Nescio
(1976)–Thijs Wierema, [tijdschrift] Engelbewaarder, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 37]
| |
BrusselIn oktober 1951 verscheen Nescio, die zich altijd afzijdig heeft gehouden van het officiële literaire leven, plotseling op een ‘Groot-nederlands’ literair congres in Brussel. ‘Als een grote vreemde wat onhandige vogel kwam hij neergestreken,’ aldus uitgever Geert van Oorschot in Tirade. ‘Hij genoot van het feit, dat hij als “onbekende” de beroemdheden en de arrivisten, de hoogwaardigheidsbekleders en de volijverige organisatoren van al het belangrijke van zo'n congres kon gade slaan. Hij genoot ook zichtbaar door zich hier en daar als de schrijver Nescio voor te stellen of zich te laten voorstellen en dan te bemerken dat men van de schrijver Nescio nooit gehoord had of deed alsof hij een oude bekende was. “Iedereen doet hier of hij iedereen kent. Dat schijnt zeker zo te horen,” spotte hij geamuseerd. Met hem hebben mijn vrouw en ik een wandeling gemaakt door een van de Brusselse parken, nadat we de gewichtige besprekingen en de ere-toespraken waren ontvlucht. De heer Grönloh droeg zijn jas slordig en achteloos over zijn schouders heen geworpen, waardoor hij nog groter leek. Hij slenterde maar zo'n beetje, naast ons, tussen ons in, meest aan de kant van mijn vrouw, een eind voor ons uit, of een eind achter ons blijvend. Hij sprak bijna niet op die wandeling, bleef telkens stil staan om naar iets te kijken of naar iets te luisteren. Ook wij spraken weinig. Wij hadden het gevoel of de heer Grönloh de herfstmiddag het zwijgen oplegde. Plotseling wees hij ons naar een tuinman die vredig de neergevallen bladeren bijeen harkte. “Kijk,” zei hij, “dat had ik nu ook zo graag willen worden.” Nadat hij dit gezegd had stond hij lange tijd stil, alsof hij door iets weerbarstigs gehinderd werd.’
Op het congres maakte Parool-correspondent J.H.W. Veenstra kennis met Nescio: ‘Na de pompeus-plechtige opening en lopend naar een gebouw waar de gebruikelijke joyeuze receptie plaatsvond, greep terwijl ik een vriend begroette, een er nors uitziende man me bruusk bij de arm. “Kun jij me zeggen wat ik hier bij die flauwe kul moet doen?”, beet hij me toe en toen ik vernam wie hij was, kon ik niet meer dan ontkennend antwoorden. Hij verdween kort daarna, werd nog in een cafeetje in de buurt gesignaleerd, maar verscheen niet meer op de conferentie. Hij werd er ook niet gemist.’ | |
[pagina 38]
| |
Nescio zelf vertelde van zijn Brusselse wederwaardigheden in brieven aan mevrouw Eijkelboom-Dik: ‘Vrijdag den 5den (oktober 1951) ben ik “prinsheerlijk” met den D-trein van 10 uur 10 naar Brussel-Zuid gereisd, ik had meest een coupé alleen en alles in de zon en een wit neveltje. Ik had nooit gezien dat dat Belgische landschap zoo aardig is, vooral Belgisch Brabant. Het hotel was in een steeg bij het Noorderstation, honderde kamers, maar toch stil en een best bed! Uitzicht op muren. Het congres was in de bovenstad die geheel uit paleizen, ministeries, parken, beelden, zuilen en fonteinen bestond. En die lekkere kleine keitjes die ze zoo mooi gelijk en glad kunnen leggen in België en die zoo schitteren in de zon. Den ochtend heb ik doorgebracht met te zitten op het terras voor de groote broeikas (zuilen en een groen koperen dak) en de Ste Gudule en de spits v/h beroemde stadhuis in de nevel te zien en daarna in een café de kranten gekocht aan stalletjes. Die vent had ook “Het Pallieterken” met een hoofdartikel: Cultureel verdrag met Haiti!, natuurlijk ongijn, maar het kostte 5 franken, dat was me te duur, het was was maar een miserabel klein krantje. Om 2 uur de opening v/h congres bij gewoond (de gewone rethorica), eerst nog aan enkele lui voorgesteld. Om ½ 4 verdwenen en lekker over de balustrade bij het Palais de Justice over Brussel gekeken naar de heuvels met de nieuwe cathedraal van Koekelberg(!) bovenop en op een heel klein terrasje (voor 4 personen) un filtre met een hard eitje genuttigd en in het Parc Royal op een bank gezeten (zeer romantisch met fonteinen, uit den tijd van Leopold I met een steek op een steigerend paard en stutten bij z'n ooren) en toen om 6 uur weer binnen gekomen, want ik wou wel eens zien wat een “cocktail-party” was (die hebben ze altijd in detectiveverhalen van onzedelijke Amerikaanse romans door juffrouwen). Nu dat was een veel te vol vertrek met allemaal staande heeren en vrouwen met glazen in hun hand en bedienden met serveerbladen (sherry & whisky) en praten en rooken en ik drink nooit iets. Weer voorgesteld aan verscheidene menschen die nieuwsgierig naar me waren en anderen schoten me aan en zeiden: “Ik hoor u bent Nescio”, maar allemaal Hollanders, zoodat de lyriek van Kelk niet uitkomtGa naar eindnoot*) en denk eens aan al die boekjes met al die sympathieke pastoors & begijntjes & Kindekes Jezus en al die Belze auteurs die allemaal in plaatsjes wonen als Sichem, Lier en Ingoyghem. Op mijn aandringen heeft Donkersloot me aan 1 Belg voorgesteld, die beweerde datti me kende, omdat ik iets te verhap- | |
[pagina 39]
| |
stukken had met de Belgen over een “Litteratuur Repertorium”, en die stelde me weer voor aan een geestelijke in een sinistere jurk, die zou er meer van weten maar ik ben nog niet opgeschoten en verwacht ook niet op te schietenGa naar eindnoot**). Toen met z'n zessen in de auto v/d uitgever Van Oorschot om wat te gaan eten, maar in dat groot café tegenover de beurs kostte een broodje met ham meer dan ƒ. 1,-- en toen zijn we er weer uitgegaan zonder wat te verteren (kale Hollanders) en hebben daarna gegeten in een mosselenhuis (geen mosselen). Eén man zijn we onderweg kwijtgeraakt. Al die Hollandsche congressisten logeerden die nacht in dat hotel (op kosten van een of ander cultureel iets) en zoo kwamen ze Zondagmorgen heel langzamerhand de ontbijtzaal in druppelen, om ½ 11 waren velen er nog niet (ik was de eerste, 8 uur, maar moest lang wachten op de 2de). En ze kankerden allemaal op het congres (en hebben daarna misschien mooie stukjes er over geschreven?) en sommige Hollanders hadden in het hotel nachtkabaal gemaakt, geschreeuwd en gezongen, zoodat de menschen boven en onder hen op den grond stampten of tegen de zoldering. Ze liepen mekaar's kamers in en uit en om ½ 4 was er nog iemand de straat opgegaan om een flesch cognac te gaan halen (in België gaat alles dag en nacht door). Ik heb door alles heengeslapen. Zondag om 12 uur zat ik weer “prinsheerlijk” in een leege coupé en reed de Nord uit. De “conclusies” en het banket heb ik la- | |
[pagina 40]
| |
ten loopen, ik reisde liever in het zonnetje naar huis. Dat was nou het congres, ik ben blij dat ik dat allemaal niet heb gemist.’ |
|