| |
| |
| |
Vlaanderen, het brandpunt der Wielerbeweging.
Wanneer we nu ons peinzend oog laten gaan, langs dat stuk draad van ons leven in de wielerwereld, dat gaat van 1907 tot 1914, dan ontwaren we naast het reuzenbeeld van Cyriel Van Hauwaert, vijf renners, waarbij we even zullen stille staan, om ze onder het vergrootglas der ontleedkunde te nemen, en uit te maken, welke rol zij hebben gespeeld gedurende die periode der ‘herwording’.
Wancour, die de evenknie van Van Hauwaert had moeten zijn, omdat hij nog rijker bedeeld was door Moeder Natuur, met de ‘gave’ van den sprint, verzonk stillekens aan in de onderlagen der pistekoersen. Het bleek dat Haeck al over zijn hoogtepunt was, terwijl Persijn, Devoghelaere's en Leon Buysse bij voorbeeld den weg volgden, die Wancour hen aantoonde: naar de velodroms. Later kregen we Henri van Lerberghe en Jules Van Hevel, met Cesar De Baets en Aloïs Persijn, Depauw en Pier Van de Velde, waaruit de beruchte groep der Flandriens zou gemaakt worden door Mac Bolle; maar voor 't oogenblik houden wij het bij de vijf, waarbij en waarrond we hebben geleefd, en wier opkomen we hebben gevolgd, voet voor voet en stap voor stap, omdat ze de dragers moesten worden, die de vlagge van Van Hauwaert zouden overnemen en in de hoogte houden.
Die vijf waren: Jules Masselis, René Van den Berghe, Odiel Defraeye, Marcel Buysse en Michel De Baets. Eerstgenoemde stond dichter bij Van Hauwaert. Hij was ten andere dezes vriend en beschermeling, oefenmakker en ploegmaat en werd, door tusschenkomst van Van Hauwaert zelf, opgenomen in de ploeg ‘Alcyon’, wat zooveel beteekende als: de middelen in de handen worden gestopt om het hoogste te bereiken!
| |
| |
Van den Berghe, Defraeye, Michel De Baets en Marcel Buysse, kwamen een paar jaren later in de zonne der openbare belangstelling staan, en waren vier renners van dewelke men kon zeggen: dat ze over onbeperkte mogelijkheden beschikten. Van Buysse en Defraeye zeggen we: misschien meer zuivere ‘klasse’ dan Van Hauwaert zelf! Maar niet zooveel zelfbeheersching en niet zooveel innerlijke kracht om zich te houden, in het gestrenge kader van een sober leven.
En nu een nevenstaande bijzonderheid, ten titel van toelichting. Wij hebben het al gezegd dat Van Hauwaert, bij zijn uitzet als internationaal renner, gesteund werd door Frans Hoflack van Ieper, vertegenwoordiger van ‘La Française’. 't Is in den dienst van deze rijwielfabriek, dat Van Hauwaert zijn eerste koersen reed, en. won. Intusschen waren de jongere fabrikanten van het merk ‘Alcyon’, stillekens naar boven geklommen en veroverden hunne plaats naast ‘La Française’ en ‘Peugeot’. Richard Bonte van Moorslede, dus een dorpsgenoot van Van Hauwaert, werd de vertegenwoordiger van ‘Alcyon’ voor de Vlaanders, en dat bracht mee dat Cyriel ‘La Française’ verliet om in den dienst van ‘Alcyon’ te gaan, samen met Masselis.
Onnoodig te zeggen dat dit wat wrijving bracht, wrijving van gedachte en concurrentie in feite tusschen ‘Alcyon’ en ‘La Française’, tusschen Bonte en Hoflack. Als tegenhanger van de ploeg Van Hauwaert-Masselis kwam Hoflack met het beroemde viertal: Michel De Baets, Marcel Buysse, René Van den Berghe, Defraeye. En tusschen deze twee groepen kwam het regelmatig tot een onuitgesproken maar desniettemin nijdigen kamp.
Dit gezegd zijnde gaan we even beproeven, de beelden dier vijf renners in het gepaste kader te steken.
* * *
We kunnen beginnen met Michel De Baets die, na een
| |
| |
veelbelovend begin in de Ronde van België voor liefhebbers van. 1908, van lieverlede naar de piste afzeilde, om ten slotte te verzaken aan alle deelname van baankoersen.
In die tijden was er een velodrom te Verviers die schitterende zaken miek. En als ik me niet bedrieg heeft Michel De Baets daar negen Zondagen te reke gewonnen, doorgaans koersen van 100 Km. tegen de beste baanrenners van die tijden.
Hij was een gebeenderde kerel, min of meer gebouwd naar het model van Van Hauwaert, maar met een min soberen ondergrond in de levenswijze. Opvliegend van karakter, met ruw voorkomen, maar van binnen van zacht hout gemaakt. Met een enkel goedig woord was hij te plooien en te breken. Van hem iets onthouden dat ik mijn leven zal bijhouden. Mac Bolle, die zijn raadgever was, had hem aangeraden bij Van Hammée, destijds bestuurder van het ‘Karreveld’ te Brussel - dat was in 1912. Het gold een Zes Uren koers per ploeg, Van Lerberghe was zijn maat.
- Als ze goed rijden loopen ze kans van aangeworven te worden, in de Zes Dagen van Brussel, die in December zullen betwist worden.
Aldus een der inrichters. En Mac Bolle, die hen bezwoer van goed uit de oogen te zien, en te trachten van een degelijke plaats te veroveren.
- Gij zijt niet te dubbelen, en in den sprint moet ge maar je plan trekken... zei hij tegen Michel De Baets.
Die sprint kwam. Mac overkeek de deelnemers, en kwam tot het besluit dat Stol meest kans op winnen had.
- En aan dat wiel zult ge hangen, zei Mac tegen Michel, als de laatste ronde begint. Als ge 't niet kunt halen tegen Stol, zijt ge zeker van tweede te zijn, want niemand die er over kan.
De voorlaatste ronde was begonnen, en Michel De Baets, die 't wiel van Stol kwijt gerocht was. Maar toen hij voorbij kwam, hoorde ik het Mac roepen naar Michel:
| |
| |
- Als ge bij de naaste doortocht niet aan 't wiel zit, dan sla ik u dit dingen op je kop!
En Mac die met een glazen siphon zwaaide door de lucht.
Opeens, in de bocht, een paar renners die vielen, anderen die in 't gras terecht kwamen, de sprint die begonnen was, Stol die won en De Baets aan 't wiel, die tweede over de meet bolde!
Van de klachten en protesten der gevallen renners trok De Baets zich niet veel aan, en een paar dagen later kreeg Mac Bolle een contract voor Michel De Baets en Van Lerberghe, voor de Zes Dagen van Brussel, op de Kroonlei ingericht door Mac Farland, in samenwerking met den Franschen manager Coste. Een reuzenbijval van financieel standpunt beschouwd.
Straks, als we zullen spreken over Van den Berghe, hebben we 't over die Zes Dagen, vanuit een sportief hoekje bekeken.
Een paar dagen vóór de koers gerocht de piste gereed: 125 meter omtrek. Michel De Baets en Van Lerberghe gingen zich oefenen. Rieten vergat zijn draai te nemen in de bochten, en kwam over de omheining terecht, op de banken der volksplaatsen, met ontwrichte schouder.
- Daarmee zult ge toch niet starten? Maande Van Hammée, die mede-inrichter was.
- Al voor heeter vuren gestaan. Voor zulke kleinigheden kunnen we ons niet achteruit trekken...
Wedervoer Rieten. En een verbod van den geneesheer dat er noodig was, om Van Lerberghe te bedaren en hem ervan te overtuigen ‘dat het niet kon’.
Die Zes Dagen zijn voor Michel De Baets het uitgangspunt geweest, voor een vernieuwde loopbaan, en binst den wereldoorlog ging hij alover Holland naar Amerika, waar hij terzelfdertijde roem verwierf en een fortuin won als Zes Dagenrenner. Hem laatst ontmoet in 1935 te Chi- | |
| |
cago, waar. hij zich heel voorzichtig en ‘warmpjes’ heeft neergezet.
Als baanrenner dus is Michel De Baets eigenlijk te loor gegaan, maar in de velodroms van Chapmann heeft hij het hoogste bereikt.
* * *
Jules Masselis!...
We zouden haast willen zeggen dat hij groeide uit de straatkoersen, in de zonne van Van Hauwaert. Of moeten we misschien belijden, dat Masselis den voornaamsten stormlooper is geweest, voor Van Hauwaert, in den strijd om te geraken in den tempel der overwinning, waar hij zijn nieuwe levensloop en een beter bestaan zou beginnen.
Inderdaad, we vinden Masselis te St. Quentin in Parijs-Toerkonje van 1906, waar hij aan Van Hauwaert zijn rijwiel geeft ; te Arras in Parijs-Robaais van 1907, waar hij hem op sleeptouw neemt, om den hoofdgroep in brokken en stukken te trekken ; en de eigenste Masselis vinden we te St. Maure in Bordeaux-Parijs, om Van Hauwaert boven op den berg te trekken, vanwaar hij zijn triomftocht zou beginnen, naar de overwinning te Parijs.
- Jules, nog rapper!
En Masselis, die niet versaagde. Die hulp moet Van Hauwaert zich meer dan eens hebben bedacht, want in menige omstandigheid hebben we 't geweten. dat Cyriel ten opzichte van Masselis een taal sprak, waaruit erkentelijkheid klonk en diep gevoelde vriendschap.
Jules Masselis!
Hij miek de overgang mee van het oude naar het nieuwe tijdperk. Misschien wel daarmee dat er rond zijn persoon een waas hangt. waarachter er wel wat romantisme steekt, dat bij 't modernisme der vernieuwde beweging ging aanleunen.
Een levend beeld van Vlaamsche keikoppigheid! Mis- | |
| |
schien wel daaruit dat hij zooveel kunnen en weerstandsvermogen haalde?
Van buiten-uit bekeken, had hij wat van het tengere in de gestalte van René Pottier en Petit Breton. Van deze laatste het kleur van 't vel en de diepte der donkere oogen. Misschien dat er wel Spaansch bloed te vinden is bij zijn voorouders. Hij heeft er in elk geval het uitzicht van.
Ga nu maar niet denken dat hij slechts bekwaam was, om in den dienst te gaan van Van Hauwaert. Want hij heeft ook zijn eigen klassieke overwinningen als daar zijn: De Ronde van België in 1910, Parijs-Meenen, in 1912, meerdere ritten in de Ronde van Frankrijk, om van zijn ontelbare eereplaatsen niet te spreken, in allerhande Belgische en Fransche baankoersen.
Guido Devoghelaere had veel-gelijkenis met hem, vooral van voorkomen, al was hij wel wat sterker aangelegd, naar buiten uit bekeken. Wel, Guido is blijven hangen in de atmosfeer van straat- en pistekoersen, terwijl Masselis hooger klom. Waarom? Omdat hij de helpende en steunende hand voelde van Van Hauwaert!
- Jules, kunt ge 't u nog herinneren toen Van Hauwaert en ik, bij u binnenkwamen, op dien Novemberavond van 1908 in de ‘Koekuit’ te Ledegem?
En wie zou het op dien dag hebben durven voorspellen, dat gij nog de taxi-baas van Moorslede zoudt worden?
Spijtig dat onze wagen van 't leven zoo snel den berg afloopt!...
* * *
René van den Berghe was de derde van de vijf.
Hij woonde langs de vaart te Roeselare, op een ‘klein boerendoeningske’, waar zijn broeder Floren ter dage heer ende meester is.
Dikwijls ten zijnent geweest: moeder droeg de broek, en vader knikte om te zeggen ‘dat het wel was’.
| |
| |
Hij was rap in den sprint - vader niet, maar René. In 1911 won hij de Ronde van België, en vijf ritten van de zeven. Hij onderscheidde zich verder in meerdere groote klassieke baankoersen, maar naar 't voorbeeld van Michel De Baets, verzeilde hij ook op de piste.
Het levendigste dat we ons van hem herinneren, zijn die Zes Dagen van Brussel op de Kroonlei in 1912, die hij won met Lapize als maat.
De voornaamste tegenstrevers waren Comès-Petit Breton. Deze reden voor ‘Peugeot’ die, bij gevalle van overwinning, 5000 frank aan premie uitloofde. Het ‘Huis’ van Lapize-Van den Berghe integendeel, betaalde niets uit. Zoo dat Lapize in 't geniep en buiten weet van Van den Berghe om, een overeenkomst afsloot met Comès-Petit Breton, met als akkoord: de overwinning voor u, de 5000 gouden baarden - want toen had onze frank nog zijn goudweerde - zijn voor mij.
Maar Van den Berghe, en zijn toegedane verzorger Cyriel Billiet - nog een Torhoutsche sportliefhebber - wisten algauw waar de hond gebonden was, en besloten van niet bij de pakken te blijven zitten.
De twee ploegen stonden aan de leiding; op 'n avond was 't afgesproken: Petit Breton en Comès zouden demarreeren, als Lapize op de piste was. Deze zou hen niet nazetten, en eer dat Van den Berghe ooit zijn maat zou afgelost hebben, zouden ze de ronde voorsprong nemen, die hen de zege moest verzekeren.
De piste had maar 125 meter omtrek. Met bochten die meer aan rechtstaande muren geleken.
Zoo gezegd, zoo gedaan. Comès demarreert, neemt 'n halve ronde. De groep gaat er achter, maar Lapize blijft lijdelijk toezien. Van den Berghe snapt 't gevaar, en op 't oogenblik dat Petit Breton aflost, neemt hij de plaats van Lapize in, en met razend geweld stormt hij den Franschman achterna. Hij geraakt tot op 25 meter. Op dat oogen- | |
| |
blik komen wederzijds Lapize en Comès hunne maten aflossen. Deze laatste neemt weer voorsprong, omdat Lapize zijn ‘volle gewicht’ niet geeft. Maar Van den Berghe aarzelt geen oogenblik, springt weer in 't gelid en haalt Petit Breton bij. Dat eigenste spelletje vernieuwt zich verscheidene malen, zoodat René op den duur weigert van afgelost te worden, en den strijd alleen aangaat tegen de samengepakte krachten van Comès en Petit Breton.
Ik meen te mogen zeggen dat dit van 't schoonste is, dat we tijdens onze lange loopbaan van sportkronijker hebben gezien, in Zes Dagen koersen.
Van den Berghe haalde natuurlijk al de sympatie der toeschouwers, terwijl Lapize duchtig werd uitgefloten.
Op een gegeven oogenblik loopen Comès en Petit Breton voor de zooveelste maal uit, en nemen voorsprong. Van den Berghe maakt zich gereed om er achter te gaan, en weigert de hulp van Lapize, die intusschen opgekomen was. Maar deze die zijn maat met geweld naar achter duwde, hem afloste, en met een razend tempo op Comès en Petit Breton vloog, en er over!
Het volk was om gek te worden van de pret. Het gefluit, dat met den slag veranderde in een oorverdoovend gejuich en handgeklap, en min dan tien minuten later, werd het onder de jubelkreten der vervoerde massa afgekondigd:
- Lapize-Van den Berghe aan de leiding met ééne ronde voorsprong!
Niet zoozeer was die uitslag gekend, of Petit Breton sprong van zijn rijwiel en, gewapend met een hamer, stoof hij met opgeheven arm de kabien van Lapize binnen.
Gelukkig had een der verzorgers het bijtijds gezien, en kon den slag nog afweren.
Wat er gebeurd was? Lapize, die ‘begraven’ werd onder het gejouw en het gefluit der toeschouwers, moet ergens wroeging gekregen hebben, en tot inkeer gekomen zijn, zoodat hij besloot: neen, dat mag niet!
| |
| |
In een opwelling van zijn beroerd gemoed, en met de begeerte om het gedane kwaad te herstellen, zonder Petit Breton en Comès van zijn ‘bekeering’ te verwittigen, nam hij een besluit dat indruischte tegen de aangegane overeenkomst. Vandaar de gramschap van den nijdigsten aller nijdige renners, Petit Breton.
Zooals ge ziet is de combine in de Zes Dagen niet een na-oorlogsch produkt, vermits de microob reeds aan den boom te vreten zat, van af de eerste Zes Dagen, die te Brussel werd ingericht. 't Is Mac Farland, die de ‘plaag’ uit Amerika had meegebracht.
Maar 't is eender, tijdens die enkele uren van ongelijken strijd, heeft Van den Berghe betoond wat hij kon, als hij maar wilde. Wat niet altijd het geval was, omdat hij niet beter dan Buysse en Defraeye, in 't gareel kon gehouden van dat sober leven, waarin Van Hauwaert ging putten om zijn opslorpende en opgeslorpte krachten gedurig te vernieuwen. |
|