| |
| |
| |
Op den maalstroom van het stadsleven.
Ik weet me nog aankomen, bij die Apotheker te Oostende. 't Was op Paschen en 'k hoore 't hem nog zeggen:
- Vandaag, Hoogdag. Niet veel te werken. In de achterkeuken, wat flesschen die te kuischen zijn.
't Deed me lijk vreemd aan. Hoogdag zijn, en moeten werken?... Maar 'k zegde geen woord, en 'k ging neerstig aan 't werk. Daarmee had ik mijne medische studies begonnen. Om 12 ure kwam de meid, om te zeggen ‘dat ik mocht te eten gaan’.
's Anderendaags begon mijn eigenlijk werk: stof afkuischen in de Apotheek, en bestelde medicijnen thuis dragen.
't Laatste stond me meest aan. Daarmee was ik op den loop, en in de stad.
Vier dagen later, met Gustje Koeke mijn eerste brief meê gegeven, naar huis, om te zeggen: dat ik het best stelde, goed te eten kreeg, en reeds geheel Oostende afgeloopen had!
- Maar dat moest ge nu eens zien, die Kursaal, die groote Hotels en dat Koersplein! Maar 'k vertel er meer van, als ik eens naar huis kom!
't Duurde acht dagen eer ik een brief terug kreeg. Om te zeggen dat alles goed ging. Dat de broeder die na mij kwam, nu al 't werk gewoon was, ‘en anders niets bijzonders’.
Na acht dagen was ik het gewoon in mijn nieuwe dienst. Mijnheer was wat stroef, maar Mevrouw des te vriendelijker.
's Zondags namiddags kreeg ik verlof. ‘Ik kon gaan,’ zei de Apotheker, tot 7 ure. Maar 'k verkoos op mijn kamer te gaan lezen en schrijven. En dat heb ik jaren aan 'n stuk gedaan: al mijn vrije tijd gebruikt om te lezen en
| |
| |
te studeeren. En 'k deed dat niet omdat ik het me zelven oplei, maar uit goeste, uit begeerte: liever boeken te lezen dan uit wandelen gaan.
Als ik er zeven maanden was, kreeg ik nieuws van huis: dat ze allen verlangden om me weer te zien!
- Of ik niet naar huis mocht? En 't geld van de treinkosten kon ik afhouden van mijn maandloon!
's Nachts te voren geen oog toegedaan: zoo gelukkig omdat ik moeder, vader, broers en zusters zou weerzien, en d'oûwe schoolkameraden, aan wien ik het vertellen zou van zooveel schoone dingen, die in groote steden te zien zijn. Of ze zouden opkijken!
Dien verlofdag tehuis, ging zoo rap voorbij. Zeker wel omdat hij te heerlijk was.
't Werd avond, en tijd om aan de afreis te denken. Ik weet me nog aan tafel zitten eten, en almeteens?... Ja, van waar kwam dat nu?... 't Begon me zoo in eens te kroppen in de keel, en 'k viel slagwater aan 't weenen!
Wat waren ze gelukkig die broers en die zusters, die schoolkameraden die mochten thuis blijven, en niet bij vreemde menschen moesten gaan inwonen!
Ik wilde 't verbijten en me sterk toonen maar 't ging niet: mijn gemoed dat te diep beroerd was!
De broers en de zusters die er niets van begrepen en moeder die vroeg - wat er haperen mocht?
- Niets! 't zal wel beteren, straks, als ik op den trein zit!
De heele bende die mee trok naar de statie. Ik op den trein, en manmoedig door het venstér gekeken en gegroet, totdat ik niets meer zag, niets meer, tenzij de voorbijschuivende huizen en landerijen!
En toen zette ik me in 't hoekje. Geen tranen meer. Maar diep in mij voelde ik de treurnis aan, omdat ik nu weer alleen was, zonder moeder en zonder al die me zoo eigen waren, om weer onder vreemde menschen te moeten komen!
| |
| |
Maar 't moest! 't kon niet anders, omdat 't leven te kostelijk geworden was, en vader en moeder het niet meer konden bijhouden, doordien dat d'andere jongens met 't groeien van langs om meer konden eten, en noodig hadden!
* * *
Ik hield het nog twee maanden vol, maar 'k voelde 't zoo goed: daar was iets gebroken dat niet meer te vermaken was! Het heimwee dat zooveel sterker was dan de aantrekkende kracht van Mevrouw, die 't gedurig herhaalde: dat ik bij hen niet mocht weg gaan!
Maar de ‘trek’ naar huis, en naar de zalige omgeving die zoo groot was, dat ik ‘'t einde van 't seizoen’ voorwendde, om te zeggen thuis: ‘dat het gedaan was met 't werk’!
En 't antwoord kwam: dan maar naar huis komen.
Maar moeder die 't beter wist waar de hond gebonden stond!
- Al goed en wel, jongen, maar ge zult u moeten leeren verharden, en stalen, want er moet hier geld binnen gebracht. Anders gaat het niet meer. Ten anderen, ge kunt hier toch uw weg niet maken!...
Moeder had gelijk. Ik zei niets, maar 'k peisde 't stille bij mijn eigen: de tijd gaat er over, en geneest me van die lichte inzinking!
* * *
Het is tijdens de winter van dat jaar - 1895 - dat ik ‘Reyvaert de Tempelier’ las, en Conscience's ‘Leeuw van Vlaanderen’ waarmee m'n jonge ziel in vuur en vlam werd gezet, voor al wat naar Vlaamsche strijd rook, en naar Vlaamsche herwording!
Ik voelde 't: we hadden een eigen Gulden Sporenslag te winnen!
| |
| |
Ik zou nooit een Jan Breydel worden! 'k Had er spijt van. Waarom moest ik nu ook zoo klein gebleven zijn?... Maar Pieter de Coninck? In 't klein?... Misschien!
Want dat ik mijn Vlaanderen, zijne Taal en zijn Volk lief had, dat voelde ik aan de beroering van mijn gemoed, aan de trillingen van m'n ziele, aan de kloppingen van mijn hert, bij het lezen dier heerlijke bladzijden over Groeninger Veld en Brugsche Metten!...
Ik zou ook man worden en mijn weg gaan: man van de daad!
Daarom dat ik het zei op het einde van den winter tegen mijne moeder:
- Straks ga ik weer op zoek naar werk, te Oostende. Ik zal er vinden, en 'k zal me gedragen ook, want ik voel het dat ik een plicht te vervullen heb, en hulp te brengen! Ik heb geleerd dat ik 't recht niet meer heb van kinderlijk te doen, dat ik mensch en man moet worden! En dat zal!
Een maand later was ik in dienst in een winkel van koloniale waren te Oostende; van 's morgens tot 's avonds liep ik de stad af, met pakken en zakken op eene stootkar, die 'k bij de kliënten te bestellen had!
Dat ging en paste me beter dan 't spoelen van fleschkens, in die donkere en ziltige achterkeuken van de apotheek!
Ik won al 15 franken in de maand, ongeminderd het drinkgeld. Na enkele maanden kreeg ik een aanbod van 20 franken, in een glazenwinkel. 'k Nam aan, maar 't seizoen eindigde ik in de Scala, waar ik loopjongen werd, en verkooper van programmas.
Eene heel andere doeninge. En 'k hoore 't de baas nog vragen toen ik me ging aanbieden:
- Ge kunt toch fransch?
- Zeker, Mijnheer!
Gelukkiglijk dat hij het bij mijn antwoord liet, en me niet ondervroeg, of 't zou spaak geloopen hebben. Want
| |
| |
verder dan een ‘oui’ en een ‘non’ liepen mijne kennissen dier taal niet. Maar 'k peisde zóó: om eene boodschap te doen, zal ik mijn plan trekken, en om programma's te verkoopen heeft men niet veel woorden noodig!
Maar die omgeving, en die atmosfeer?... Was zoo heel iets anders! Ik stond in eenen keer redelijk ver van die koffiereuk, en gerinkel van tassen en tellooren! Muziek op violen en dansende vrouwen, die de helft van hunne kleederen achter de schermen lieten! Maar 't is eender, 'k voelde 't van den eersten dag: 'k zou het hier gewoon worden! Al heb ik veel werk gehad om het er in te krijgen dat het genoeg was, van armen en beenen in wilde kringen in de lucht te smijten, en allerhande buigingen en gebaren te maken, om gevierd te worden als danseres en gehuldigd te worden met bloemtuilen!
Bij Sparre Damman nog wel weten dansen. Maar dat was heel iets anders: getweeën, op maat en op rhythme, in zwierige draaien!
En van die bloemen? Ook nooit heel goed achter die historie gerocht. Hoe 't mogelijk was dat menschen die de danseres te voren nooit zagen, bloemen lieten afgeven die veel geld kostten, en 's anderendaags algelijk verslokerd waren!
Overbodige en domme uitgaven. Wat zal moeder aardig opkijken, als ik haar dat allemaal vertel, zij die van weken te voren altijd te tellen zat, tegen dat het zou Baafmis worden, en de pacht moest betaald! Altijd tellen, en nooit heel rond komen!
- Maar ge kunt er op rekenen: 't eerste geld is voor u!
En de huisbaas die wel tegenstribbelde, en wist te zeggen dat de tijd voor hem even slecht was, maar we hebben toch meer dan 25 jaren in 't eigenste huis gewoond.
* * *
| |
| |
Geen maandloon in de Scala. Bij de verhuring kwam het me vreemd voor. 'k Was niet heelemaal gerust. Maar de baas die 't zei:
- Als ge goed je oogen open doet, kunt ge 50 tot 60 franken te maande winnen!
Dat leek me niet mogelijk. Oogen goed open houden? Hij kon gerust zijn, de baas. En als ik de ‘boukée’ van Marie Labouskya - zoo was de naam der Spaansche danseres - naar haar kamer moest brengen, van 't Splendid Hotel, nam ik zorg van te wachten tot ik de zekerheid had dat zij al thuis was! Want 't is de Madame van de ‘Cour’ die 't zei:
- 'n Goeie, die Marie, en niet gierig!
Op een dag kreeg ik 5 franken voor eene boodschap. Vijf franken is nu niet zoo veel, maar in die tijden?... Op 't Slot, naast ons huis, moest er meer dan 4 dagen voor gewerkt!
Ik leerde van alles in die Scala: Fransch ook, maar met wat haar op. En programma's die door de weggaande toeschouwers achtergelaten werden, nam ik zoo heel voorzichtig terug - zonder dat de baas het zag - om ze opnieuw te verkoopen, aan nieuw binnen gekomen kliënten!
En zoo won ik een klein fortuintje - bij manier van spreken - in die Scala.
- Met 30 franken te maande ben ik tevreden, zei moeder. 't Overige is voor u, maar niet verteren, hoor?
En dat overige diende om mijne eerste flets te koopen: eene occasie! Voor vijf en twintig franken!
Ik kan 100 jaren oud worden, maar 'k zal nog altijd de smisse zien, waar ik die flets haalde: een Humber; en de vork die vernikkeld was! Een prachtdingen dat juist 18 kilogrammen woog!
En daarmee was de droom van mijn leven vervuld. Want dat vergat ik nog te zeggen: binst den zomer van dat jaar, naar den velodrom geweest, op een avond, waar
| |
| |
Jacquelin en Major Taylor een match liepen. Te voren nooit van die twee menschen gehoord. Ook nooit een velodrom gezien! Maar vanaf dien dag was ik voor de Wielersport gewonnen!
Nooit er aan gedacht dat ik later papier zou zwart te maken hebben, om het den menschen wijs te maken, dat er in de sport 'n ziele zit, die van opleidende kracht is, precies lijk in 'n andere kunde. Maar dat ik coureur zou worden, daarvan was ik zeker! Maar eerst aan die fiets gerocht?...
Ik weet het nog van dien Zondag morgen, dat ik uitzetten zou om ermee naar huis te rijden: 25 Klm. ver. Twee dagen te voren leeren rijden, op den zeedijk.
't Ging alleen, en 48 uren later zou ik het avonturen naar huis!
Of ze zouden opkijken, de menschen! Want voor zoo ver ik wist, waren er nog geen velos in ons dorp. En dan, dat kostuum met koperen knopen?... En die gouden band rond mijne klak, waarop in zwarte letters: Scala!
Of mijn baas soms flamingant was?... Wist zeker niet dat dat dingen bestond?...
Mijne thuiskomst was 'n echte triomf: heel 't dorp was op de beenen! Al de jongens wilden die fiets zien en moeder had de handen vol: om te vertellen dat ik het van mijn drinkgeld gekocht had en algelijk nog een half fortuin naar huis bracht!
- Altijd gezegd dat hij het ver zou brengen!
't Waren de geburen die 't onder mekaar vertelden!
* * *
Oostende heeft zijn badseizoen lijk al de zeesteden. Dat loopt ten einde met 15 September, en dan sluiten al de groote Hotels. De Scala eveneens, zoo dat ik met einde September naar huis keerde. Was niet zoo erg, omdat er
| |
| |
winterwerk was. Veel hoefde ik eigenlijk niet te doen, ‘omdat ik zooveel geld binnen gebracht had’, van 't seizoen van Oostende. Veel gelezen gedurende de lange winteravonden, en gestudeerd. Meer boeken waarin wat te leeren viel, en waaruit wat te onthouden was, dan van die zoet-waterromanskens. Ik verkoos eene stevige brok literatuur, of iets dat min of meer wetenschappelijk aangelegd was. Eerder min dan meer, omdat mijn peinzend vermogen nog niet al te hoog reikte.
Binst die winter nog wat anders gedaan: het plan opgevat en laten rijpen, om met de Lente naar Brussel te gaan, om werk te zoeken.
- Is eene stad die veel grooter is dan Oostende. Daar moet meer te verdienen zijn, en meer werkgelegenheid?
Met Paschen van 1899 trok ik naar Brussel, stapte af in de Noordstatie en... en daar stond ik nu in die Groot-Stad, met al dat geweld van verkeer, met die hemelhooge huizen, en het gewierewar van zooveel menschen die lijk allen even haastig en koortsig waren, zoo dat ik me afvroeg: waar dat allemaal moest uitkomen en onderkomen vinden? En of er nog een plaatske was voor mij?
Ik wist niet waar naartoe. Ik kende geen mensch. De twintig franken die 'k van moeder mee kreeg, het handdoekje onder mijn arm, met wat versch linnen en een paar kousen, maakten heel mijn fortuin uit. 't Werd avond, en 'k moest ergens kunnen slapen gaan. Eten had ik mee van huis, voor dien avond. Maar slapen?... Waar zou ik er vinden? Want met die 20 franken was niet ver te loopen!
Ik bekeek zoo heel aandachtig al dat gerij van trams, van peerden en karren, en 't komen en keeren van gejaagde en jagende menschen, en toen vroeg ik het me af: waar vind ik hier mijn weg? En waar gaan zoeken om werk?
't Was. donker geworden, en 'k voelde weer, precies lijk op dien avond dat ik na verlof, opnieuw naar Oostende
| |
| |
moest vertrekken, ik voelde weer dat heimwee dat me dezen keer lijk nog dieper in de ziel ging tasten!
'k Ging op den kant der straat staan, en tegen de gevel van een huis geleund!
Ik voelde tranen in me opwellen, en 'k had behoefte o! zooveel om eens goed te weenen! Maar 'k hield me sterk, en 'k zei het tegen mijn eigen: niemand die u verplichtte naar hier te komen. Gij hebt het zelf beslist en beredderd. Nu moet ge uw plan trekken, en zoeken van je weg en uitkomst te vinden! Ge moet man zijn!
'k Ging wat verder eene zijstraat in, bekeek de herbergen, waar nachtverblijf te bekomen was, en mat met m'n oogen waar iets van ‘mijn slach’ zou te vinden zijn!
Niet te duur, maar toch mocht ik nu ook niet verzeilen in eene dier kroegen, waarvan Zola zulke schrikverwekkende dingen vertelde. Mijne keus was weldra gedaan: ‘In Zottegem’.
Wat me wel verwonderde, 'k sliep lijk 'nen steen, de heele nacht door! Mijn eerste werk, 's morgens, was: een dagblad koopen, om te zoeken in de rubriek voor werkverschaffingen.
- Men vraagt: koetsier, de stad kennende en huiswerk kunnende verrichten.
Koetsier? Dat kon er door. Huiswerk? Kon ik ook. Maar de stad kennende?... Was ander muziek. Maar of ik wel 't recht had voor zulke kleine hindernis te wijken?
En ik naar de Vlaanderenstraat, waar men die koetsier vroeg.
- Ge kunt Fransch?
- Ja, Mijnheer!
- Met peerden omgaan?
- In mijn leven nooit anders gedaan!
- Ge kent de stad?
- Ja, Mijnheer
- Kom dezen namiddag terug!
| |
| |
Met kloppend hert en een pols die wel 100 sloeg, trok ik den winkel weer binnen, en...
- Goed verstaan dat ge de stad kent?
Dat was geen kloppen meer van binnen, maar bonzen! En alles dat lijk door mekaar raasde in mijn kop, en...
- Zeker, Mijnheer!
't Was er uit! En manmoedig wachtte ik 't overige af.
- Ge kunt beginnen tegen 30 franken te maande! Wanneer komt ge ‘binnen’?
- Morgen vroeg, Mijnheer?...
- Akkoord!
En 'k mocht gaan. Eens weer op de straat spoedde ik me neerstig voort, want de nieuwe baas moest zich nu even bezinnen, me terugroepen, en onderzoek doen naar mijne kennis van de stad? En van mijn Fransch?
Eerst als ik 300 meters ver was, even omgekeken om nog eens 't huis te bekijken waar ik te rekenen van morgen, mijne kans op het bestaan zou spelen!
De stad kennen? Of dat nu zoo moeilijk zou zijn?... En hoe lang het wel zou duren?... Een plan koopen, met een boekje var de straten, en m'n oogen goed de kost geven! Ja, dat zou wel. Al voor andere vuren gestaan, met die programma's, in de Scala!
* * *
In dien boterwinkel der Vlaanderenstraat heb ik nagenoeg een jaar van mijn leven doorgebracht, en - dat zal u wellicht verwonderen - daar de heerlijkste dagen ge-sleten!
Ik had een peerd te onderhouden, en ermee de stad rond te rijden, met bestellingen voor kliënten!
'k Was toen op mijn achttiende jaar! Zoo rijk als de zee diep is, ook als men geen cent op zak heeft: rijk aan begoochelingen en hoop in de toekomst, die zoo breed open ligt! In de lente van 't leven staan!
| |
| |
'k Ben nu nagenoeg drie maal verder, en als ik langs dien loop van jaren ga, met mijn peinzend oog, om te zoeken waar en wanneer het leven mij het schoonst en het heerlijkst was, dan land ik altijd en onvoorwaardelijk op de bank mijner kar, binst dat ik de stad rond reed. Een koning te rijk! Met de zon van de jeugd in mijn oogen, een monkel op de lippen en een lied in den kop, dat ik naar buiten floot!
Nooit in mijn leven niet meer zooveel gezongen en gefloten, zooveel leute gehad, als binst dat jaar van dat onbekommerd leven van 1899-1900!
Later grooter dagen gekend, lijk toen mijn eerste tooneelstuk zou opgevoerd worden. Ook dien avond gedenk ik geeren. Of toen ‘we’ zegevierend uit de Ronde van Frankrijk terug kwamen, en meer andere heerlijke gebeurtenissen beleefden. Maar toch denk ik nog liefst van al terug, aan die dagen waarop ik, boven op mijn kar gezeten, die de troon was van mijn koningdom, rond Brussel reed, met in mij de muziek van een onbekommerd en zooveel belovend leven!
* * *
Maar dien dag, toen de ‘baas’ zei:
- Draag even die boodschap naar de ‘rue de la Putterie’. Ge weet toch waar het is?
- Zeker, mijnheer!
Dat? Onthoud ik mijn leven lang. Die ‘rue de la Putterie’ lag zoo ongeveer 500 meters van de Vlaanderenstraat af. En 'k was nog niet heelemaal buiten schot, of daar vroeg ik het aan een voorbijganger, of ze soms de ‘rue de la Potterie’ niet kenden?
- Zeker, maar dat is redelijk ver van hier, in de richting van de Zuidstatie.
Ik er naartoe: 'k moest in nummer 86 zijn. Maar in die straat gekomen, vastgesteld dat er niet zooveel huizen in
| |
| |
stonden. Gevraagd en getaald, tot het uitkwam: 'k had me vergist, 't moest ‘rue de la Putterie’ zijn. Rechtsomkeer gemaakt, en twee uren later was ik opnieuw thuis, om te zeggen... dat ik misverstaan had, en d'eene straat voor d'andere nam.
'k Kwam er van af met wat ronkende woorden van Mijnheer, die meende dat ik algelijk wat beter moest opletten!
Erger was 't op dien andere dag.
- Of ik de ‘avenue Livingston’ wist zijn?
- Zeker, mijnheer!
- Ga maar inspannen, en neem de beste wagen!
De schimmel werd in de kar gestoken, en voor de deur gekomen riep de ‘baas’ door 't openstaande venster:
- Even wachten. Mevrouw komt dadelijk!
Ik meende door de grond te zinken! Stel je voren: ik had gezegd de Livingstonlaan te weten zijn, maar ik kon het niet eens verzekeren of hij in België lag, of in Frankrijk! Mevrouw zou instappen, en ik ‘ju’ zeggen, zonder te weten of ik rechts of links moest!
Nooit te voren voor heeter vuren gestaan!
Mevrouw stapte in, en ik... instinkmatig zei ik: ju!... De kar ging aan 't rollen, en terzelfdertijde de teerling waarmee ik om mijne plaats speelde!
Wat ik tijdens dien tocht naar de Livingstonlaan heb afgezien?... Van binnen in de wagen, gaf Mevrouw het teeken, waar ik in te slaan, of hoeken om te draaien had!
Die laan? Al den overkant van de stad: minstens 4 Klm. ver! 'n Echte ramp!
En 'k vreesde voor 't ergste! Maar 't liep weeral beter af dan ik dierf vermoeden. Thuis gekomen riep Mijnheer me bij hem, en...
- Gij hebt gelogen toen ge me verklaardet de stad te kennen. Zeg me waarom?
- Omdat ik kost wat kost aan werk wilde geraken, en
| |
| |
wel wist dat het niet zou gaan, als ik het beleed van de stad niet te kennen!
En daarmee was 't ‘incident’ gesloten. Ik kon blijven, maar...
- In 't vervolg beter uit je oogen zien!
Ik bleef er 10 maanden - de schoonste van mijn leven! En toen ging ik in dienst, als ‘chasseur’ in een Automatique.
Later zou ik een bediening krijgen op de Red Star booten, en 't lag in mijne bedoeling van de wereld rond te reizen!
Maar omdat ik minderjarig was, moest ik de toelating bekomen mijner ouders, die de onderpastoor gingen vinden, om te zeggen:
- Dat ik verloren zou loopen, en dat ze me nooit meer zouden terugzien!
Op een dag kreeg ik te Brussel een brief van den onderpastoor, om te zeggen:
- Als ge wilt heb ik voor u eene plaats bij den notaris.
Ik ging er henen en 'k werd aanveerd. Daar, bij dien notaris, de meest vervelende mijner dagen gesleten: het bureel dat bestendig rook naar oude plakbrieven, en vermuft perkament! En dan die droge, versleten en holle klanken van wetteksten! Altijd 't zelfde, en eeuwig herhalende vandaag, wat men gisteren al schreef, en morgen weer zou neerpennen! Om er neurasteniek bij te worden!
Maar dàt moet ik bekennen en toegeven: in die negen jaren notarieele praktijk, veel bijgeleerd, ‘want ik zou voor Deurwaarder studeeren’. 't Kwam er natuurlijk niet van. 'k Wil zeggen van dat deurwaarderschap. Van 't studeeren wel. En veel.
Dan ben ik beginnen schrijven in een lokaal blad, over sport, en in 1902 betwistte ik mijne eerste koersen. Het notariaat zou ik verlaten en ‘coureur’ worden! |
|