deren afketsten. Als ik het niet langer volhield, dan is het doodeenvoudig omdat ik over meer begeerten beschikte, dan athletieke middelen. En toch ben ik eenmaal 2e geweest in een Kampioenschap van Vlaanderen dat, - u vast houden, - dat werd betwist achter motors en over een Omloop van Roeselaere, Meenen, Kortrijk, Izegem, Roeselare, twee maal af te leggen!
Ja, achter motors!
In dien koers was ik tweede, maar om eerlijk te zijn, zou ik er moeten bijvoegen, dat ik 20 minuten achter was, bij den overwinnaar Fons Seys. Lijk ik niet eens meer kan zeggen, of er meer dan 2 aangekomen zijn! Seys was van Beythem en Staf De Geeter van Rumbeke. In mijne oogen waren ze de twee beste straatkoersers van die tijden. De Geeter had zelfs naar mijn inziens, minstens zooveel athletieke kwaliteiten als Wancour en Van Hauwaert, die later zulk een overwegende rol zouden spelen in de Internationale Wielerbeweging.
Maar De Geeter is jong gestorven, ten gevolge eener ziekte die in den volksmond noemt: verheetheid.
- Ge ziet wel, zegde mijne moeder, dat ik gelijk heb te beweren, dat koersen gelijk staat met zelfmoord plegen!
Welk verschil met de moderne moeders, die het reispak gereed maken, en bij het vertrek tot op den dorpel komen, om te zeggen:
- Jongen, God zegene en beware u!
De Fondkoers die tusschen de Snelheid en de Vertroosting werd betwist, ging doorgaans in den vorm van een handikap, en omdat ik in 1903 een paar redelijke uitslagen miek, in Gent-Blankenberge en terug, in Brussel-Oostende, was ik een vermaardheid geworden, en kreeg ik de eer van samen met Fons Seys, nog al dikwijls van achter geplaatst te worden.
Het gevolg was dat ik nog maar moeilijk aan mijn prijzeke gerocht, en in 1905 reeds met de pen ging gaan zoeken, wat ik met de pedalen niet kon vinden.