Brieven (2)
Het stukje dat ik in de krant wijdde aan de schrijver Nescio bracht mij in contact met zijn pleegdochter, mevrouw Abrouwer-Tomassen in Utrecht. Zij heeft veel met hem gecorrespondeerd. De brieven die Nescio haar schreef mocht ik inzien. Tegen citeren had ze geen bezwaar, zodat ik u kan laten meelezen. En dat is belangwekkend, want er staan telkens van die typische Nescio-zinnetjes in en hij doet een paar curieuze uitspraken over zichzelf.
Op 14 april 1952 schrijft hij: ‘Wij zijn niet uit, deze dagen zijn ons de wegen, de treinen, de trammen, de bussen te druk. Er is geen aardigheid aan om te reizen met je ellebogen tegen je aangedrukt, met uitzicht op een pakkie van Peek en Cloppenburg (van achteren).’
En een eindje verder: ‘Ik had spit - een belachelijke maar in en in chagrijnige kwaal.’
Na een vakantie aan zee, terug in Amsterdam: ‘Groet is alweer ver weg, bestaat zelfs mogelijk niet meer.’
Mevrouw Abrouwer-Tomassen zond hem regelmatig boeken ter lezing.
In de brieven reageert hij op de lectuur. Aldus, bijvoorbeeld: ‘Ik had met dienen Van Loon nooit veel op, maar in dit boekje is hij vaak alleraardigst als hij niet verheven of diepzinnig doet. Die Erasmus was net zo'n mannetje als ik, dat wist ik trouwens al wel zowat.’
Over een geschrift van een Nobelprijswinnaar: ‘Het boekje terug, met dank. Een merkwaardig taaltje. Meer kan ik van de man niet zeggen voor ik meer van hem heb gelezen. Overigens wordt de Nobelprijs gemeenlijk aan de verkeerde gegeven.’
Over een boekje dat hij ‘alleraardigst’ noemt: ‘Alleen dat slot over de verwoesting van de ivoren torens en het ontwaken van ons sociale geweten (nog wel) had ze er af moeten laten. Dat wordt nu toch al weer erg “afgezaagd”. Je eigen wereld blijft je eigen wereld.’
Van het departement kreeg Nescio eens het verzoek, aan een publikatie mee te werken.
Zijn antwoord moest hij richten aan een postbusnummer.
Hij deed het en schreef erbij: ‘Woont u werkelijk in een postbus?’
Toen hij een van zijn boekjes bij De Slegte zag liggen, zei hij schijnbaar onbewogen: ‘Zeg, ze verkopen bij De Slegte nog literatuur óók.’
Maar later gaf hij mevrouw Abrouwer-Tomassen toe een draaierig