| |
| |
| |
XI.
De Yosemite Valley en de reuzenboomen.
Geen reiziger, die 's zomers in San Francisco komt en niet zeer gepresseerd in tijd is, mag verzuimen dit glanspunt der Sierra Nevada, waarvan de roem over de geheele wereld is doorgedrongen, te gaan zien. Zoolang evenwel de spoorlijn niet verder is doorgetrokken, blijft dit nog steeds een tamelijk omslachtige en dure geschiedenis, ofschoon de kosten bij vroeger vergeleken reeds aanmerkelijk gedaald zijn en men nu voor 50 $ een excursion-ticket krijgt, waardoor het aantal bezoekers reeds zoodanig is toegenomen, dat het dit jaar (1891) binnen den tijd van drie maanden (Mei-Juli) reeds twee duizend bedroeg.
De weg, dien men gewoonlijk daarbij volgt is aldus: In den middag verlaat men met de Southern Pacific San Francisco, slaapt 's nachts in den slaapwagen, die aan het station Berenda wordt afgehaakt en staan blijft, rijdt dan in dienzelfden wagen den volgenden morgen in de vroegte op een zijlijntje naar Raymond (22 E.M.), klimt na hier ontbeten te hebben in een stage-coach en komt 's avonds na een rit van tien uren (34 E.M.) in
| |
| |
het Wawona Hotel aan. Den volgenden dag om zeven uur rijdt men dan nog vijf uren (27 E.M.) verder om tegen twaalf uur in een der beide hotels in het dal (Stoneman en Barnard's House) uit te stappen.
De eenige menschelijke woningen, die wij in dien anderhalven dag passeeren, zijn de beide huizen, waar geluncht en geslapen wordt en de ruime houten stallen midden in het eenzame uitgestrekte woud, waar de paarden ververscht worden.
De wagens, waarin die lange rit volbracht wordt, zijn berekend voor elf personen. Den tijd, waarop ik hier kwam (midden Augustus), was het drukke saizoen reeds voorbij en waren de wagens gelukkig niet geheel gevuld met een volledig aantal kijklustigen. Zij zijn op zijde open in den trant van onzen Jan Pleiziers en worden voortdurend door een vierspan getrokken, dat acht of negenmaal verwisseld wordt, zoodat ieder reiziger voor zijn vervoer nagenoeg veertig paarden gebruikt en de company er dan ook een 250 à. 300 paarden op nahoudt. De weg is overal zeer smal, zoodat het op het glooiend terrein moeilijk valt andere wagens te laten passeeren en deze meestal op bepaalde uitwijkplaatsen staan te wachten. Daar tevens de weg aanhoudend korte draaien beschrijft, waarop de stage meermalen rakelings langs boomen en rotsen strijkt, moeten de koetsiers met hun ‘four in hands’ wel verbazend stevige polsen hebben en uitstekend kunnen sturen om ongelukken te voorkomen.
Een groot ongerief is het, dat 's zomers den geheelen weg over de grond met een voetdikke laag fijn zand bedekt is. Daardoor is men telkens in een dichte stofwolk gehuld, die in alle kleedingstukken en lichaamsdeelen doordringt en de ademhaling dikwijls bijna onmogelijk maakt. Aan de haltplaatsen staat dan ook een heele rij
| |
| |
waschkommen en borstels op de aankomenden te wachten en maakt ieder haast om zich door poetsen en schuieren weer eenigszins toonbaar te maken. De oorzaak van die ontzettende hoeveelheid stof ligt in de maandenlange droogte, gecombineerd met het voortdurend rijden van zware wagens, die de steenen tot gruis vermalen. In den voorzomer na de winterregens is de toestand veel beter en de reis aangenamer, maar daartegenover staat voor later komenden het voordeel, dat zij door het geringer aantal toeristen veel beter in de gelegenheid zijn zich een goede plaats in de wagens te verzekeren.
De eerste halve dag van den rit naar de vallei is lang niet mooi: de weg is eentonig, men rijdt door laag hout en de stoffige weg is verbazend warm en zonnig. Onwillekeurig gaat men vreezen, dat het misschien zoo zal voortgaan en ook de hooggeroemde Valley bij nader inzien zal blijken veel te aanlokkend te zijn voorgesteld. Maar gelukkig wordt die vrees het slachtoffer te worden van Amerikaansche listen, niet bewaarheid. Na de lunch van den eersten dag komt men voortdurend door zulk prachtig hoog bergwoud, dat reeds dit alleen den toer waard zou zijn. Hier zijn wij met recht midden tusschen de heerlijke coniferen van Californië. Kaarsrecht rijzen de slanke stammen tot een ontzaglijke hoogte op; het wordt vermoeiend tot hunne toppen op te zien. De menschen en paarden op den zich schilderachtig kronkelenden weg gelijken wel mieren tusschen deze reuzen, en een beklemmend gevoel van eigen nietigheid vermeestert ons in hun nabijheid. De bliksem, donderend zich ontladend boven deze stammen, moet wel in langen twijfel verkeeren op welken hunner hij als den hoogsten zal nederstrijken.
Daarbij, welk een afwisseling en verscheidenheid: geen
| |
| |
boom gelijkt op den anderen, ieder heeft zijn individueel voorkomen. Vooral de kolossale pijnboomen (Yellow en Sugar Pine) en de roode ceder (Libocedrus decurrens) met zijn gegroefden roodbruinen stam en grillig vertakte kroon treffen telkens weder door hun verwonderlijke pracht. Grootsch en woest is het uiterlijk van dit oerwoud; het is onmogelijk over nietige beuzelingen der wereld te spreken hier, waar men omringd is door zooveel eerwaardige, kalme majesteit en waar onder een roerlooze stilte eeuwen op ons nederzien. En dan, welk een sprookjesachtige stoffeering; wij zien de scheppingen der grenzenlooze phantasie van Gustave Doré hier als in werkelijkheid voor ons. Dikke stammen zijn ruw doormidden geknakt en rusten leunend tegen hunne naburen, andere zijn omgevallen en worden door het uitzagen van een stuk eenvoudig doorsneden door den weg, waarover pijnappels van een halven meter lengte verspreid liggen. Elders wijzen breede voetstompen de plaats aan, waar eenmaal krachtige boomen oprezen; ginder is een woudreus ontworteld en toont de armdikke wortels, waarmede hij zich in den grond hechtte. En daartusschen zwart verkoolde tronken van verbrande slachtoffers, die ten prooi vielen aan boschbranden. Het is alles nog in zijn oorspronkelijke gedaante; de mensch heeft hier nog niet ingegrepen in de geweldige pracht der natuur. De stilte wordt niet gestoord door het geklop van houthakkers of het gekras van zaagmolens, maar slechts afgebroken door het gedempte rollen van den wagen of het wegsnellen van een opgeschrikte ree. Want wijselijk heeft de regeering hier, evenals in het Yellowstone Park, een groote uitgestrektheid van 960.000 acres als nationaal eigendom afgezonderd, waar niet mag gejaagd worden, noch boomen worden omgehakt.
| |
| |
Het is bijna niet te begrijpen, maar toch wordt de machtige indruk van al die heerlijkheid nog overtroffen door dien van de eigenlijke ‘Big trees van Mariposa.’ Men gaat er heen van uit het Wawona Hotel, dat door de drie broeders Washburn gedreven wordt: een gezellig huis, dat prachtig tusschen heerlijk geboomte ligt. Hier komen de drie wegen van Berenda, Merced en Madeira samen. Tegenover het hotel staat een aardig huisje, de studio van den schilder Mr. Thos. Hill, een eerwaardig oud man, die mij in eigen persoon langs zijn stukken in het atelier rondleidde, waarbij wij vooral geruimen tijd stilstonden voor een photographie van zijn kapitale schilderij, die de opening van den eersten Pacific-spoorweg voorstelt en waarop de portretten van tal van bekende personen voorkomen. Overigens waren al zijn stukken landschappen, vooral tafereelen uit de Rocky Mountains en de Sierra Nevada.
De Big trees of reuzenboomen komen op aarde slechts in de Sierra Nevada voor en wel op een hoogte van 4800-8000 voet. Zij groeien in groepen (groves), van welke men er een tiental in Californië kent en waarvan de beroemdste zijn de Calaveras en de Mariposa Grove, die beiden gelegen zijn op twee verschillende wegen naar de Yosemite Valley. De laatste, die wij bezochten, ligt 6540 voet boven den zeespiegel en bestaat uit 355 boomen, waarvan de grootste ieder hun afzonderlijken naam dragen, die dikwijls ontleend is aan beroemde Amerikanen, zooals U.S. Grant, Longfellow, Lyell, Dana. Mr. M.S. Cunningham, die het toezicht over de grove houdt, kent ze alle op zijn duimpje.
De reuzenboomen schijnen in 1852 ontdekt te zijn door een trapper, Dowd geheeten. Evenals van Coulter bij zijn berichten over de Yellowstone-wonderen, wilde men
| |
| |
ook aan zijn verhalen eerst geen geloof slaan, en hij moest list gebruiken om zijn kameraden mee te krijgen en door eigen aanschouwen te overtuigen. Toen zij daarop meer bekend werden, noemde de Engelschman Lindley ze in 1853 Wellingtonia naar den juist gestorven generaal, die naast Nelson de gevierde nationale held van Engeland geworden is. Uit wedijver namen de Amerikanen daar geen vrede mee en zochten op voorgang van G. Douglas en Dr. Randall den naam Washingtonia ingang te doen vinden. Gelukkig kwam aan die verwarring een einde, toen het bleek, dat de boom tot hetzelfde geslacht behoorde als de reeds vroeger in 1846 door den Oostenrijkschen botanicus Endlicher beschreven Sequoia sempervirens. Die geslachtsnaam had hij gekozen ter eere van Sequoyah, een zeer ontwikkeld opperhoofd der Cherokeezen, die o.a. een letterschrift van 86 teekens voor zijn volk uitvond en in 1843 gestorven was.
Zoo kregen zij dan den naam Sequoia gigantea en terecht, want zij zijn zonder eenige overdrijving hoog als kerktorens. Men kan het niet gelooven en er zich geen voorstelling van vormen, als men het niet met eigen oogen gezien heeft. Alles wat er tusschen ligt zinkt er volkomen bij in het niet, niet het minst de mensch als toeschouwer zelf. Welk een aangrijpende gedachte, dat zulk een kolos zich ontwikkelde uit een miniem klein zaadje, dat duizende jaren geleden in de aarde terecht kwam! Er zijn maar één soort boomen, die zich met de Sequoia's in hoogte kunnen meten, namelijk de Eucalyptussen (E. amygdalina en E. globulus) van Australië.
Volgens metingen van Prof. J.D. Whitney bereiken de grootste exemplaren in de Calaveras Grove een hoogte van 70-100 M. en een omvang van 10-16 M., terwijl hier de omtrek van den dooden Grizzly Giant aan den
| |
| |
voet zelfs een omtrek heeft van 31 M. en vier meter hooger van 21 M. Zoo is het te begrijpen, dat er door een ander exemplaar, den Wawona of tunnelboom, een gat is kunnen uitgehakt worden, waar de wagen met zijn vierspan gemakkelijk doorheen rijdt, - en dat wel, zonder dat het leven van den boom er eenigszins door geschaad werd.
Wil men nog andere bewijzen? De onderste takken van de Mother of the Forest liggen 75 M. boven den grond en evenzoo die van de Grizzly Giant, die 2 M. doorsnede hebben, op een hoogte van ± 40 M., dat is dus tweemaal zoo hoog als een groot stads-heerenhuis. Een der boomen brandde na omgevallen te zijn vier maanden lang en was toen nog niet geheel verteerd. In 1855 was een stuk schors ter hoogte van 116 voet te zien op de wereldtentoonstelling in het Crystal Palace, welk stuk later bij een brand vernield is maar waarin destijds, toen het in den vorm van een vertrek was ingericht, 30-40 personen konden plaats nemen. Om den boom - op welks stomp, die een doorsnede had van 24 voet, een bal gegeven werd - te vellen moesten, daar zagen onmogelijk was, een aantal gaten door den stam geboord worden en met dit werk waren vijf mannen gedurende 25 dagen bezig. De onkosten daarvan bedroegen 650 $ d.i. dus meer dan 1600 gulden om één boom om te hakken!
Bedenkt men nu tevens dat niettegenstaande deze afmetingen, toch de groei uiterst langzaam plaats vindt en daardoor de jaarringen zeer dicht bijeen staan, dan is het duidelijk op welk een fabelachtigen ouderdom deze boomen wijzen. Volgens sommigen zijn er onder, die ouder zijn dan alle op het oogenblik bestaande godsdiensten, en wordt de Mammuth of the Forest, een omgevallen reus, naar zijn jaarringen geschat op een
| |
| |
leeftijd van 3400 jaren. Maar zeker is het, dat de ouderdom van een aantal hunner minstens 1200-2000 jaren bedraagt, en het lijdt geen twijfel of verscheidene hieven reeds fier hun kruin ten hemel, toen Jezus op aarde wandelde.
De boomen zijn dan ook buitengewoon levenskrachtig en blijven ongestoord voortleven, ook wanneer zij sterk door brand geleden hebben of beschadigd zijn. Hun hout is zacht, licht rood en fijn van structuur, maar zeer duurzaam. Daarbij is het van uitstekende qualiteit, licht, homogeen en laat zich prachtig politoeren. Wat zouden zij dus niet, evenals de bisons, wanneer zij niet door het gouvernement beschermd werden, spoedig uitgeroeid zijn, nu zooals Prof. Whitney berekent, één boom voldoende ware om 537.000 voet planken van een duim dikte te leveren, een waarde vertegenwoordigende van 25.000 $.
Om van het Wawona Hotel (3925 voet) naar de Yosemite Valley te komen, moet men eerst nog een bergrug over. Nadat de weg zijn hoogste punt op 5908 voet bereikt heeft, daalt hij snel in het dal af. Het eerste gezicht daarop krijgt men van het zoogen. Inspiration Point, waarvan een aantal photographieën en schilderijen door de geheele U.S. verspreid zijn, zoodat de reiziger reeds is voorbereid op wat hij daar zien zal. Maar wat beduidt een beeld in vergelijking met de werkelijkheid? Het dal strekt zich hier in nagenoeg zijn geheele lengte voor onzen blik uit, en dit gezicht herinnerde mij ten sterkste aan dat van den Stalheimskleven op het Nerodal in Noorwegen. De wonderbaarlijke, grootsche en imponeerende physionomie der Yosemite Valley kan ik met niets in de Alpenwereld vergelijken; om iets soortgelijks te vinden moet men naar het hooge Noorden gaan, waar werkelijk het ruwe karakter van het bergland met de
| |
| |
hier te aanschouwen natuurtafreelen de grootste overeenkomst vertoont.
De Yosemite Valley loopt in N.O. richting, wordt doorsneden door de Merced River, ligt 4000 voet boven de zee, en is bij een breedte van ⅕ - ⅙ Geogr. Mijl slechts 6 Eng. Mijl of twee uren gaans lang. Maar in dit kleine bestek liggen een groote hoeveelheid prachtige punten bijeen en bieden de omringende rotsen de grootste verscheidenheid van vormen. Het meest in het oog vallend zijn wel de zoogenaamde Dome's, kolossale steengevaarten van een koepelvormige gedaante, op wier gewelfde kale grijsgrauwe kruin geen boomen hebben kunnen wortel schieten en waarop slechts squirls, sprinkhanen en hagedissen huizen.
Zeer karakteristiek is de scherp gepronunceerde Uvorm van het dal. De hemelhooge naakte rotswanden stijgen namelijk loodrecht naar boven, 4000 voet hoog, en de bodem daartusschen is bijzonder breed en vlak zonder verspreide rotsblokken en met een kalm vlietenden helderen stroom, die, omzoomd door liefelijk frisch groen geboomte, de naaktheid der wanden des te meer doet uitkomen en evenals de talrijke watervallen, die van de steilten neerploffen, de impressie van de hoogte dier muren sterk vermeerdert.
Het ontbreken van steenfragmenten en de gladde vlakten in deze reusachtige bergkloof, maken de verklaring van haar ontstaan zeer moeielijk; niets wijst hier op een vorming door voorhistorische gletschers. Evenals over den oorsprong van den naam is men dan ook over de oplossing van dit vraagstuk nog steeds in onzekerheid.
Eerst veertig jaar geleden is de Yosemite Valley ontdekt; vóór dien tijd was haar bestaan alleen aan de Indianen bekend. Maar toen op 19 Jan. 1848 het eerste
| |
| |
goud door James Marshall gevonden was en op het bericht van die ontdekking duizenden vreemdelingen uit alle oorden naar Californië toestroomden, konden weldra verwikkelingen met de oorspronkelijke bewoners dezer gewesten niet uitblijven, wier aantal toenmaals ongeveer een honderd duizend bedroeg. Ter zelfverdediging vormden zich vrijwilligertroepen, aan wier hoofd James D. Savage te staan kwam, een goudzoeker, die nederzettingen in Mariposa en Fresno had en goed bekend was met de verschillende stammen. Dit had ten gevolge dat de vallei, die een schuilplaats vormde voor de Indianen en zeer verscholen lag, in het begin van Mei 1851 werd opgespoord, over welke ontdekking Dr. L.H. Bunnell, een der leden van de expeditie, een belangrijk werk schreef. In den zomer van 1855 volgden daarop de eerste toeristen.
De naam, die eigenlijk in twee woorden Yo Semite dient te worden geschreven en uitgesproken wordt als ‘Josemmeti’, is de naam van een Indiaansch opperhoofd, die een beer verslagen had, en beteekent ‘groote grijze beer.’ De oorspronkelijke juiste Indiaansche uitspraak schijnt geweest te zijn Yo Hamitee d.i. ‘groote waterval’, maar daar de Indianen zelf geen letterschrift kenden, loopen de gevoelens hierover uiteen.
Ook van de afzonderlijke punten van het dal zijn de Indiaansche namen bewaard gebleven. Zoo heet de El Capitan, een reusachtig rotsgevaarte, dat aan het begin van het dal loodrecht tot 3300 voet hoogte opstijgt, Totockonula, d.i. het groote opperhoofd. Niet minder poëtisch heette het kristalheldere Mirror Lake Keko-too-yem d. is. slapend water. Dit meer ligt aan den voet van de Half Dome, (4737 voet) een half-koepelvormige naakte rots, die met de grootste moeite en volharding den 12en Oct. 1875 door den Schot Mr. George G. Anderson
| |
| |
bestegen werd. Met dit koene, halsbrekend waagstuk toonde deze zich een waardig naamgenoot van den bekenden Afrikaanschen jager.
Beroemder nog dan door deze punten is het dal door zijn vijf watervallen. Op zich zelf zijn zij smal, maar haar schoonheid ontleenen zij aan hare verbazende hoogte, haar steilen val en haar indrukwekkende omgeving. De Bridal Veil Fall of Pohono d.i. windstoot, wordt zoo genoemd, omdat de wind haar op zijde blaast en in sneeuwwit schuim oplost evenals bij den Staubbachfall in het Berner Oberland. Veel hooger is de Yosemite Fall met een totale hoogte van 2634 voet (830 M.) en daarmede de hoogste waterval der aarde; de beroemde Gavarnie in de Pyrenaeën is bijv. slechts 1266 voet, d.i. minder dan de helft.
Aan het einde van het dal liggen de Nevada en de Vernal Fall vlak boven elkander. Het best worden zij in hare omgeving gezien van uit Glacier Point, een vooruitstekend randgedeelte, 6800 voet boven de zee, waar de Ier James Mc. Cauley een klein berghotel houdt. Dit punt ligt juist dáár, waar het dal zich in drieën splitst, en van hieruit ziet men mijlen en mijlen ver in de Sierra Nevada, een onafzienbare reeks naakte afgeronde bergkammen en granietkoepels, waar 's zomers overal de sneeuw tot een hoogte van meer dan 9500 voet is weggesmolten. Peilloos, duizelachtig diep kunnen wij er ook neerstaren in het dal, waarin zich een der beide hotels als een klein stipje voordoet. En als dan 's nachts het feeïge maanlicht zich uitgiet over de watervallen en de bergplateau's daarachter, dan rangschikken wij de Yosemite Valley onder het schoonste wat wij op aarde zagen, en roepen met den edelen James A. Garfield uit: ‘No one can study this valley and its surroundings without being broader-minded thereafter.’
|
|