| |
| |
| |
Eene overgangsperiode.
Dat deze enkele bladzijden over de geschiedenis der Wielersport, van 1900 tot 1907 onvolledig zijn, weten we maar al te goed, lijk we er zouden kunnen bijvoegen dat van nationaal standpunt beschouwd, er niet veel meer bij te halen is. Omdat, lijk we reeds zegden, de velodroms een stille dood stierven, en de heele beweging scheen begraven onder de ontzielende onverschilligheid van de menschen, die te voren eene begeesterende en begeesterde sportmassa vormden.
Van waar dien ommekeer? Dat gebrek aan belangstelling?... Wie is 't wijs?... Ligt het misschien in de gewone gang van 't leven, met zijn komen en keeren van moden, van zeden en gewoonten, van levensopvattingen en levenstoestanden?... Na 1907 - en dat zullen we verder zien - en onder den betooverenden invloed die uitging van Van Hauwaert's kunde en prestaties, rezen de velodroms weer uit den grond lijk paddestoelen, en liepen stampvol van toeschouwers; om enkele jaren later - niet veel - het lot te ondergaan van deze die vóór 1900 bloeiden: eene stille dood!
In Frankrijk hield de beweging stand, en 't is ten anderen dààr dat onze renners die overwinningen gingen halen, waarmee ze de eigen nationale beweging weer hebben bezield en in gang gezet. Maar intusschen stonden we voor de naakte en onverkwikkelijke waarheid: dat de internationale Wielerbeweging bij ons, een doode letter geworden was. En om het te bewijzen, weze 't genoeg van te herinneren dat in 1902, 1903, en 1904 zelfs niet eens een nationaal Kampioenschap op de piste werd betwist, ook niet op de baan in 1901 1902, 1903, 1905, 1906. Omdat er geen belangstelling voor was, en geen bestaand organisme bij machte om het dingen op de beenen te zetten!
| |
| |
Zoo laag was onze Wielerbeweging gevallen.
Juist daarom dat we des te meer bewondering hebben voor die keikoppige Vlamingen, die 't binst die magere jaren, toch moedig volhielden, en 't beletten dat het veunzend vuurtje heelemaal zou uitdooven!
Dat ik bij voorkeur aan die jaren terugdenk, zal wel niemand verwonderen, vermits we ons eigen klein steentje hebben bijgebracht, om het gebouw op te trekken, dat later zijn toren zou uitsteken, in de hoogten van roem en eere!
Ik ben nooit een kampioen geweest, zelfs niet met de allerkleinste K, maar 'k heb van die herinneringen bewaard die me mijn leven lang zullen bijblijven.
Lijk die aankomst na Brussel-Oostende van 1903, waar ik derde werd geplaatst, omdat de aankomstrechters zelf niet heel goed wisten, wie van den groep eerste of zesde was, doordien dat ze werden omver gereden, door dezerazendsprintenden groep - 't ging immers berg-af, op de Koninginnelaan.
Ik weet het ook nog van Gent-Blankenberge en terug, waar ik derde toekwam, en een orgel de Brabançonne aframmelde, bij zoo ver dat ik vragend opkeek: of ik dan wel de eerste was?
Ik weet ook nog van die overwinning die ik behaalde, in Oktober 1904 op Wancour, die een paar jaren later een onzer beroemdste renners zou worden. Die zege haal ik er met opzet bij, omdat het eene der zeldzame is van beteekenis uit mijne heele rennersloopbaan. Want ten slotte ben ik niet veel meer geweest, dan een straatkoerser van zeer licht allooi. Maar ook juist dat is me later te pas gekomen, als ik sportkronijker en dagbladschrijver geworden was.
Omdat ik me altijd zoo in te spannen had in de koersen om mee te kunnen, leerde ik des te beter de reëele kunde in den athleet meten en waardeeren.
Ik heb voornamelijk Binda zien opgeven in de Ronde van Frankrijk, omdat het hem faalde aan moreele kracht
| |
| |
om vol te houden, bij inzinkingen en tegenslagen. Waarom? Omdat Binda over zoodanig veel athletieke eigenschappen beschikte, dat hij het nooit leerde van beroep te doen op de wilskracht in hem. Zóó was Jules Van Hevel ook. Pier Van de Velde, integendeel, hebben we weten beginnen en opkomen, weten klauteren en klimmen op den ladder van de sportkunde, met de wilskracht van iemand die niet versagen wil, omdat hij het wist dat versagen de beteekenis zou krijgen van verloren te zijn, doordien dat hij over niet genoeg athletieke vermogens beschikte; al leerden we later: dat schijn bedriegt! Want van buiten-uit bezien, leek Pier een tenger ventje, dat het tekort aan lichaamlijke kunde moest aanvullen, met koppige wilskracht. Maar in Parijs-Robaais en de Ronde van Vlaanderen van 1914, maar vooral in de Zes Dage n van Brussel van 1922, gezien dat hij veel meer kon dan we wel bevroedden, en wisten.
Hadden we vroeger ten anderen geleerd aan René Pottier, dat pak beenderen dat aan mekaar gebonden was met wat zenuwen, maar waarmee wonderen van uithoudingsvermogen werden verricht!
Leerden we schatten en meten en waardeeren, zegden we, omdat we zelf ter school waren gegaan om lessen op te zeggen, en dingen te verrichten, waarvoor we niet eens bekwaam waren. Die bevindingen in die school opgedaan, zijn ons altijd goed van pas gekomen, en leerden ons dat om een renner werkelijk te leeren meten, men moest beschikken over het vermogen om diep onder 't rugnummer te gaan kijken, hoe 't organisme van den athleet werkelijk in mekaar was gestoken!
't Is immers in de Sport lijk in 't Maatschappelijk leven: de harde school van 't leven is de leerzaamste!
En omdat ik zelf maar een minderwaardige athleet was, heb ik des te gemakkelijker het maakwerk leeren onderscheiden van de eigenlijke kunde!
* * *
| |
| |
Vooraleer het jaar 1907 aan te pakken, tijdens hetwelk Cyriel Van Hauwaert de vlag ging dragen eener vernieuwde Wielersport, moeten we even een paar jaren terug, om het verband te leggen tusschen onze nationale beweging in herwording, en de internationale waarvan het zwaartepunt wel degelijk in Frankrijk lag, zoowel voor wat betreft de baan-, als pistekoersen.
In Duitschland had men weliswaar enkele beroemdheden als daar waren: Willy Arend, Walter Rutt, Huber en Seidl, of Robl en Gunther, maar van 1900 tot 1904 vond men er niet eens de noodige moreele en geldelijke kracht, om er de pistenkampioenschappen in te richten.
Hetzelfde. verschijnsel in Italië. Terwijl Amerika het bijna uitsluitelijk hield bij zijne Zes Dagen, die te veel van het spektakel hadden om genoeg van de sport te kunnen hebben.
Weet ge dat er in 1900 vijf Zes Dagen werden betwist in de Vereenigde Staten? Namelijk te New-York, Pitsburg, Boston, Buffalo en San Francisco.
Dit om te betoonen dat ook al, in die tijden, de Six Days meer van een circusvertoon hadden dan van de sport. Waaraan ze ten anderen zijn dood gegaan. In Europa althans.
In Frankrijk echter vierde de Wielersport hoogtij, zoo wel in de velodroms als op de baan.
Naast den bestaanden Buffalo-velodrom werd het Prinsenpark opgericht, waarvan Henri Desgrange in hoogst eigen persoon de bezielende zanger was, in zijn pas gesticht blad: Velo-Auto, dat later kort weg ‘L'Auto’ zou worden, waarmee hij ten andere wonderen zou verrichten, van organisatorisch standpunt beschouwd, en mirakelen van begeestering zou verwezenlijken.
* * *
Nog een paar bijzonderheden uit de periode van 1900 naar 1907.
Toen we zelf nog de straatkoersen van Vlaanderen afketsten, ik bedoel in 1902 en 1903, leerden we Arthur
| |
| |
Van der Stuyft kennen, die de zoon was van Frits, die zelf renner was geweest, en eene der verdienstelijkste van zijn tijd. Mijn verste herinnering gaat naar een koers Rijsel-Oostende die, als ik me niet bedrieg, gewonnen werd door Moreau, en waarin Frits Van der Stuyft eene eereplaats veroverde. Dat moet in 1897 of 1898 zijn geweest.
Arthur Van der Stuyft leerde ik kennen, in een koers te Diksmuide, waar hij won ‘op zijn een been’, tegen renners met veel meer ondervinding en stielkennis; en later te leper op het ‘plaine d'amour’. Van meet af aan, precies lijk Van Hauwaert ten andere, heeft Arthur Van der Stuyft zich opgedrongen als een renner van eerste gehalte. En 't bewijs ligt in 't feit dat hij reeds in 1903 gevraagd werd, om te New-York de Zes Dagen te gaan betwisten, waar hij met Samson eene eereplaats veroverde, wat al voldoende was, maar terzelvertijde de waardeering won van de inrichters Pat Powers en Kennedy. Want na afloop van den koers werd hij onmiddellijk weer aangeworven, om met John Stol de Six Days van 1904 te betwisten. Stol was eveneens een beginneling in 't vak, maar samen leverden ze er meesterwerk. Want zonder een ‘incident’ dat hen eene ronde achterstel kostte, zouden ze die Zes Dagen hebben gewonnen, vermits Stol de sprint won tegen Root, met wel 30 meters voorsprong. Ik weet niet meer zoo heel juist om welke reden, die ronde achterstel op hunne rekening werd geschreven, maar 'k weet nog dat al de gazetten van die tijden over 't ‘incident’ hebben geschreven, en in een zin die alles behalve gunstig was voor de inrichters.
Van die Zes Dagen kwam Arthur Van der Stuyft terug, met eene nieuwe verbintenis voor deze van 1905, die hij weer met Stol zou gaan betwisten. Intusschen had hij ook naam en faam verworven in Europa, en hij kreeg een aanbod om in. Augustus van 1905, den Gouden Bol te betwisten in den velodrom van Buffalo te Parijs.
| |
| |
Die Gouden Bol was een koers van 24 uren, met tandems als gangmakers, en stond op de lijst der oudste en meest klassieke wedstrijden.
Er werd gestart om 5 ure 's namiddags, maar tegen dat de avond ingevallen was, moest er verhuisd naar de overdekte velodrom ter wille van den regen. Het duurde vijf uren eer de ‘verhuis’ van renners, gangmakers, materiaal en toeschouwers gedaan was. Van der Stuyft behaalde er eene verrassende, maar zeer toegejuichte overwinning op Dortignacq, Nat Butler, Petit Breton en andere beroemde specialisten.
Als bijzonderheid wordt vermeld: dat vader Van der Stuyft zijn zoon persoonlijk verzorgde, en hem iets te eten gaf dat mirakuleus scheen te werken op het organisme van den renner, want zoo dikwijls of hij er van genomen had, kon men Arthur hooren roepen tegen zijne gangmakers: Rapper! Rapper!
Later is hij een groote stayer geworden: eene der grootste van zijn tijd, en de weerdige tegenhanger van de nationale Karel Verbist, die in 't jaar 1909 zoo ongelukkig aan zijne dood kwam, tijdens een koers achter motos, op den velodrom van 't Karreveld te Brussel.
Een andere groote tegenhanger van Thuur Van der Stuyft was Victor Linart, die tot vier maal toe het wereldkampioenschap der stayers won. Van der Stuyft heeft wel tien keeren - min of meer - aan dat Kampioenschap mee gedaan, maar mocht er nooit in slagen de zege te behalen. Zijn broeder Leon integendeel, alhoewel lichaamlijk gesproken veruit de mindere van Arthur, won dat kampioenschap in 1922.
Thuur Van der Stuft is ook eene der voorloopers geweest, en met Cyriel Van Hauwaert wellicht de renner, die er 't meest heeft toe bijgedragen, om de Wielersport weer op te wekken uit dien doodenden slaap waarin de beweging gedompeld lag in 't begin dezer eeuw! |
|