche werd er bij gehaald om, als 't niet mocht lukken van eene ronde voorsprong te nemen, de kans te krijgen van te winnen in den sprint, want Jules was, vooral na 6 uren, een der rapste sprinters van die tijden.
In de Parijzer bladen werd te voren veel geschreven, over het ‘eerste optreden te Parijs der Flandriens’, en voor de gelegenheid werden al de geweldige gebeurtenissen der Zes Dagen, en der 24 Uren van Brussel weer boven gehaald, met de zooveel overwinningen op de zomervelodroms behaald. Waarachtig, het velodrombestuur had het ‘zaakje’ goed bezorgd, en geen wonder dat de velddrom bomvol liep.
| |
| |
En wij allen, zoo renners als verzorgers, die benieuwd waren om te vernemen, hoe het publiek die ‘rauw vleesch etende menschen’ zou bejegenen bij hun eerste optreden op de piste.
Ik vergeet het nooit: Van de Velde en Persijn kwamen eerst op de planken. Ik beloerde de toeschouwers en zocht naar de indrukken. Een stil gemompel:
- Zijn dat nu die beruchte?...
We lazen 't op de wezens. Ge moet weten: Persijn en Van de Velde waren de twee ‘kleintjes’ uit de bende. Dan kwamen De Baets en Dossche en eindelijk Van Hevel en Van Lerberghe, twee venten lijk boomen, die ongetwijfeld indruk mieken. Dat hoorden we aan 't gemompel dat verzwaarde!
De Fransche renners Brocco, Cruppelandt, Sérès, Sergent en meer anderen werden flink toegejuicht, alsof men wilde zeggen:
- De Flandriens maar eens laten voelen dat ge ook niet van leemaarde gemaakt zijt!
De koers begon. Veel en korte schermutselingen. Geen groot geweld of zwaar geschut. De Flandriens ‘wandelden’. Mac Bolle had het hen bevolen:
- Niet verroeren zoo lang of ik geen teeken geef. Mee gaan met den stroom en op 't voorplan bewegen, maar niet vooruit loopen tot ik 't zal bevolen hebben.
Er verliepen drie, vier en vijf uren, zoodat het duidelijk te lezen stond op de gezichten der toeschouwers:
- Als ‘ze’ maar dat kunnen was 't niet eens noodig, van zooveel spel te maken rond hun naam.
Maar bij den aanvang van 't laatste uur kwam het spel op den wagen.
Gij, Dossche, Van de Velde, Van Hevel en Van Lerberghe zullen een paar schijnaanvallen doen, en dan zullen De Baets en Persijn ‘demareeren’ en er gemeend op los slaan!
| |
| |
Ende het gebeurde zoo. De Baets en Persijn ontketenden een jacht, die juist 28 minuten duurde, en waarin zij alleen streden en vochten, tegen de saamgepakte krachten van al de overige renners, uitzondering gemaakt natuurlijk voor Van Hevel-Van Lerberghe en Dossche-Van de Velde, die zich koes hielden en hun eigen beurt afwachtten.
Het volk raasde en tierde op de Fransche renners, maar 't kon niet baten, en na dien 28 minuten ongenadigen strijd, haalden De Baets en Persijn eindelijk hun ronde voorsprong.
Met den slag kwam de ommekeer bij het volk, en een storm van uitbundige toejuichingen brak los.
Dossche - Van de Velde en Van Hevel- Van Lerberghe braken ook los, en 30 minuten voor 't einde stonden de drie Flandriens alleen aan de leiding, met een ronde voorsprong op de beste Fransche en Internationale ploegen dier tijden.
Weliswaar poogden de tegenstrevers de vesting van dien voorsprong te bespringen, maar tevergeefs, en ik kan het zelfs verzekeren dat, als ze 't noodig hadden geacht, dezelfde drie ploegen nog ronden voorsprong zouden genomen hebben.
Zulk een overdonderend meesterschap had men te voren nooit gezien, in den Parijzer wintervelodrom. Het volk, dat bij de intrede der Flandriens zoo afzijdig was, kon zijn begeestering nu geen meester, en na afloop kwam de bestuurder bij Mac Bolle om te zeggen:
- De Flandriens hebben het onmogelijk gemaakt, van in 't vervolg nog ploegkoersen in te richten te Parijs, zonder hun deelname.
* * *
En nu heb ik iets te vertellen dat nooit door de groote massa geweten is geworden, en vooral niet door het aanwezig zijnde en bewonderende publiek, dat niet vermoedde
| |
| |
welke verdeeldheid van gedachte lag, tusschen de drie ploegen, die zoo gemeenzaam en zoo eendrachtig voor de zege hadden gevochten.
Persijn, Van Hevel en Dossche hadden een sprint te doen, en uit te maken wie overwinnaar zou worden. En te voren werd het na een korte beraadslaging onder hen beslist, dat De Baets - Persijn de groote bewerkers van die zege waren geweest, en recht hadden op de overwinning.
Van Hevel vertrok op kop, met Persijn aan 't wiel, die in de laatste 100 meter zou aanvallen en voorbij komen. Dossche hong in derde positie. Die rechte lijn kwam, en Persijn ‘ging’ zonder veel inspanning over Van Hevel, maar Dossche kwam in razend tempo over hen gevlogen, tot meerdere ontsteltenis en verstomming van de twee.
- Wat er dan van die afspraak was geworden?...
Mac Bolle kon zijn oogen niet gelooven. Van Hevel, Van Lerberghe, De Baets en Persijn waren razend. Dossche wist niet wat gezegd en Pier Van de Velde wist niet waar gekropen.
Op 't oogenblik zelf, dus onmiddellijk na den sprint, werd geen woord gesproken. De gebeurtenis was te verrassend en de indruk te pijnlijk. Maar nadien, in 't rennerskwartier, en later in het hotel, waar ze waren afgestapt, daar wilden De Baets en Persijn hun ‘kameraden’ Dossche en Van de Velde te lijve. En al het ontzag van Mac Bolle was er noodig, om een vechtpartij te voorkomen.
De uitleg van de twee winnaars was:
- De Baets - Persijn en Van Hevel - Van Lerberghe hebben naam en faam genoeg, ook in 't buitenland, om gemakkelijk door de wereld te geraken. Wij, integendeel, hebben een overwinning als deze noodig ‘om er boven op te komen’. En de begeerte om te winnen die sterker was, dan de onuitgesproken toestemming om ons te laten kloppen.
| |
| |
Nadien gelukte Mac Bolle er weliswaar in, om de gemoederen te bedaren en dezelfde drie ploegen trokken ten andere in December van 't eigenste jaar, met Mac Bolle naar de Zes Dagen van New-York, maar toch?... Er was iets gebroken, dat wel vermaakt werd, maar toch gebarsten bleef En enkele maanden later, namelijk op den velodrom van Gentbrugge, stonden De Baets - Persijn en Dossche-Van de Velde tegenover mekaar, met wraakzuchtige gevoelens, bij zoover dat ze zich door al de andere ploegen lieten dubbelen zonder verweer, omdat de een de ander wilde beletten van weg te komen.
- Nog twee zulke koersen, schreef Berten Carlier in ‘Sportwereld’, en we mogen de poorten van onzen velodrom sluiten. Want de toeschouwers komen om te zien koersen, en niet om koppig en belachelijk te weten doen. Als De Baets - Persijn en Dossche - Van de Velde een ‘vuile wasch’ op te hangen hebben, dat ze 't thuis doen en niet op de kosten van 't betalend publiek.
Die enkele vermaning is voldoende geweest, en de verzoening werd nadien bewrocht. |
|