| |
| |
| |
Uit de eerste jaren der Wielersport.
Hoe ik nu eigenlijk tot de Wielersport gekomen ben?... Kan ik zelf niet zoo heel juist zeggen. Wat ik nog wel weet is, dat ik voor de eerste maal een velodrom zag, te Oostende, in 1897, waar ik een match bijwoonde tusschen Protin, die won, tegen Ruinart en Jules Ficher.
Is 't misschien op dien dag dat in mij het vuurtje van de sport aan 't veunzen ging?... Misschien wel!
Of had de koorts me al vroeger te stekken? Toen ik nog naar school ging, en er altijd bij was, als er te ‘loopen viel om ter zeerst’?
Onze meester die 't zoo geeren zag. En wij die 't nog liever deden. Ga nu maar niet denken dat die wedstrijden deel mieken van het schoolprogramma, want in die tijden wist men nog niet, dat lichaamlijke opvoeding er zoo noodig was, als verstandelijke ontwikkeling!
Wat men ten anderen in de jaren 1939 nog altijd maar niet wist, in onze regeeringskringen. Kwam wellicht omdat men zich te veel in te laten had met de kiesbelangen, om zich om het lichaamlijk welzijn van het volk te kunnen bekommeren.
Maar om terug te komen op dat ‘loopen om ter zeerst’, herinner ik me nog altijd de bemerking van den meester:
- Waar die ‘haring’ het wel mag uithalen?...
Want van den athleet had ik daaromtrent zooveel als eene breinaald!
En dat bewijst doodeenvoudig, wat we ten anderen later dikwijls hebben geschreven, dat het athletiek vermogen van buiten uit, noch te meten, noch te wegen, noch te schatten is, omdat het menschelijk organisme van die diepten heeft, waarachter men met het bloote oog niet komt!
| |
| |
Van voetbal wisten we juist niets af, in den platten lande wel te verstaan.
Zwemmen had voor ons geen andere beteekenis, dan een kosteloos bad nemen, of verkoeling zoeken als 't al te warm was!
Maar de Wielersport, ja, daar hadden we iets aan, omdat er enkele velodroms waren in den lande, en voornamelijk: drie te Brussel; deze van Longchamps, van Terveuren en Ter Kameren Bosch; twee te Antwerpen; een te Oostende, te Blankenberge, Kortrijk, Gent, Doornijk, Bergen, Hamme, Jemeppes, Luik, Spa, La Louvière, en Verviers.
Voor mijn paart heb ik geen andere gekend dan Zurenborg te Antwerpen, Oostende, Blankenberge en Ter Kameren Bosch.
Hier leerde ik - 't was in 1899 - Jules De Geeter kennen, een Rumbekenaar die te Brussel woonde, waar hij terzelvertijde beenhouwer was en coureur. Tijdens dat jaar won hij, als pisterenner, het kampioenschap van België op de baan!
In die tijden had ik ook mijn rijwiel, en de goeste om te koersen was er al. Op een dag ging ik mee, met Jules De Geeter en Jeroom Decat - nog een verstokte liefhebber der eerste dagen - om te oefenen op den velodrom van Ter Kameren Bosch, en met den slag was ik genezen van de begeerte om te koersen: 'k lag te ver onder!
* * *
Het middelpunt der Wielerbeweging dier tijden - ik Het middelpunt der Wielerbeweging dier tijden - ik spreek van 1890 tot 1900 - lag meer in 't oostelijk gedeelte van 't land, en 't zijn de sprinters die 't veld beheerschten.
Weliswaar hadden we André die Parijs-Brussel won van 1893, en de Gebroeders Marcel en Charles Kerff, met Moreau en Frits Van der Stuyft als baanrenners van min- | |
| |
dere of meerdere gehalte, maar 't zijn de Waalsche sprinters Protin, Grogna, Van den Born, Broka, met den Brusselaar Houben die de plak zwaaiden, omdat de Vlamingen Ficher en Deleu al van minder gehalte waren.
Van André gesproken, de ouderen van dagen zullen 't zich nog herinneren dat, na zijne overwinning in Parijs-Brussel, hij door Koning Leopold ten Paleize werd geroepen, om er een herinneringsmetaal in ontvangst te nemen:
- Omdat ge de sportvlag van ons land eer hebt aangedaan!
Aldus de Koning tot André. Maar weinigen wellicht, die 't nog weten, dat André op zulk eene triestige wijze om 't leven kwam. De weelde der overwinning die hij geen meester kon, en de last van den roem die hem te zwaar woog, zoo dat hij verzeilde in een midden waar een tuchtloos en liederlijk leven hem heelemaal ontredderde, zoo naar het lichaam als naar de ziel; en na poging tot zelfmoord te hebben gepleegd, stierf hij in een huis voor krankzinnigen!
Marcel Kerff stierf een andere geweldige dood. Bij den uitzet van Marseille-Parijs, zijnde 1000 Klm. viel hij bij het afrijden van een berg, en kwam zoo ongelukkig terecht op de rotsen bezijden de baan, dat hij enkele uren nadien bezweek aan eene dubbele schedelbreuk!
Van den Born, Protin en Grogna brachten het er beter af, en na eene zeer rijke loopbaan kwamen zij in de nijverheidswereld, om er eene vooraanstaande plaats in te nemen.
* * *
In een boek van den Franschman Paul Hamelle, enkele bijzonderheden gevonden over 't ontstaan, en de eerste dagen der Wielersport.
Naar het heet moet er in 1850 reeds spraak zijn geweest van koersen, op een tuig dat op twee wielen stond, en met
| |
| |
de drijvende kracht van de beenen voortbewogen werd!
't Is in 1878 dat de Parijzenaar Sergent met een rijwiel voor den dag kwam, dat bij middel van keten en tandwiel werd gedreven.
In 1899 won Cassignard het eerste Kampioenschap van Frankrijk: op Bicycle waarvan het achterwiel zooveel kleiner was dan 't voorwiel. De zadel 1.20 m. hoog van den grond.
In 1888 vervaardigde Dunlop zijn beruchte luchtband. Te voren reed men op volle gummibanden. Maar Michelin die de luchtband van Dunlop verbeterde, in 1891, door hem ‘démontable’ te maken; dat wil zeggen: gemakkelijker op en af de velgen doen.
Want in 1891, tijdens Parijs-Brest en terug, had Jiel Laval 28 minuten noodig om van band te veranderen. Met de Michelin ging het veel rapper en gemakkelijker.
Het rijwiel waarmee Terront in 1891 Parijs-Brest en terug won, zijnde 1200 Klm. in 71 uren, woog 28 Klg. Eene foto ervan gezien: met lantaarn op, en allerhande benoodigdheden voor onderwege.
Het is tijdens deze koers dat Jiel Laval overvallen werd, door de onweerstaanbare begeerte om te slapen. Hij lag in leidende positie, maar het duurde 8 uren eer men hem kon overhalen om op te staan, en weer te starten.
Het is in 1897 dat het vrijwiel (pion libre) op de wereldmarkt kwam, en 'n heele revolutie te weeg bracht, niet alleenlijk in de nijverheid, maar ook en vooral in zake snelheid en rekords.
In 1891 werd de eerste Bordeaux-Parijs betwist; in 1896 volgden Parijs-Brussel en Parijs-Robaais, de drie klassieke wegwedstrijden waarmee Henri Desgrange de Fransche sportmassa in rep en roer stelde, en ook in de omgevende landen belangstelling verwekte.
De eerste overwinnaars van Bordeaux-Parijs waren Engelschen.
| |
| |
De tweestrijd van den stayer Stephane tegen den sprinter Cottereau, in Bordeaux-Parijs van 1893, groeide uit tot een legende. Want de sprinter die beweerde: dat deze die de rapste is en de beste op 1000 meters, het ook moet wezen op 1000 Klm. En hij bewees het met de daad.
Maar de sprinter Corre die 't op zijn kosten leerde, dat er aan alle regels uitzonderingen zijn, want hij daagde den stayer Stephane uit, voor een inzet van 10.000 franken - in 1893 hadden ze nog eene goudweerde - over een afstand van 1000 Klm. met gangmakers, in den Wintervelodrom van Parijs. Corre moest het onderspit delven.
De beste renners van die tijden hielpen als gangmakers, en zonder vergoeding.
Of men dat nu nog bekomen kan?...
* * *
De voornaamste gebeurtenissen uit die tijden?...
't Is in 1894 dat de beroemde Zimmermann uit Amerika naar Europa kwam, als de ‘ongeslagen koning der sprinters’.
Van hem sprekende heeft Desgrange me meer dan eens gezegd:
- Heele generaties van sprinters weten komen en gaan, maar van allen was Zimmermann volgens mij de beste!
Ze zijn niet talrijk in de wereld, de renners die 't kunnen zeggen: dat ze Zimmermann regelmatig hebben geslagen. Houben is er een van.
't Gebeurde in 1894, en in het Ter Kameren Bosch te Brussel. Eene ongehoorde massa van toeschouwers, die gekomen waren uit alle hoeken van het land, en van ver buiten onze grenzen.
Op 300 meters van de aankomst, demareerde Houben zoo razend snel, dat Zimmermann er bij verrast werd, en een tiental meters verloor. Met verbeten woede zette hij
| |
| |
den Brusselaar na, maar kwam toch enkele centimeters te kort.
De geschiedenis leert dat Zimmermann onmiddellijk na 't afstappen van zijn rijwiel, op Houben afging, hem de hand drukte en geluk wenschte, maar terzelfvertijde vroeg om den match te herloopen, voor een inzet van 10.000 franken, of nog meer!
Houben weigerde natuurlijk! Waarin hij gelijk had. Maar Desgrange heeft het me nadien verteld:
- Zimmermann heeft die nederlaag nooit goed verteerd, en er zijn leven lang spijt van gehad!
Als ik me niet bedrieg werd hij maar twee maal verslagen, tijdens zijn verblijf in Europa, en toen hij terug naar zijn vaderland afreisde, liet hij de indruk na, dat hij werkelijk de onklopbare sprinter was!
Maar drie jaren later, toen hij de wapens al lang had neergelegd, liet hij zich overhalen om nog eens te koersen, en nog eene reis naar Europa te ondernemen. Maar hij was nog slechts de schaduw van wat hij eenmaal was!
- Spijtig, schreef Desgrange in ‘L'Auto’, dat hij het schoonste beeld van een heerlijk aandenken, zoo roekeloos te gruizelen sloeg!
Zimmermann keerde in alle stilte naar Amerika terug, nog eer al zijne verbintenissen ten einde liepen, meer gebroken en gekwetst naar de ziel, dan naar het lichaam!
En nooit meer van hem gehoord!
* * *
Het is in 1894 dat Lodewijk Morin zijn hoogtepunt bereikte, als Fransche sprinter, en in 1897 trok hij zich reeds terug, aan den ouderdom van 24 jaren.
- Ik heb genoeg om te leven!
Was zijn besluit. Maar daar was wat anders bij. Morin die een meisje huwde uit den begoeden stand, en de schoon-
| |
| |
ouders die 't niet geeren hadden, dat hun schoonzoon zou voort koersen.
In 1895 won de Luikenaar Robert Protin, het Kampioenschap van de wereld te Keulen, tegen den Amerikaan Banker, en den Belg Huet.
Ook Houben was toen eene wereldberoemdheid geworden, waartoe zijne overwinning op Zimmermann natuurlijk veel bijgedragen had.
Sedert lang zaten inrichters en sportliefhebbers op den loer, voor een match tusschen Houben en Protin, en die kwam eindelijk in 1895, bij de betwisting van den Grooten Prijs des Konings, en in tegenwoordigheid van Leopold de Tweede.
De belangstelling was geweldig, en de toeloop ongehoord. De spanning tusschen de supporters van de twee kampioenen was ten hoogste opgedreven.
Men kon een muisje hooren loopen, toen de eindloop begon. Zijde aan zijde begonnen ze aan de 200 laatste meters, en zijde aan zijde bolden ze over de lijn!
- Wie wint er? vroeg Koning Leopold.
- Gelijk over de meet, Sire! Er zijn dus twee overwinnaars en maar één eeremetaal. Wat daarmee gedaan?...
- Ik zal er een bij geven, antwoordde Leopold. Zij hebben het ruimschoots verdiend!
In die tijden kenden de velodroms een ongehoorde bloei, en waren de renners van aanzien. Misschien wel omdat ze van hun beroep zulk een hoogen dunk hadden?
Omdat Protin liefhebber was, en het wilde blijven, weigerde hij gedurende twee jaren lang, een match te loopen, tegen den beroepsrenner Cassignard.
Deze woonde te Bordeaux en ging naar Parijs de snelheidskoersen betwisten, op eigen kosten en risico. Het moet er ook bij gevoegd dat hij de zoon was eener begoede familie, die gemakkelijk die kosten kon afdragen.
Buiten Edmond Jacquelin, de meest populaire van alle
| |
| |
sprinters uit die tijden - misschien wel omdat hij uit den volke was - stamden bijna alle renners uit een zekere begoede stand.
Bourillon was de zoon van een garagist, en eindigde zijn levensloop als operazanger. De ouders van Marcel Cadolle bewoonden een kasteel. Harry Meyers was de zoon van een brouwer en Zimmermann, evenals Banker en Johnson, waren echte Amerikaansche gentlemen!
Michaël won nagenoeg 500.000 franken met te koersen - goudfranken; en kocht zich een stal koerspaarden. Maar in twee jaren tijd waren die 500.000 franken gaan vliegen, en toen herbegon Michaël als stayer, om opnieuw een fortuin te winnen!
Koersleiders en Sprinters droegen hoogen hoed, en deden denken aan de ministers onzer dagen!
Er wordt een grap verteld van Jacquelin, in verband met die hooge hoed. Op een dag liep hij een match. Hij meende gewonnen te hebben. De aankomstrechter zag het anders. Vandaar een woordenwisseling tusschen den heftigen. Jacquelin, en den aankomstrechter, en dezes hooge hoed die, in tegenwoordigheid van de duizende toeschouwers, door den renner van het hoofd werd geslagen, zoo dat hij wel 20 meters ver spetterde!
't Heeft hem natuurlijk eene straf gekost. Maar intusschen was het gebeurd.
't Is in 1898 dat in de straten van Robaais, ter gelegenheid der aankomst van Parijs-Robaais, de ordedienst werd gehandhaafd door het leger, en dat de dienstdoende soldaten de wapens boden, ter vereering van den overwinnaar Maurits Garin.
En 't is in 1899 dat Jacquelin een zelfde match aanging, van Corre tegen Stephane in 1893, maar met dien verstande dat de afstand maar over 50 Klm. ging, en tegen Constant Huret, de beste stayer van die tijden.
Jacquelin beweerde ook, lijk Cottereau, dat de beste
| |
| |
over 1000 meters het ook moet wezen over langere afstand, maar hij leerde op zijne kosten dat het niet altijd waar is!
Zimmermann hield er eene andere leering op na:
- Dat een sprinter nooit andere koersen mag betwisten, dan deze die werkelijk passen in het kader der pure snelheid!
Hij predikte zelfs dat een sprinter, om de harmonie en de lenigheid zijner spierkrachten niet te verstompen, zich nooit op den weg mag oefenen.
Ellegaard was eene andere meening toegedaan, en opperde de gedachte:
- Dat alle snelheidskoersen over ten minste 10 Klm. zouden moeten betwist, en met gangmakers, tot op het oogenblik dat de eigenlijke sprint moet begonnen!
Zooveel koppen, zooveel zinnen, en daarmee wacht het problema nog altijd naar eene oplossing! |
|