| |
| |
| |
Cyriel Van Hauwaert's lastig begin.
Ik weet het nog, alsof het eerst gisteren gebeurd ware, van dien tweeden Paaschdag van 1907 te Oostende: ik wandelde door de Kapellestraat, tot aan den boekwinkel, waar ik ‘L'Auto’ zou koopen, het inrichtend blad van Parijs-Robaais, die daags te voren betwist was geworden.
En 'k zie nog altijd dien grooten titel in het blad:
- Surprenante course d'un Belge!
Wie die verrassende koers had geleverd, wist ik te voren: Cyriel Van Hauwaert! Ik leerde immers wat hij kon, toen ik zelf nog renner was, en vooral in 1906, toen hij naast de beste renners van de wereld, lijk Trousselier, Petit Breton, Passerieu en de Georget's of Wancour, Brussel-Robaais betwistte. Zij met tuben, hij met gewone luchtbanden, en algelijk met d'eerste aankomen te Robaais, waar hij viel bij 't binnenrijden van den velodrom.
Maar in Parijs-Toerkonje van 't eigenste jaar, reed hij nog beter, naast de eigenste en zelfde tegenstrevers. Te St. Quentin echter verwisselde hij van rijwiel met Jules Masselis, na breuk, en werd daarom buiten koers gezet, niettegenstaande hij bij hoog en laag staande hield, dat anderen het hem hadden voren gedaan in dien eigensten koers.
Hij werd buiten koers gezet. Was erg voor hem. Maar dat hij zoo goed gereden had als de beste wisten wij, voelde hij ook zelf, zoodat hij tijdens den winter van 1906-1907 besliste:
- Op Paschen Zondag rijd ik Parijs-Robaais meê.
Een paar weken vóór dien koers was Catteau hem nog komen vragen: of hij soms niet wilde dienst doen als gangmaker voor René Pottier?...
- Als gangmaker? Maar ik wil zelf mee rijden.
- Zelf mee doen? En uwe gangmakers?... Of wilt ge
| |
| |
't misschien bolwerken, gij alleen tegen goed verzorgde en van gangmakers bediende tegenstrevers? Gek is 't! Nutteloos werk, en nog nutteloozer uitgaven van reiskosten! Wees verstandig en neem aan voor Pottier. Ge wordt goed betaald.
- Ik dacht na: Catteau kon gelijk hebben. En toch? De begeerte om mee te doen haalde het op de rede en...
- Wat anderen reeds kunnen wil ik ook beproeven, en mijn besluit staat vast: Ik doe mee!
* * *
Daags vóór den koers trok Cyriel Van Hauwaert naar Parijs. Hij was drager van een aanbevelend briefje vanwege Frans Hoflack van leper, vertegenwoordiger der rijwielfabriek ‘La Française’. Op dat briefje stond te lezen:
- Als ge dezen renner in uw dienst neemt, zult ge 't niet beklagen!
Na een paar uren wachtens, gerocht Van Hauwaert eindelijk bij den persoon in ‘La Française’, met wien hij over zijn deelname aan Parijs-Robaais spreken kon.
Die persoon was niemand anders dan Pierrard, die later den grooten sportbestuurder zou worden van ‘Automoto’. En 'k heb het hem al wel tien keeren hooren vertellen:
- Ik zie hem nog altijd binnen komen in mijn bureel: een struische, gezonde kerel, met beenderig wezen en energieke kop. Maar met onbeholpen manieren en gebaren. Zoodat ik dacht: moet ik daar nu mijn tijd in gaan steken en werk van maken voor Parijs-Robaais?
Ik las het briefje van Hoflack en...
- Ware ik van u, 'k zou er nooit aan beginnen. Gangmakers heb ik niet te missen. Ik heb ze immers noodig voor de Georget's en deze mijner renners, die kans op winnen hebben. Zonder hulp en gangmakers kunt ge niets verrichten. Dus al verloren moeite en kosten voor u en voor
| |
| |
ons. Maar wij willen toch iets voor u doen: de kosten betalen van uw terugreis met den trein...
- En, vervolgde Piérard, ik zie Van Hauwaert me nog altijd aankijken, met oogen die laaiden van verontwaardiging. Bij gebrek aan de kennis van de Fransche taal kon hij niet zeggen wat hij wilde en bedoelde, maar 'k las het zoo duidelijk wat hij dacht:
- Ge wilt me niet helpen? 't Zij zoo. 'k Zal bewijzen dat ge ongelijk hebt. Maar uw treinkaartje moogt ge houden.
- Ge wilt dus kost wat kost starten?
- Kost wat kost!
- Het zij zoo, maar het ligt niet in mijn macht te beslissen, of we voor u nog iets kunnen doen. Ge moet de komst van ‘den grooten baas’, M. Hamont, afwachten.
En Pierrard, die voort vertelde:
- M. Hamont kwam, en we hadden allerhande zaken te bespreken van Parijs-Robaais, van de gangmakers, van de premies die uit te loven waren in geval van overwinning, zaken van commercieelen aard, en meer andere, zoodat ik voor alles tijd vond, uitgenomen om te klappen over Van Hauwaert. Ik had hem ook heelemaal vergeten, en uit het oog verloren, toen ik drie uren later mijn bureel verliet om huiswaarts te keeren. Buiten gekomen vond ik nog mijn Van Hauwaert aan de deur, op het gaanpad gezeten, neerstig etende uit den voorraadzak die hij van huis had mee gebracht.
- Om de waarheid te zeggen had ik hem liever niet meer ontmoet, om geen antwoord te moeten geven op zijn vragen.
- Wat ‘de groote baas’ beslist had?
- Luister: het is me niet mogelijk nog iets te veranderen aan den ingerichte dienst voor Parijs-Robaais, en 't spijt me u niet van nut en van dienst te kunnen zijn. Maar om mijn goeden wil te betoonen, wil ik u twee splinternieuwe tuben geven, voor 't geval dat ge mocht bandbreuk hebben.
* * *
| |
| |
't Is in dien gemoedstoestand, en in die voorwaarden, dat Cyriel Van Hauwaert startte in Parijs-Robaais van 1907: op zijn eentje en zonder hulp van daarbuiten, tegen goed uitgeruste, ondervindingrijke en verzorgde tegenstrevers.
Of de renners van nu dat ook nog zouden kunnen en willen, vragen we?
En nu even zien hoe hij het miek onderwege. Laten we hem zelf aan 't woord:
- Bij den uitzet was ik op mijn gemak. 'k Werd niet eens bekeken, en ik kon gerust aan den ‘steert’ van den groep gaan hangen, zonder dat iemand er op lette, of het me verhinderen wilde. Ik zag de volgautos met allerhande benoodigdheden en etelijke waren. Ik bekeek mijn eigen etenszak: twee eieren, en eene flesch limonade. Niet om aan te moedigen. Maar?... Vermits de wereld aan de durvers behoort?
- Te Beauvais viel ik. 't Gebeurde recht over een winkel waar ik in der haast zes eieren kocht. 'k Verloor ongeveer drie minuten, maar eer we 25 Km. verder waren, had ik den hoofdgroep weer vervoegd. Of ze dan niet rapper konden? Te Amiens bevoorrading. Voor mij was er natuurlijk niemand om me wat te geven. Ik was al de kontrool voorbij, maar bedacht me: eerst te Arras krijg ik wat van Jules Masselis - zoo was 't afgesproken - en dat houd ik niet uit. Want ik voelde de honger komen. Dan maar even op mijne stappen teruggekeerd en eten gaan halen in de kontrool. Nog eer we den berg van Doullens bereikten, was ik weer bij de eersten. Boven op den berg nog zes samen: Miel Georget, Trousselier, Privat, Passerieu, Petit Breton en uw dienaar.
- Ik moest me niet eens weren om met hen den berg op te gaan. Ik kon rapper. Maar 'k hield me koes: omdat ik Arras wilde afwachten en mijn eenigen gangmaker, Masselis. Hij was maar alleen, maar 'k wist dat ik er op kon vertrouwen, en dat hij wat meer kon doen dan die Fransche gangmakers. We komen te Arras...
| |
| |
- Jules?...
- Hier, Cyriel!
Hij geeft me teeken en zet zich op kop. Slechte steenen. Is iets naar mijn tand.
- Ga maar! Al wat ge kunt!
- We vliegen door Arras. Ik kijk om. Nog twee tegenstrevers: Passerieu en Trousselier! Peugeot en Alcyon. De renners van ‘La Française’ zijn los, en dan eerst komt de sportbestuurder bij me ‘om te vragen wat ik wel begeeren kon, en te zeggen, dat al de gangmakers voor mij zijn’.
Te Douaais haper ik aan 't wiel van Trousselier, en verlies heel wat tijd en afstand. Ik was razend om dien tegenslag, want 'k voelde 't: 'k zou al mijn tegenstrevers los getrokken hebben op de slechte steenen van Arras naar Robaais. Maar daar was geen tijd om te lamenteeren of te tempeesten. Ik moest vooruit. En al huilende en tierende op mijn gangmakers, stormden we Robaaiswaarts, om de eene na de andere mijner tegenstrevers in te halen, en te oversteken, uitzondering gemaakt voor Passerieu, die 'k wel zou gekregen hebben, ware de aankomst tien Km. verder geweest.
- Ik verloor die Parijs-Robaais met een minuut achterstel, maar die nederlaag was de overwinning weerd, want onverminderd de premie in klinkende munt als belooning, kreeg ik van de rijwielfabriek een aanlokkend aanbod om, mits een vast maandloon, in de toekomst voor hen te rijden. Ik zei me te willen bedenken, en er van te willen spreken met Mijnheer Lammertijn, mijn goeie baas en beste raadgever.
* * *
En 't is in verband met die koers dat we lazen, op dien dag te Oostende in ‘L'Auto’: surprenante course d'un Belge.
Voor de Franschen was 't een verrassing. Niet voor
| |
| |
mij. Omdat ik ‘dien leeuw’ reeds kende, eer hij zijn klauwen had gebezigd in Parijs-Robaais.
Daarmee kent ge nu het moeilijk, het lastig, het pijnlijk begin van Cyriel Van Hauwaert aan zijne loopbaan.
Het is met opzet dat we van zijne eerste koersen, de voornaamste bijzonderheden hebben aangehaald. Om aan te toonen aan de jongere renners, die na hem gekomen zijn, en nog zullen komen, wat er bij hem noodig was aan wilskracht, aan lichamelijke en geestelijke vermogens om te geraken waar hij geland is.
Hij ging in de harde school van 't leven. En dat is hem te pas gekomen, vooral in de koersen die volgden, lijk bijvoorbeeld in Bordeaux-Parijs van 't eigenste jaar 1907, waar het regende dat het goot van bij den uitzet tot ter aankomst. Wat aan Van Hauwaert den bijnaam gaf: ‘l'homme de la boue’. In 't Vlaamsch: de man die door 't slijk ploddert!
Dien Bordeaux-Parijs heeft hij gewonnen, en met klank. Maar die koers is hem bij lange niet zoo lastig geweest als zijn Parijs-Robaais. Want toen reed hij reeds in den dienst van ‘La Française’, al zegde Pierrard eerlijk tegen hem, bij den uitzet:
- Cyriel, we moeten mekaar goed begrijpen. Gij hebt misschien zooveel kans op winnen als de Georget's, en 'k zal U niet uit het oog verliezen, maar?... Gij zijt algelijk de laatste gekomen, en diensvolgens komt ge maar op den derden rang.
Maar eenmaal Tours achter den rug, bleek het dat Van Hauwaert meer kans op winnen had dan de Georget's, en van af dat oogenblik werden de beste gangmakers voor hem aangewend, en terzelvertijde de beste zorgen.
Dien Bordeaux-Parijs won hij tegen Ringeval en Garrigou. En de weerslag was zoo groot in ons land, dat we 't nu, vijf en dertig jaren later, kunnen beamen: 't is het uitgangspunt geweest eener hernieuwde en sterkere wielerbeweging!
| |
| |
Wat Protin en Houben waren, voor de jaren 1900 voor de velodroms, is Cyriel Van Hauwaert geweest, maar in veel sterkere mate, voor den groei en den bloei der heele nationale wielerbeweging.
Met de vonken der overwinning werden vlammen van begeestering geslagen onder de sportmassa, vooral in den Vlaamsche lande, die van af dat oogenblik tot aan den wereldoorlog, de vlagge der belangstelling ging halen uit de handen der Walen, om ze in Vlaanderen te planten, het ‘nest’ van die wijd geduchte bende: Masselis, Haeck, Van den Berghe, Michel De Baets, Wancour, Defraye en Marcel Buysse!
Al deze renners en ieder van hen in hunne vertakking, hebben groote kunstdaden gesteld, en prachtige uitslagen behaald. Maar van hen allen was Van Hauwaert de eerste, de grootste en de eigenlijke leider en bezieler der vernieuwde wielersport!
Ik heb voor hem steeds eene groote bewondering gehad, en nu nog altijd, omdat hij het van simpelen jongen van te lande gebracht heeft, bij middel van de sport, tot den grooten handelaar en fabrikant, die hij geworden is.
Maar 'k heb me toch altijd gezwicht van mee te doen met die menschen, die destijds van hem kost wat kost een nationalen held wilden maken. Ik houd niet van opgeblazen proza, noch van ‘maakwerk’, en ik meen dat een renner wel een kunstenaar kan wezen, die recht heeft op onze bewondering, maar daarom algelijk nog niet een held is!
Van Hauwaert heeft groote dingen verwezenlijkt. Op gebied van sport, groote uitslagen met kleine middelen. Van moreel standpunt beschouwd, nog meer: want hij schiep een atmosfeer van begeestering, en miek een doode beweging weer levendig. Maar de kunde en de prestaties van Van Hauwaert, waren en zijn algelijk nog maar produkten van stoffelijken aard. En die mogen niet verward,
| |
| |
verre van op gelijken voet gesteld, met de kunde der mannen van de wetenschap, en van het verstandelijk vermogen.
Wij overdrijven dus niet, en zoeken niet naar heldendaden, waar nog maar sportkunde te vinden is. Maar mitsgaders deze belijdenis, moet men ons toelaten van te zeggen dat hij, bij middel van de sport, algelijk zijn Volk heeft gediend en de ontwikkeling van dat Volk heeft bevorderd. Want de glans der groote overwinningen, die hij in 't buitenland, en in die moeilijke omstandigheden ging behalen, kaatste uiteindelijk toch terug op dat Volk, waaruit hij was gegroeid en geworden. Men leerde voornamelijk dat er aan het Noordzeestrand een ras woonde, dat algelijk nog gezond was en sterk: misschien niet sterk naar de ziel omdat honderd jaren verbastering hun werk van vernieling en ontzieling hadden verricht, maar sterk naar het lichaam en naar den wil om iets te worden en te zijn!
Van dat ras was Cyriel Van Hauwaert eene der meest typieke en symbolieke beelden!
* * *
Met Van Hauwaert altijd goede betrekkingen onderhouden. Mijne bewondering voor hem was gemeend. En zijne vriendschap echt.
En ik gedenk me nog altijd dien avond in November van 1908, toen we samen van de hofstede Lammertijn huiswaarts keerden.
Dien middag was ik te gaste geweest bij den braven Kamiel, en aan tafel van de behaalde overwinningen gesproken, en de voorbije koersen. Ik was toen al ‘gazetschrijver’, omdat ik het al lang ondervonden had: dat er voor mij als renner geen breede weg open lag in de wielerbeweging.
Tusschen Slijps en Ledegem-statie stond de ‘Koekuit’, waar Jules Masselis pinten bier bestelde aan zijn supporters
| |
| |
en bewonderaars. Cyriel en Jules waren onafscheidbare vrienden.
Masselis, een ranke, opgeschoten jongen: licht van beenen en smal van schouders, die min of meer deed denken aan Petit Breton. Ook bruin van vel en donker diepe oogen. Maar taai lijk wissen en sterk als staal! Ik zie hem nog altijd rijden te Wijnendaele bij Torhout, waar ik inrichter was, in 1906, met Guido Devogelaere en samen al de premies en de twee eerste prijzen winnen. Maar dat hij het ooit zoo ver zou brengen, en zou vermogen wat hij later presteerde, neen, dat zou men hem niet aangegeven hebben!
Wat weeral bewijst dat de kunde van een atleet niet van buiten te zoeken is, maar wel van binnen.
* * *
Met Van Hauwaert, zeggen we, altijd goede betrekkingen onderhouden. En als we in 1908 te Lammertijn's te gast waren, was 't niet alleenlijk om van de voorbije dagen te spreken, maar ook van de plannen voor de toekomst.
Ik zie me nog altijd afscheid nemen van hem, te Ledegem aan de statie, op dien donkeren avond van November. Ik zou den trein opstappen, en hij huiswaarts keeren om er zijn stil en sober leven voor te zetten, in afwachting van het komend baanseizoen.
In de omgeving was een ‘trekorgel’ aan 't spelen, en we hoorden slepend gerucht van dansende menschen, met er boven het gekraai eener zotte, vierende jeugd. Daar kon Van Hauwaert ook naartoe gaan. Daar zou hij ook zijne plaats hebben gevonden. Want hij was ook jong en had recht op verzet en vermaak, als 't Zondag was.
Maar hij ging er niet. Hij keerde huiswaarts en 'k zie hem nog de hoek van de straat omdraaien, achter de statie, om in den donkeren te verdwijnen. En toen bepeisde ik het:
| |
| |
- Hij is nu beroemd. Overal zou hij de welkome gast zijn. En toch leeft hij liever stil en gerust, op Lammertijn's hofstede, met in zijn kop de een en eenige bekommering: nog meer koersen winnen, nog grooter worden, en daarom een gestreng en sober leven leiden!
Vandaar mijne gevoelde bewondering voor hem, en sympatie, die haast eerbiedig was. En toch?... 't Is in 1909, dat er een breuk kwam tusschen ons. Misschien weet hij er zelf niets meer van?
Ik was bestuurder geworden van den velodrom van Torhout. En op 29 Juni een groot programma: met Lapize, Van Hauwaert enz.
De koers werd gewonnen door Odiel Defraye, wat niet eens was om te verrassen en te verwonderen, vermits Odiel toen een onzer beste pisterijders was, om later den beroemden overwinnaar te worden van Milanen-San Remo, Ronde van België en Ronde van Frankrijk, in 't eigenste jaar van 1912.
Dus, in de overwinning van Defraye waren er geen graten te vinden. Maar wel in de nederlaag van Van Hauwaert, die zich liet dubbelen zonder verweer, wat niet zijn gewoonte was, en wat hij ten andere later nooit meer heeft gedaan.
En omdat het mistevredenheid verwekte en kritiek onder de bezoekers, kon ik het niet verantwoorden van het onbesproken te laten, in ‘Sportvriend’ waaraan ik destijds mee wrocht.
Vandaar een breuk in onze vriendschap en in onze betrekkingen. We zagen mekaar niet meer terug.
En nu vertel ik iets, wat Van Hauwaert mogelijks zelf niet meer weet. Of zich niet meer herinnert.
* * *
Sedert 1908 had ik 't koersen stil gelegd, maar met
| |
| |
het bouwen van den velodrom van Torhout, weer beginnen oefenen, zoo maar uit pure liefhebberij, om tenslotte tot de vaststelling te komen dat ik beter reed dan in 1905, en min of meer mee kon met de besten.
Op een dag zou ik starten in den velodrom van Gentbrugge. Dat was in 1911, in een koers over 100 Km.
Te voren waren wij uitgenoodigd bij den bestuurder, wijlen Roman Cornelis. Van Hauwaert was ook te gaste. Hij sprak niet tegen mij. Ik niet tegen hem. Op een gegeven oogenblik, omdat al de gasten van tafel gegaan waren, bevonden Cyriel en ik ons toevallig alleen in de eetkamer, en...
- Warm, nietwaar?
- Ja, Cyriel!
De wagen was weer aan 't rollen gegaan, en inwendig waren we alle twee tevreden omdat de ‘knoop doorgehakt was’
Maar dat ik starten zou, daar wist Van Hauwaert niets van. Want ik stond ingeschreven onder een deknaam: Mac Bolle.
Aan de start: de beste renners dier tijden, met Van Hauwaert op kop, Michel De Baets, Pier Van de Velde, Persijn, enz. enz.
En de uitslag: Van Hauwaert 1e, Mac Bolle 2e.
Niemand die er meer van verschoot dan Cyriel zelf!
En van sedertdien?... Altijd in de beste vriendschap en verhoudingen door het leven gegaan. Hij als groot nijveraar. Ik met pen en papier. |
|