Nescio
(1976)–Thijs Wierema, [tijdschrift] Engelbewaarder, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 7]
| |||||||||
De PionierNescio, of juister gezegd Frits Grönloh, behoorde zes jaar lang, vanaf de oprichting in 1901, tot de leden van Gemeenschappelijk Grondbezit, een vereniging die zoveel mogelijk grond aan ‘woeker’ en ‘winzucht’ wilde onttrekken om er kolonies op te stichten. De bekendste kolonie is ‘Walden’ geweest, opgericht door Frederik van Eeden. Maar ook Frits Grönloh en zijn vrienden, jongelieden van 18-19 jaar - die ten dele model hebben gestaan voor de ‘Titaantjes’-, hebben een stuk grond met een huisje erop gehad, in de buurt van Huizen. Hun kolonie heette ‘Tames’ en heeft van 1901 tot 1903 bestaan; er moest te veel geld bij. Grönloh vertoefde daar alleen in de weekeinden, want door de week had hij het te druk als kantoorschrijver. Grönloh werd in 1906, na flinke aandrang van bestuursleden, administrateur van De Pionier, het orgaan van GGB. Het was in die funktie, die hij nog geen jaar vervulde - daarna was hij nog een blauwe maandag eerste penningmeester van GGB -, dat Grönloh zich in feite manifesteerde als schrijver. In een ingezonden brief in het nummer van 12 januari 1907 nam hij, ‘Buiten verantwoording der Redactie’, de stukjes in De Pionier op de hak, proza dat al duidelijk met de in ironie gedoopte pen van Nescio is geschreven: | |||||||||
‘De Pionier’ van 5 januari............Ga naar voetnoot*) Ik ben administrateur van: ‘de Pionier’. Als ik m'n handen voor m'n oogen houd zie ik dat duidelijk in. De lui zien er me op aan. Op kantoor vragen ze naar ‘de Pionier’. En of ik nog zoo'n paar krantjes voor ze heb. Zoo'n stukje van Mester is leuk als je 't van achter naar voren leest. Een aardig stukje, dat van hand tot hand gaat. Een geestig man - op kantoren heb je geestige lui - een geestig man zette er een groot blauw vraagteeken in. Dat vraagteeken was een kolom lang. Met de wanhoop in m'n gemoed zal ik het stukje van mijn vriend Mester in bescherming moeten nemen. Maar tusschen ons gezegd en gezwegen: ik ben er beroerd van. Neem | |||||||||
[pagina 8]
| |||||||||
‘de Pionier’ en leg er ‘de Echo’ overheen, dan heb je er niet zooveel last van. Mijn Pionier heb ik vol vraagteekens en kruisen gezet. Er kwam geen eind aan. Met een half rood potlood kwam ik niet uit. Ik ben onhandig in het punten slijpen, ik versnijd mijn potlooden. En verdomd, ‘de Pionier’ knapt er van op. De kruisen en vraagteekens waren 't mooiste wat er aan was. Toen heb ik gezegd: ‘Je begrijpt de menschen niet. Die Pionier is wel goed. Je bent wat bekrompen van verstand. Je bent......’ Leden van G.G.B. Ik heb de vreeselijkste vloek over mezelf uitgesproken. Er is een soort, door en door corrupt, door de Goden losgelaten, door de toorn der groote kunst geslagen, vervreemd van de menschen, verlaten en ellendig in de grootste heerlijkheid. Ik heb gezegd: ‘Laat “de Pionier” “de Pionier”. Die goeie menschen meenen 't goed, blijf met je handen uit dat blad. Je bent een halve artiest’. Maar ik zit hier nu op Sloterdijk, aan mijn goeie, beste, vertrouwelijke Haarlemmervaart in een klein notitieboekje te krabbelen. En met mijn koude vingers wil ik ondanks alles protesteeren tegen de heele laatste Pionier. Ik moet 't wel, m'n naam staat boven de heele boel. Ik blameer me. Ik wil nergens voor doorgaan maar ook niet voor iemand die deze godsjammerlijke bocht met z'n onbenulligen naam sanctioneert. Godbewaarme, verleden week vroeg me iemand of ik ‘redacteur’ was van de Pionier. Hij had daar zoo'n krantje in zijn handen gekregen. Hij had er iets van gelezen. Hij had mij voor een redelijk mensch gehouden. Wat heb ik toen gezegd? ‘Och, die Pionier is zoo slecht niet. Nee, dat zie ik nou niet in.’ Ik deed net alsof ik niet wist waar i 't over had en de man twijfelde. Maar als hij vandaag ons prachtexemplaar in handen krijgt, dan ben ik reddeloos verloren. Laten we nu onze eischen niet hoog stellen. Laten we leesbare stukjes verlangen. Laten we zeggen dat een stukje zoo moet zijn, dat je aan 't eind nog weet waar 't over was. Laten we zeggen, dat 't verboden is, allerlei Zondagsche woorden door mekaar te haspelen en af en toe ‘enz.’ te schrijven. Die ‘enz.’ schrijft weet niet meer waar hij heen wou of hoe hij er uit moet komen. Laten we zeggen, dat m'n neef, die een abonnement heeft van Amsterdam naar Bussum niet in extase mag raken over de Middellandsche zee, die hij nooit gezien heeft. Dat hij niet mag mopperen over | |||||||||
[pagina 9]
| |||||||||
de verrotte kapitalistische Maatschappij, als hij z'n maagkwaal bedoelt. Ik zeg ‘mopperen’. Ik had eerst ‘fulmineeren’ willen schrijven, maar iemand met een maagkwaal, die last heeft van schele hoofdpijn, fulmineert niet. Laten we zeggen, dat wij kromsprakige en onbegrijpelijke betoogen zullen weigeren, die moeten dienen om te bewijzen dat ‘Walden’ geen winst behoeft te maken, geschreven door iemand die van zijn winst een zwart Zondagsche pak koopt en een freewheel op z'n fiets laat zetten. Gesteld, dat zoo iemand in G.G.B. gevonden kon worden. En als wij dat dan allemaal gezegd hebben, dan houden we over:
Mij dunkt, daar hebben wij voorloopig genoeg aan. Wij nemen geen stukjes meer op die zelfs weken geleden in de ‘-----’ stonden. G.G.B.-ers. Ik heb hier een stukje in mijn gedachten uit de Pionier van verleden week. Het werd, meen ik, door mijn vriend De Graaf lang geleden uit 't Duitsch vertaald. Ik acht mijn vriend De Graaf zeer hoog. Ook als men de ongeloofelijke prestaties van alle andere G.G.B.-ers in aanmerking neemt, blijft het vertalen van dat stukje een zeer verdienstelijk werk. Verleden week moest de Pionier verschijnen. Helaas, hij moest verschijnen. God vond geen aanleiding zich er mee te bemoeien en het nummer van 5 Januari is verschenen. Nu dan, er was geen kopie genoeg. In den ouden rommel werd gezocht en men vond de vertaling van mijn vriend De Graaf en het bericht over ‘De waanzinnigen in de Alpen’ werd gedrukt. Ik heb daareven een woord weg gelaten. De vertaling van het zelfde Duitsche stuk stond geruime tijd geleden - schrikt niet. ‘Och kom?’ ‘Waarachtig het is zoo.’ ‘Och kom dat moest niet mogen bestaan.’ ‘Mijnheer Grönloh, dat moest niet mogen bestaan.’ ‘'t Is | |||||||||
[pagina 10]
| |||||||||
waarachtig waar.’ Dat zelfde stuk stond weken geleden in de Kikeriki. Probeer maar eens wat te worden in de Maatschappij. Mijn ouders hebben mij een fatsoenlijke opvoeding gegeven en mij wat laten leeren. Toen ik 19 jaar was wou ik niet oppassen, maar nu ben ik een heel net persoon, alleen een beetje bekrompen van begrip. Toen heeft G.G.B. mij, in een moment van wanhoop, toch alle goede krachten geen tijd hadden, zoo hard liepen de zaken, toen hebben ze me administrateur van de Pionier gemaakt. Ik dacht: ‘ik heb nu een heel nette positie, dat administrateurschap kan me zooveel kwaad nìet meer doen.’ En nu lappen ze me zooiets! 't Is om te huilen of om in je wanhoop in Januari m'n ouwe trouwe Haarlemmervaart af te sjouwen, die ik nu al zoo'n kleine 20 jaar ken en die van me houdt omdat ik bij ons op kantoor de eenigste ben die 'm niet vervelend vindt. Met Gods hulp kom ik ook deze klap te boven. Acht en dertig blaadjes van mijn notitieboekje zijn vol. Ik heb gedaan wat ik kon. Als de heeren er aan willen, hebben ze kopie. Misschien is dit stukje wel zoo goed als 't laatste hoofdartikel van een anderen vriend van me, van m'n vriend Rueter. Bij gelegenheid zal ik ook eens iets schrijven over rein leven. Ik heb nòg een vriend. Die lijdt ook aan schele hoofdpijn en pijn in z'n achterhoofd. Hij leeft zeer rein. Z'n Zondagen gebruikt-i om te slapen. Als hij wakker is, ergert hij zich aan z'n buren. Ook is hij een natuurvriend. Hij spreekt veel over Laren, als hij daar is, verveelt hij zich dood, maar heel in 't geheim. Daar spreekt hij liefst niet over, ook niet met zichzelf. Hij is jaren geleden verdoemd. Daar zal ik het naderhand eens over hebben, als de heeren 't goed vinden. Nu niet, ik moet eerst mijn Haarlemmervaart eens over hem consulteeren. Nog één ding: een raad aan mijn vriend De Graaf. Ik weet niet of hij 't gedaan heeft, maar misschien kan m'n raad hem tòch te pas komen. Als mijn vriend een artikel vertaalt uit een Duitsche krant, over een of andere Deensche coöperatie, welke Duitsche krant dat artikel heeft vertaald uit 't Deensch, waarbij die Duitsche krant alle Deensche namen heeft overgezet in Duitsch en alle kronenbedragen heeft overgezet in marken - wanneer hij zich daaraan te buiten gaat, dan lijkt het mij rationeeler, die namen niet in 't Duitsch te laten en de be- | |||||||||
[pagina 11]
| |||||||||
dragen weer om te rekenen in kronen of guldens. 't Is een kleinigheid, maar voor iemand die er iets van weet, lijkt 't wat mal. Ça manque de cachet!
Sloterdijk, 6-1-'07. J.H.F. Grönloh. |
|