Boven het dal
De bundel ‘Boven het dal’ heeft, zo onthulde Kronkel in Het Parool van 14 december 1960, een merkwaardige ontstaansgeschiedenis:
Voor bewonderaars van de schrijver Nescio heb ik goed nieuws. Binnen enige maanden zal een nieuw boek van hem verschijnen, waarin hij, onder de titel ‘Boven het dal’, een aanzienlijk aantal nooit eerder gepubliceerde verhalen heeft gebundeld. Ik ben er zeker van dat ieder die mijn ontzag voor Nescio's literair meesterschap deelt, dit nieuws niet alleen verheugend maar ook hoogst verrassend zal vinden. Hij is immers altijd een weinig-schrijver geweest: ‘Dichtertje’, ‘Titaantjes’ en ‘De uitvreter’ werden geschreven voor de eerste wereldoorlog en doorstonden, sindsdien, trots en onbewogen alle letterkundige modes en stromingen waarover de mensen zich druk maakten. De jeugd van vandaag leest deze verhalen met dezelfde geestdrift als die van een jaar of veertig geleden. Na dit beroemde drietal publiceerde Nescio alleen nog, in 1935, het kort verhaal ‘Een lange dag’ in de letterkundige almanak ‘Kristal’ en na de tweede wereldoorlog het boekje ‘Mene tekel’. Meer scheen er niet meer verwacht te mogen worden. Toen ik hem op zijn vierenzeventigste verjaardag bezocht en vroeg of hij nog werk in portefeuille had, zei hij achteloos: ‘Alleen wat aantekeningen en opzetjes’. En hij maakte met een handgebaar duidelijk, dat het allemaal niet de moeite waard was.
Kort na zijn vierenzeventigste werd hij getroffen door een ziekte die zijn werkkracht tot praktisch nihil reduceerde. De uitgever G.A. van Oorschot, ook een getrouw lid van de clan die in Nederland door de Nescio-anen wordt gevormd, bezocht hem regelmatig. Bij een dezer visites kwam de vrouw van de schrijver plotseling aan met een verhaal dat ‘De Venloër Grensbode’ heette. Op zijn vraag: ‘Is er nog meer?’ haalde zij een la, waarin een groot aantal ouderwetse notitieboekjes zat, die Nescio met potlood had volgeschreven. Het waren verhalen, fragmenten en aforismen.
Na overleg met de auteur werd een redactiecommissie gevormd, waarin behalve de uitgever en mevrouw M.J. Boas-Grönloh, een der dochters van de schrijver, de heren Chris van Geel en Gerrit Borgers zitting namen. Reeds in de eerste bijeenkomst kwam een pakketje ter tafel dat Nescio in februari 1942 ter hand bleek te hebben gesteld aan zijn jongste, buiten Amsterdam wonende dochter, met de woorden: ‘'t Is oorlog - ik weet niet wat er met mij gebeuren zal. Be-