| |
| |
| |
VI.
De Indianen van het Westen.
Nu ik persoonlijk in Nevada, de Yosemite Valley, Tacoma en Dakota met Indianen heb kennis gemaakt, is mijn overtuiging versterkt, dat zij geen autochthonen zijn, maar dat de oorspronkelijke bewoners der Nieuwe Wereld - hetzij over de Beringstraat, hetzij langs de eilanden der Stille Zuidzee - uit Azie gekomen zijn en Amerika bevolkt hebben. Reeds vroeger was ik dat gevoelen toegedaan o.a. als warm voorstander van de eenheid d.i. van den monophyletischen oorsprong van het menschelijk geslacht, terwijl er nog steeds geen betere algemeene bakermat is aangegeven dan het werelddeel Azie. Hoe belangrijk dat wetenschappelijk vraagstuk nu ook zijn moge, het is hier niet de plaats daarover nader onze denkbeelden te ontvouwen. Alleen willen wij nog één getuige aanhalen voor de genoemde hypothese in den persoon van Dabry de Thiersant, die in een geleerd werk De l'origine des Indiens du nouveau monde et de leur civilisation zich aldus uitlaat: ‘Nous allons démontrer maintenant que la race américaine, loin de différer des autres races par les caractères physiologiques, comme le
| |
| |
prétend l'école autochtone, ne presente anatomiquement aucuns caractères déterminatifs spéciaux, tandis que l'on retrouve chez tous ces peuples les caractères inhérents à la race jaune, mélangés chez quelques-uns avec ceux de la race blanche.’
Dit ééne voorbeeld moge voldoende zijn om ons standpunt duidelijk te maken. Wij kunnen die woorden volkomen onderschrijven. De anthropologische kenmerken, waarmede de Indianen met de Mongolen overeenkomen, vallen spoedig in het oog: schedelvorm, groot hoofd, uitstekende jukbeenderen, korte ronde kin, groote ooren, laag voorhoofd, kleine oogen, tanige gelaatskleur, lang donker sluik hoofdhaar met ronde doorsnede, geringe haargroei in het gezicht, magere lichaamsbouw, korte ledematen en kleine handen. De gelaatstrekken hebben gewoonlijk weinig uitdrukking en spreken niet van energie of intelligentie; de blik is lusteloos en koel en vele der baardelooze gezichten vertoonen een groote gelijkenis met vrouwen. Om zich hiervan te overtuigen zie men bijv. slechts de collectie photographieën, die op last van Prins Roland Bonaparte in de Jardin d'Acclimatition te Parijs van den stam der Omahas gemaakt werden.
De Indiaan heeft anders een krachtig gestel, is zelden ziek en zeer levenstaai; zóó zelfs, dat Irving Dodge, die dertig jaren lang in het Westen in militairen dienst was, van hem zegt: ‘Hij verdraagt zooveel lood als een buffel en om hem neer te schieten moet de kogel hem in hart, hersenen of ruggegraat treffen.’ Ook overigens heeft hij een buitengemeenen Ausdauer en de staaltjes, die daarvan verhaald worden klinken bijna ongeloofelijk. Bij den medicijndans dansen sommige krijgsmannen zonder een oogenblik op te houden en zonder eenig voedsel te nemen, drie dagen en drie nachten achtereen
| |
| |
in één stuk door en bij den stam der Cheyennes bijv. moest de volwassen knaap bij zijn verheffing tot krijgsman proeven van pijnverdragen afleggen als deze, dat het lichaam werd opgehangen aan zijn eigen rug- of borstspieren, waar een band onderdoor gestoken was.
Het karakter der Indianen is niet zeer aantrekkelijk. Diefstal, plundering en roof zijn voor hem geen ondeugden en in 't algemeen is zijn zedelijk gevoel uiterst weinig ontwikkeld. Alle fijnere moreele aandoeningen als edelmoedigheid en medelijden zijn hem vreemd en zelfs tegenover zijn paard, waaraan hij toch zoo oneindig veel verplicht is, toont hij niet de geringste dankbaarheid. In vele opzichten staat hij niet veel hooger dan het dier en kan hij slechts door vrees in zijn verderfelijke instinkten in bedwang gehouden worden.
Buitengewoon ontwikkeld is de bloeddorst en de wreedheid der Indianen tegenover hun vijanden en gevangenen, die zij zonder een greintje medelijden de afgrijselijkste martelingen doen ondergaan, waaraan ook de vrouwen, die niet minder hardvochtig en ongevoelig zijn dan de mannen, met innig genoegen deelnemen. De reeds boven genoemde Irving Dodge, die zoo lange jaren in de gelegenheid was uit eigen aanschouwing de Indianen in hun zeden en gewoonten te leeren kennen, zeide: ‘Zijn anatomische bekendheid met de gevoeligste deelen van het menschelijk lichaam is wonderbaarlijk en zijn schatting van de hoeveelheid slagen, sneden en brandwonden, die het menschelijk lichaam verdragen kan zonder dat het leven wordt uitgebluscht, is verrassend juist en nauwkeurig.’
Wanneer men de gruwelen leest, die de blanken en niet het minst hun vrouwen en dochters van de Indianen hebben te verduren gehad en waaronder er zijn, die
| |
| |
hier niet zouden verteld kunnen worden, dan wordt het begrijpelijk, dat de blanke settler liever nog zijn vrouw en kinderen zelf doodde dan ze in de handen van zulke beulen te laten vallen, en dat met het oog op die mogelijkheid de trapper altijd zijn laatste schot voor zich zelven bewaarde. Maar tevens kan men dan begrijpen, dat de blanke mannen in het Westen een onverzoenlijken krijg tegen de Indianen aangingen en zwoeren niet te rusten, vóórdat het geheele ras was uitgeroeid. In Idaho werd indertijd voor de scalp van iederen bok (d.i. mann. Indiaan) honderd, van iedere vrouw vijftig en van ieder kind onder de tien jaren 25 dollars als prijs uitgeloofd - evenals voor tijgers en slangen in Eng. Indië - en zeer populair is in het Westen het spreekwoord: ‘Een Indiaan is goed in één geval, namelijk als hij dood is.’
Zoo werd de Indiaan van jongs af aan in haat tegen de blanken opgevoed, en later in zijn gevechten wist hij maar al te wel dat het hier een strijd op leven en dood gold, waarbij geen pardon gegeven werd, een strijd waarbij van het sparen van een menschenleven geen sprake was, en die slechts met den dood van een van beiden kon eindigen.
Bij die gevechten betoonen zich de Indianen volmaakte ruiters, een soort Centauren, die als saamgegroeid zijn met hun paard. Ook de vrouwen zijn zeer bedreven in de rijkunst, en wedrennen, waarbij proeven van de grootste vaardigheid worden afgelegd, zijn bij de stammen zeer geliefd. Ofschoon ook uitstekende zwemmers en enorme voetgangers op den langen weg, schijnen toch de Indianen der Prairieën eerst goed te leven, als zij een paard onder zich voelen. Zij stijgen daarbij niet zooals wij van de linker- maar van de rechterzijde op, zitten op een houten zadel, dragen geen sporen en hebben zeer
| |
| |
korte stijgbeugels. Nooit steekt hun voet in schoenen, want hoewel zij alle mogelijke afgedankte kleedingstukken der blanken aantrekken, van schoenen hebben zij onoverwinnelijken afkeer en daarom houden zij zich aan hun aartsvaderlijke, warme leeren slopkousachtige mocassins.
Evenals de Chinees is de Indiaan verslaafd aan het spel; het is hem een hartstocht, waaraan hij alles ten offer brengt, hij speelt om al zijn bezittingen: paarden, wapens en vrouwen in kluis. Ook is hij verslaafd aan den drank, dien hij van den blanke leerde kennen gelijk deze omgekeerd van hem het rooken leerde. Wel is waar werd reeds bij een congresacte van 9 Juli 1832 de verkoop van sterken drank aan de Indianen verboden, maar die wettelijke bepaling hielp niet veel, want aangelokt door de rijke winsten, die de ruilhandel aanbood, zagen de blankgezichten, met welke de Indianen in aanraking kwamen, er geen gewetensbezwaar in hun het verboden genot te verschaffen.
De Indiaan leeft slechts voor jacht en oorlog; voor arbeid acht hij zich met zeker aristocratisch gevoel veel te hoog. Daarvoor is de vrouw goed, die als een lastdier beschouwd wordt en alle huiswerk moet verrichten. Bij weinig volkeren is de behandeling der vrouw zoo ellendig als bij de Indianen. Het leven der squaws is een aaneenschakeling van jammeren; zij worden beschouwd als wezens van veel minderen rang, die absoluut niets hebben in te brengen en alleen goed zijn voor slaven werk en voor het bevredigen van geslachtsdriften. Haar lijk wordt nauwelijks begraven en niemand bekommert zich om haar dood.
Terwijl bij de mannen van geslachtsmoraal in 't geheel geen sprake is en zij evenals beesten eenvoudig hun
| |
| |
dierlijke lusten volgen, is de zedelijkheid der vrouw bij de onderscheiden stammen zeer verschillend en staan vooral de vrouwen van den stam der Cheyennes als bijzonder kuisch aangeschreven. Meestal zijn zij vóór het huwelijk kuischer dan daarna, omdat zij dan meer waard zijn en meer kansen hebben op een echtgenoot; maar gewoonlijk ontbreekt alle schaamtegevoel en wordt op overspel niet gelet. Het huwelijk heeft plaats, zoodra de vrouw physisch daartoe in de termen valt, en zij wordt dan van den vader gekocht voor een zeker aantal paarden, terwijl haar naam niet verandert. De vrouwen zijn niet zeer vruchtbaar, maar de baring geschiedt gemakkelijk en zonder dat iemand er acht op slaat of er eenige omslag voor gemaakt wordt. De dochters worden genoemd naar de moeder en de zoons krijgen eerst laat, bij het intreden der manbaarheid, een eigen naam.
Evenals de meeste onbeschaafde volkeren zijn de Indianen zeer bijgeloovig en hechten zij aan allerlei mysterieuse voorteekenen. Zij gelooven aan een booze en een goede godheid, die een eeuwigdurenden strijd met elkander voeren. De tijdelijke uitslag van dien strijd bepaalt het aardsche geluk van den Indiaan; al het goede is van de eene, al het kwade van de andere godheid afkomstig; hij zelf is geheel passief afhankelijk en bezit zelf geen zedelijke verantwoordelijkheid. De macht en invloed dier goden strekt zich evenwel niet uit tot het leven hiernamaals; dan komen alle Indianen in een hemelsch paradijs d.i. in de ‘gelukkige jachtgronden’. Dit is geen belooning voor hun leven op aarde en evenmin kennen zij een hellestraf voor aardsche zonden.
Zooals gezegd wijt de Indiaan al zijn pijnen, rampen en tegenspoed aan de booze godheid en zoo ook de
| |
| |
ziekten, die zijn stam teisteren. Toen de gele koorts, pokken en cholera, die zij van de blanken overnamen, onder hen optraden en een groote slachting aanrichtten, maakte zich een ware paniek van hen meester.
De Indiaan gelooft, dat ook de ziel van de voorwerpen, die aan den doode toebehoorden en die om zijn graf gehangen worden, met hem mede naar de andere wereld verhuist. Aan de begrafenis wordt daarom groote zorg besteed: de gestorven krijger wordt in volle wapenrusting neergelegd en zijn lievelingspaard wordt doodgeschoten. In het leven hiernamaals verschijnt hij in denzelfden ouderdom als waarop hij stierf, en verder blijft hij ook op dien leeftijd staan. Hierin is voor een groot deel de doodsverachting te zoeken, waarmede hij als man in de kracht des levens ten strijde trekt, en het is minder zedelijke moed dan wel opgewondenheid, strijdlust en rassenhaat die hem daarbij aanvuren.
Voor drie wijzen van sterven is hij evenwel bijzonder bevreesd. In de eerste plaats om in het donker gedood te worden, omdat hij meent dan steeds in duisternis gehuld te zullen blijven voortleven. Het zal begrijpelijk zijn, dat in dit bijgeloof voor de blanken een belangrijke beschutting lag tegen nachtelijke overvallen. In de tweede plaats is hij zeer bang om opgehangen of geworgd te worden want hij gelooft, dat de ziel door den mond uit het lichaam vaart en dus, als zij dien uitweg niet nemen kan, in het lijk blijft opgesloten.
Eindelijk kent de Indiaan niets verschrikkelijkers dan gescalpeerd te worden. Voor den gescalpeerde toch bestaat geen onsterfelijkheid en zijn lijk is niet eens meer het begraven waard. Daarom zijn de Indianen zoo belust op de scalpen hunner vijanden en zoo ijverig in het redden van die hunner gesneuvelde stamgenooten. Ook
| |
| |
hierin lag een groot voordeel voor de blanken, daar beide zaken in de gevechten veel oponthoud gaven, evenals de Turken door hun begeerte om den gevallen vijanden het hoofd af te hakken, den grooten slag in Egypte tegen Napoleon verloren. Het scalpeeren is niet absoluut doodelijk; er zijn verscheidene gevallen bekend van personen, die de gruwelijke operatie doorstonden en in het leven bleven. Overigens strekt zich de liefhebberij der Indianen voor met haar begroeide huid niet alleen uit tot den schedel, maar ook tot andere plaatsen van het lichaam.
Voegen wij hier ten slotte nog bij, dat de Indianen de verplichting op zich voelen rusten, den geest van een verslagen stamgenoot door een bloedige wraak te verzoenen. Hieruit vloeide natuurlijk evenals bij de Arabieren een langdurige verbitterde strijd op leven en dood voort tusschen verschillende stammen, zooals tusschen de Sioux en de Pawnees, die den blanken bij hun verdelgingskrijg goed te stade kwam.
Nog één belangrijk punt blijft ons ter bespreking over namelijk de houding, die de Unie tegenover de Indianen heeft aangenomen. Aan het Departement van Binnenlandsche zaken is als onderafdeeling een Indianen-Bureau verbonden, dat door middel van Agenten den verschillenden stammen geld, kleeding en levensmiddelen overbrengt, waarvoor jaarlijks een post van ongeveer zes millioen Dollars op de begrooting wordt uitgetrokken. Het baantje van Indianenagent schijnt lang niet onvoordeelig te zijn en door onderhandschen privaathandel in sterken drank en wapenen vele emolumenten met zich te brengen; zelfs wordt het niet onwaarschijnlijk geacht, dat dit de Indianen dikwijls tegen welverdiende straffen geprotegeerd heeft.
| |
| |
Verder zijn hun verschillende Territoriën als woonplaats aangewezen. De grootste en belangrijkste daarvan is de Indian Territory of Oklohama d.i. ‘woonplaats van den rooden man.’ Het is als het ware de N.O. hoek van Texas bezuiden den staat Kansas en bijna zoo groot als deze. De Noord-, Oost- en Westgrens worden op de wijze van de staten van het Westen begrensd door kunstmatig getrokken rechte lijnen; alleen de zuidgrens wordt gevormd door de Red River. De voornaamste rivieren, die er van het W. naar het O. doorheen loopen, zijn de Arkansas en de Canadian River en van het N. naar het Z. loopen er tegenwoordig een paar spoorlijnen van den Missouri Pac. en van de Atch. Top. & Santa Fé R.R. dwars doorheen.
In dit gebied, dat natuurlijk bezet is met een aantal forten om de krijgslustige bewoners in bedwang te houden, wonen van de 80.000 Indianen, die hier huizen, de meest wilde en onafhankelijke stammen der Comanchen en Apachen in het Zuid-westelijk gedeelte. De meest beschaafde met het grootste aantal scholen behooren tot den stam der Cherokees met hun hoofdstad Talequah in het Noordoosten. Onder hen vindt men de meeste half-bloeden (squaw-men), voortgesproten uit de vermenging met blanken, en verder wonen in de Territory b.v. in de stad Caddo ook vele bastaarden van Indianen en negers (zambo's en chino's).
Het is een bekend feit, hoe herhaaldelijk de Indianenstammen binnen de U.S. tegen de regeering in opstand gekomen zijn, oneindig meer dan die op Engelsch grondgebied. Zeker is voor een groot deel de oorzaak van dat verschijnsel te zoeken in den verschillenden aard der stammen; maar daarnevens moet het ook wel degelijk geweten worden aan omstandigheden buiten hen om.
| |
| |
Meermalen is de Amerikaansche regeering hare met de Indianen gesloten verdragen niet nagekomen; dikwijls zijn deze blootgesteld geweest aan bedrog der Indianen-agenten en veelal zijn hunne Reservations binnengedrongen door de blanken, wanneer er goud of zilver gevonden was, terwijl, als omgekeerd de Indiaan buiten zijn territorium kwam, ieder het recht had hem ongestraft neer te schieten.
Niet minder nadeelig werkte het tweeledig stelsel van optreden tegenover de Indianen: het hinken op twee gedachten, waarvan ook wij in Atjeh de wrange vruchten plukten. Weinig is het door het gouvernement gevolgde systeem door deskundigen geroemd. Met hoe goede bedoelingen misschien ook in het leven geroepen, de vredelievende agentschappen, die de Indianen telkens in bescherming namen tegen de militairen, waarvoor zij eigenlijk alleen ontzag hadden, deden groote afbreuk aan het prestige der gewapende macht - in plaats van deze laatste tegelijkertijd de burgerlijke macht in handen te geven. Als militair weet Dodge zijn verontwaardiging over die oneervolle positie niet genoeg lucht te geven en hij vergelijkt de Indianen bij eigenzinnige kinderen, die geregeerd worden door een krachtigen vader, maar die onder de pantoffel staat van een toegefelijke moeder.
Met dat al toonen zich de Indianen volkomen onwillig de beschaving der blanken over te nemen. Zij believen niet te gaan wonen in de voor hen gebouwde huizen en dragen gewoonlijk niet de hun van regeeringswege geleverde kleedingstukken. Voor den stam der Shoshones liet het gouvernement in hun reservation 300 acres rooien, maar zij lieten ze ongebruikt liggen, en van de Ute Indianen bezochten slechts zes leerlingen de school en waren in 1877 nog slechts 22 van de 12 millioen acres
| |
| |
hunner reservation in Colorado bebouwd. De Indiaan acht zich te hoog voor arbeid, hij beschouwt dien als een vernedering en bij vele stammen heerscht zulk een ingekankerde verachting voor regelmatig werken, dat een stamgenoot, die er toe overgaat, voor een vrouw wordt uitgescholden.
Zoo zijn de Indianen ten doode opgeschreven. In 1870 werd hun aantal nog geschat op 228.000, maar men kan aannemen dat dit getal jaarlijks met een vierduizend vermindert. De Indianen willen hun nomadenleven niet laten varen, maar gaan liever langzamerhand te gronde als een fatum, hun opgelegd door den Grooten Geest. Hun uitroeiing door de voortdringende blanken is een rassenstrijd om het bestaan, een strijd onwrikbaar en onvermijdelijk als een ijzeren natuurwet, waartegen philantropische bespiegelingen niets vermogen.
|
|