| |
| |
| |
De ‘Vlaamsche Leeuw’ te Robaais.
Ik herinner me nog zoo goed die aankomst van Parijs-Robaais in 1908, en die reis van Torhout naar Robaais, tot in de minste bijzonderheden. Ieder mensch heeft dat: van die dingen die men nooit vergeet. Omdat..., ja, weet ik waarom?... Lijk dien dag, waarop ik mijn Eerste Communie deed. Ik zie me nog altijd naast mijne moeder gaan, op den drie Km. langen steenweg die naar de kerk leidde. Een schoolkameraad zie ik uit een zijwegel komen om ons te vervoegen. Ik keek naar hem, en... en vergat mijne voeten hoog genoeg op te heffen; 'k schopte tegen een steen, en lag er, met nieuwe broek en vest op den natten grond. Want 't motregende. Vergeet ik van mijn leven niet.
Lijk die Parijs-Robaais van 1908. 's Avonds te voren werd mijne fiets gereed gezet, want 'k zou heel vroeg vertrekken. Moeder had er, toen ik al naar bed was, nog een pakske aan gehangen.
- Wat eten voor onder wege, jongen, want 't is ver!
O! die brave zielen van moeders!
Die Paschen Zondag? Precies lijk de menschen die 'k tegen kwam: de beste kleederen aan!
De vogels, die zongen dat het kletterde, en de muziek van Parijs-Robaais, die diep in mij te spelen zat! Welk een heerlijke dag, en ik voelde me toch zoo blij te moede. Mijn fiets scheen onder me weg te willen loopen.
Met den middag landde ik te Robaais. En 'k moest niet eens den weg vragen: ik had me maar te laten mee gaan op den ‘stroom van 't volk’. Want tegen één uur liep de velodrom bomvol. Eerst wat koersen allerhande, om wachtende menschen te verstrooien. Maar 't was algelijk voor Parijs-Robaais, dat ze gekomen waren, want ik weet het nog van dien motorrijder, die voren kwam, om te zeggen:
| |
| |
- Dat ze in aantocht waren: Faber op kop, met Van Hauwaert in tweede positie!
En nooit, ik kan gerust honderd jaar oud worden, vergeet ik dat oogenblik, toen het lijk een donder over de piste rolde: ‘ze zijn daarl ze zijn daar!’
Een paar minuten later, een schallend klaroen. Dat wilde zeggen: nog 1 Klm. En wij, die 't ons angstig afvroegen: of Van Hauwaert nog zijn achterstel zou ingeloopen hebben?...
Opeens: beweging aan den ingang. Daar kwam de eerste renner de piste opgereden. Maar hij zwijmelde, en viel. Stond weer op, en viel nog eens. Was dat Faber? Zooveel sekonden later kregen we 't antwoord: want nu kwam Cyriel Van Hauwaert met volle geweld de piste opgestormd. Faber voorbij! Die intusschen nog eens gevallen was. Wij hebben nooit heel juist geweten hoe het kwam, dat Faber zoo dikwijls viel. Bedronken?... Vermoeid?... Voor ons is 't een mysterie gebleven. Maar wat we nog weten is, dat Van Hauwaert met een tempo van wel 45 per uur, de meet overbolde, en zijne eerste Parijs-Robaais won!
En dan?... Dan zie ik nog altijd die duizendkoppige massa van Vlamingen, de omheining overklauteren, de orde- en politiedienst omver loopende, om Cyriel Van Hauwaert in triomf rond de piste te dragen. Terwijl een begeesterde en begeesterende ‘Vlaamsche Leeuw’ door de lucht dreunde!
Ik zat dat alles te bekijken, met ingehouden adem en stomme verbazing. Ik zou niet mee zingen, niet mee huilen, niet rond springen, bleef op mijne plaats gezeten, want ik moest alles zien en hooren. Genieten van 't spektakel en van die overheerlijke overwinning!
Later, zelf vele keeren Parijs-Robaais gevolgd, van 't begin tot 't einde. Maar of ik ooit nog zoo innig werd beroerd, als dien dag, toen de ‘Vlaamsche Leeuw’ door de lucht dreunde, Van Hauwaert ter eere?...
| |
| |
Is 't misschien op dien dag dat ik de beslissende stap heb gezet, in de wereld van de wielersport, waar ik later, en gedurende meer dan dertig jaren, zelf een aktieve rol zou spelen en zending vervullen?
Misschien wel!
* * *
In enkele voorafgaande bladzijden hebben we Cyriel Van Hauwaert geteekend. En betoond dat hij reuzenwerk verrichtte. Omdat hij, zonder hulp van daarbuiten, met eigen middelen en op eigen kracht, vermocht wat velen vóór en na hem niet konden verwezenlijken, niettegenstaande de moreele en stoffelijke hulp van aanhangers of rijwielfabrieken.
Van Hauwaert is een ‘self made man’ geweest, naar de zuiverste beteekenis van 't woord. Van sportief standpunt beschouwd heeft hij wonderen verricht. Grooter nog was zijn prestatie op moreel gebied, want hij is geweest de vlagdrager der vernieuwde sportgedachte in den Vlaamschen lande.
Toen ik zelf het rijden had stop gezet, omdat ik me niet bekwaam gevoelde een rol van beteekenis te spelen, toen heb ik - dat was in 1907 en 1908 - hem zoo dikwijls en aandachtig gadegeslagen, hem bekeken van top tot teen, om het dan mijn eigen af te vragen:
- Wat mag hij dan wel meer hebben dan ik, om zooveel meer te kunnen en te vermogen op athletiek gebied?
Zat het hem in de stalen spieren? In dien hoekigen, energieken kop? In dat getaand en beenderig wezen? In de breede schouders of felle borst?... Of haalde hij het uit den innerlijken mensch, die getemperd werd in de harde school van een mager en sober leven?... Of was zijn kunde een produkt van dat alles te zamen?
Genoeg en zooveel is 't, dat er van hem een indruk uitging, waaruit de macht sprak der beelden van Constant
| |
| |
Meunier, die zijne ‘koolmijners’ uit het graniet der levenshardheid ging kappen!
- Cyriel Van Hauwaert, ik ben nooit jaloersch geweest van uw kunnen en vermogen, van uw roem en fortuin, integendeel, want als zoon van 't eigenste Volk en Ras, heb ik me altijd deelachtig gevoeld in uwe eer en faam. Maar dat gij een sterke, gezonde eik waart, en ik maar een boompje van zacht hout, ziet ge, dat heeft me nu en dan wel eens gespeten. 't Verwekte geen ijverzucht, geen wrokkigheid. Alleen wat spijt, omdat ik ook niet zóó gemaakt en gebouwd of uitgegroeid was. Want het koersen zat me in 't bloed! Maar dat bloed, dat niet rijk genoeg was aan die organische eigenschappen, waarmee groote daden van lichaamlijk vermogen gemaakt worden.
Ja, nu en dan een weinig spijt. Maar later, als ik mijn eigen weg gevonden had, als sportkronijker, en met de pen zat te teekenen wat zij, de renners, met de pedalen bewrochten, zoo dikwijls de bemerking gehoord:
- Waarom werd het ons niet gegeven van koersen te mogen volgen, en dat schrijfwerk te doen?...
Het eene, dat het andere genas. En tenslotte komt het hierop neer: dat het hoogste geluk bestaat in tevreden te zijn met wat ge kunt of wat ge zijt, omdat, 't is Einstein die 't gezegd heeft, alles betrekkelijk is op de wereld. Waartegen Luppe Casuffel echter opwerpt:
- Hebben is hebben, en krijgen is de kunst. Volgens 't Evangelie zullen de laatsten van nu hiernamaals de eersten zijn, maar als deze die hier de kruiwagen voeren, hem ginder eens moeten slepen?...
* * *
Met Van Hauwaert, wij hebben het al gezegd en geschreven, werd een nieuw tijdperk voor de wielersport ingeluid.
De massa ging belang stellen in het verloop en de uit- | |
| |
slagen van de koersen. Velodroms rezen uit den grond lijk paddestoelen, en eene nieuwe generatie van Vlaamsche renners kwam opdagen.
Frankrijk beschikte over een aantal groote kampioenen als daar waren: Frans Faber, Louis Trousselier, Emiel Georget, Garrigou, Passerieu, Alavoine, Duboc, Brocco, Cruppelandt, en vooral Petit Breton en Octaaf Lapize, twee uitzonderlijke renners, wier loopbaan zoo ongenadig gebroken werd, tijdens den gruwelijken wereldoorlog van 1914-1918.
Wallonië had ook een paar fijne kleppers in de personen van Rossius en Gauthy. Verder Emiel Masson, en vooral Mottiat, van wien Ludovic, Alcyon's sportbestuurder, mij meer dan eens heeft gezegd:
- Eene der grootste kampioenen van zijn tijd, maar miste, spijtig genoeg, de kracht en den wil om een sober en evenwijdig leven te leiden.
Tusschen 1907 en 1914 nog twee pinkelende sterren zien rijzen, aan 't firmament der wielersport: Pol De Man en Jaak Coomans die als liefhebbers niet te verslagen en te verwinnen waren. Maar die als beroepsrenners niet uitgroeiden, tot wat zij beloofden of lieten vermoeden te zullen worden.
Pol De Man is een der schoonste en sierlijkste athleten geweest, die we ooit hebben gekend.
- Un pédaleur comme rarement j'en ai vu!... heeft Desgrange me zelf meer dan eens gezegd.
Maar spijtig genoeg blijven hangen tusschen worden en zijn, lijk het 't geval was met zooveel anderen, die we hebben gekend, en waarover we verder zullen spreken. Onderwege blijven op den berg van kunde, van roem en fortuin, zonder dat men zoo heel juist kan zeggen waarom. Of als men het wel weet, toch maar liefst verzwijgen, omdat... ja, misschien wel omdat men liever naar de zon kijkt dan in de modder ploetert!
* * *
| |
| |
Tusschen de Walen en de Vlaamsche renners waarvan ik straks spreken ga, zien we Filiep Thijs staan, in die periode van ‘herwording’, gaande van 1907 naar 1914.
Filiep Thijs, overwinnaar van drie Ronden van Frankrijk, van het Kampioenschap der Kampioenen te Longchamps, en van zooveel andere groote koersen, en toch? Hoe is 't gekomen dat hij nooit zoo hoog rees in de volksgunst, als Cyriel Van Hauwaert bijvoorbeeld, als Defraeye, als Marcel Buysse, om er nu maar een paar te noemen uit zijn eigen tijdvak?
Thijs is een groot renner geweest. Want men wint geen drie Ronden van Frankrijk als men niet over uitzonderlijk athletieke vermogens beschikt. Hij was sterk naar het lichaam, en niet misdeeld naar den geest. Hij muntte nooit uit lijk Defraeye of Marcel Buysse, en miek niet zulk een sterken invloed op de gemoederen der massa. Maar hij was evenwijdiger. Zijn kunde was meer onderlegd, naar den verstandelijken zin van 't woord, en meer gedragen. Maar hij sloeg geen vonken van bewondering of van begeestering. Zeker wel omdat zijn kunde niet impulsief genoeg was?
Maar daar was wat anders bij. Filiep Thijs woonde in het ‘niemandsland’, dat Brussel noemt, en dat Waalsch noch Vlaamsch is. En daar was wel bewondering los te maken, maar geen begeestering, geen supportersfuria, omdat de snaar van het ras- of nationaliteitsgevoel niet te bespelen was in zijn omgeving en bij zijn bewonderaars!
Toen Cyriel Van Hauwaert zijn Parijs-Robaais won, sprongen de aanwezige Vlamingen over de omheining, omdat ze den overwinnaar op de schouders wilden heffen, omdat ze hun voldaanheid en vervoering wilden uitzingen in een dreunende Vlaamsche Leeuw!
En aan dien polsslag van de massa?... Heeft Filiep Thijs nooit kunnen voelen. Misschien wel daarom dat we moe- | |
| |
ten schrijven: hij was grooter van kunde dan van aanzien bij het volk!
Wat mij, omdat ik hem van dichter bij heb gevolgd, niet moet of mag beletten te zeggen: een der grootste renners, die we ooit hebben gehad! Zijn driedubbele zege in de Ronde van Frankrijk is een getuigschrift, dat slechts aan één renner voor hem kon worden afgeleverd: aan den beroemden en weergaloozen Petit Breton wier overwinningen in die Ronde nochtans niet dezelfde klank hadden als die van Thijs, en van wien we meer zullen vertellen, in ons boek dat volgt: ‘Over menschen en dingen uit de Ronde van Frankrijk’. |
|