| |
| |
| |
5
Iets later schuren zijn banden langs een andere stoeprand en staat het boekje op de plank tegenover de boekenkast in het donker weer af te koelen.
Henrie drukt de deur met het grote matglazen middenstuk, die geen kruk heeft maar een soort klapdeur is die slechts naar één kant opengaat, een gewone cafédeur dus maar dan zonder kruk, open en schopt met zijn voet tegen het koperbeslag dat aan de onderkant zit, juist om dat schoppen een beetje op te vangen. Met een plofje valt de deur achter hem tegen de opstaande drempel tegen het tochten. Altijd deuren. Deuren open. Deuren dicht. Overal kun je tussendoor, naar toe. Overal is nergens.
Aan de bar staan de mensen twee rijen dik. Hij heeft de vorm van een hoefijzer, maar dan een hoefijzer voor de hele onderpoot van een kangeroe omdat een paard niet alleen veel te klein zou zijn voor zo'n maat hoefijzer, maar ook omdat de vorm ervan niet helemaal die van een hoefijzer is en mijn vergelijking dus goed op gaat omdat kangeroes nooit hoefijzers dragen. De afstand tussen de twee uiteinden laten maar net genoeg ruimte over voor de barkeeper die er tussen heen en weer loopt en niet eens dik genoemd kan worden. Zo smal dus. Voor de voeten is er een stang die aan de onderkant langs de bar loopt, maar er te dicht langs, zodat geen der aanwezigen zijn voeten er op kan houden, omdat ze anders hun knieën weer niet kwijtkunnen. Alles grijpt altijd in elkaar, het is alles een deel van een groter geheel.
Het is stampvol in het café.
Henrie wringt zich tussen de lichamen door verder naar
| |
| |
achteren, waar wat tafeltjes staan en waar het iets minder druk is. Cafébezoekers hebben nu eenmaal de gewoonte zich zo dicht mogelijk bij de tapkraan op te stellen. In een soort achterkamer is het wel wat rustiger hoewel er geen tafeltjes meer vrij zijn. Tegen de deur van het toilet wil niemand staan. Dat is dus een uitgelezen plaatsje voor Henrie. Even naast zijn hoofd hangt een zwart figuurtje in reliëf op de deur met een hoge hoed in zijn ene hand en in zijn andere een stok. Het is de herenweecee. Dat blijkt uit het feit dat er alleen maar jongens en mannen naar binnen gaan.
Er is geroezemoes en waar geroezemoes is is een groep bijeen. Hij heeft het gevoel dat er naar hem gekeken wordt, wat ook zo is, want een man schuin tegenover hem langs de muur kijkt even naar hem op, zonder hem te herkennen en dat is wel vreemd eigenlijk.
Henrie heeft de man niet gezien.
Een jongen met alleen een overhemd aan, de mouwen tot boven de ellebogen opgerold, pakt vier lege glazen van een tafeltje, maar niet voordat hij er vier volle voor in de plaats heeft gezet. De drie jongens die aan het tafeltje zitten kijken niet van hun prachtige kaart op. Een beet wordt ogenblikkelijk afgestraft met een rondje. Aan de verhitte koppen te zien is er al minstens een paar liter bier doorheen. Met de rondjes dan natuurlijk die gegeven moesten worden omdat men niet beet ging. Er is altijd een juke-box in dit soort cafés. De jongen met het overhemd wordt af en toe aangeroepen vanuit het geroezemoes, met Sjuul. Als het heel druk is in het café en dat is het zaterdags altijd, kan Juul rustig een dienblad met pils nemen en het uitventen onder de aanwezigen.
Henrie haalt zijn handen uit zijn zakken en stopt ze er daarna weer in.
Dan drukt iemand van binnen uit tegen de deur en even later hebben de klaverjassers hun vierde man terug, die, om bij te blijven, gauw een paar slokken van zijn pils neemt.
| |
| |
Jule staat achter de tapkast en helpt Ome Jaap de glazen uit de hand die hij het een na het ander op het grote dienblad zet. Het is de eerste maal dat Henrie in dit café komt. Zijn ogen glijden af naar de mensen aan de bar en het aftasten is begonnen. Hij neemt ze stuk voor stuk nauwkeurig op voorzover hij ze van die afstand door de dikke rook heen kan waarnemen. Misschien daarom is er niemand die hem bizonder opvalt, want er is niemand die hem sterk opvalt; er is niet eens een begin. Het blijven allen anonieme gestalten.
Zo van hoofd tot hoofd springend verschuiven Henries waarnemingen de achterzaal in, waar zij aan de lange rij beginnen die langs de muur zit. Henrie bekijkt nu een neger met monnikskort haar waar zijn schedel grijs door te zien is. Hij heeft een lelijke platgeslagen neus en afgrijselijke dikke lippen, dat kunnen zijn twee rijen blinkend witte tanden niet meer goedmaken.
Schuin tegenover Henrie zit Alan, de man die eventevoren heeft opgekeken en Henrie heeft gezien zonder deze te herkennen. Het is al maanden geleden.
Henrie stelt zich helemaal op de neger in, maar noch diens kale kop, noch zijn neus en lippen doen ook maar iets in hem ontwaken. De neger draagt een witte coltrui en lijkt bizonder veel op een gorilla. Misschien is het nu langzamerhand gevaarlijk geworden te zeggen dat de man, een blanke, die drie of vier sigaretten verder zit, bepaald knap van uiterlijk is. Maar ik kan er werkelijk niets aan veranderen, die neger heeft nu eenmaal een wanstaltige kop, want ik heb nog niet eens gesproken over zijn veel te grote onderkaak, zijn bloemkooloren en de ernstige ziekte waaraan hij als kleuter geleden heeft en waardoor zijn gezicht vol met kleine zweertjes kwam te zitten en zijn tanden uit zijn mond vielen, zodat zijn wangen nu hobbelig zijn van de putten en zijn prachtig wit ivoor van edelplastic. Ik kan echt niet verzwijgen dat hij naast Alan een miserabele in- | |
| |
druk maakt. Ik ben niet van plan hem te sparen omdat hij een neger is. Ik hoor niet tot die mensen die opstaan voor een neger om hem te laten merken dat discriminatie uit den boze is, dat is omgekeerde discriminatie en die is even verwerpelijk, maar misschien helpt het als ik zeg dat er naast de neger een mooi blond meisje zit dat steeds ongeduldig zijn hand streelt en die nu al voor de zoveelste keer naar haar mond heeft gebracht om er een speelse kus op te drukken. Een meisje waar alle aanwezigen al meerdere keren naar gekeken hebben, met geile blik en droge keel. Er is wel geen barst van aan maar ik heb geen zin onnodig risiko te lopen omdat ik gezegd heb dat die neger de moeite waard was om naar te kijken.
Op dit moment schuift Jules zich voor Henrie langs, het dienblad op zijn gespreide vingers en deels op zijn schouder.
- Pilsje?
Jules blijft even voor Henrie staan, maar wil doorlopen als hij geen antwoord krijgt. Hoe kan hij vermoeden waarom zijn vraag niet zo snel bereikt.
Henrie pakt een van de glazen en zoekt met zijn andere hand naar geld.
- Hoeveel?
- Negentig.
Jules ziet dat hij gewenkt wordt. Hij loopt door en zegt tegen Henrie dat hij zo wel terugkomt maar dat anders zijn bier verschaalt.
Met het biljet van vijf gulden wacht Henrie op hem en gaat onderwijl verder met zijn exploraties. Zet het glas aan zijn mond en steekt zijn tong in de prikkelende koude vloeistof.
Alan!
Zijn eerste opwelling is naar voren te schieten en Alan's handen te grijpen. Maar hij beheerst zich en begint bliksemsnel een aanklampingsplan te ontwerpen, koortsachtig mo- | |
| |
gelijkheden overwegend.
Als Jules weer langskomt drukt Henrie hem het bankbiljet in de hand, verwisselt zijn lege glas voor een vol en vraagt Jules er twee voor Alan neer te zetten en het laatste dat hij voor het geld kan krijgen de neger aan te bieden.
Wat zal hij doen?
Me voorstellen aan zijn vrienden en vriendinnen? Vragen of ik er ook bij mag komen zitten? En als hij dat zou doen. Moet ik dan niet weigeren. Zo vier nieuwe ineens niet veel te veel? Vier nieuwe en nog wel onvoorbereid. Maar als ik het niet zou doen... ik kan hem onder geen beding zomaar laten gaan. Hem hier te ontmoeten is een teken, sterker en zekerder dan ooit tevoren. Ik ben eindelijk ergens aangeland. Op den duur zal ik mezelf in een keten van goede ontmoetingen gewerkt hebben en zodoende meer en meer te weten komen van wat belangrijk voor me is.
Deze gedachten zijn het die Henrie door het hoofd spelen terwijl hij gespannen let op wat Alan doet met de twee glazen die Jules hem nu gebracht heeft. Uit zijn eerste reaktie blijkt dat hij denkt dat Jules een vergissing maakt. Hij maakt een draaiende beweging met zijn hand boven de glazen, daarmee te kennen gevend dat hij ze niet besteld heeft, maar zijn gebaren blijven hangen in de verzekeringen van Jules. Henrie volgt de situatie op de voet. Dan verschijnt het hoofd van Alan naast de rug van Jules. Henrie forceert een glimlach.
Alan pakt een van de glazen en houdt dat omhoog naar Henrie. Daarna ledigt hij het in één teug, pakt het tweede glas en drinkt dat ook achter elkaar uit. Hij laat echter in beide glazen een bodempje bier staan, zoals zijn gewoonte is bij gekregen bier. Hij giet de twee laagjes bij elkaar en drinkt vervolgens het zo ontstane kwartglas leeg.
Henrie denkt dat dat een teken voor hem is en gaat naar Alan toe. Maar als hij naast hem staat heeft Alan zijn ge- | |
| |
sprek alweer hervat.
- Alan...
Alan kijkt, neemt Henrie onderzoekend op.
- Hai, zegt hij dan, maar hij weet niet tegen wie.
- Ik dacht je lust er wel twee, zegt Henrie.
- Ik lust er wel drie, antwoordt Alan.
- Ja, zegt Henrie.
Alan kijkt de vier anderen aan, trekt zijn wenkbrauwen op ten teken dat hij voor een raadsel staat.
- Als je iets opschuift kan ik naast je komen zitten.
Alan schuift iets op.
- Ik zag je ineens zitten, begint Henrie.
- Zo.
De vier anderen raken zo'n beetje met elkaar in gesprek. Vangen zo nu en dan glimlachend Alan's blik.
- Ik herkende je eerst niet eens.
- Zo zo.
- Hoe gaat het met je vriend?
- Mijn vriend.
- Ja.
- Welke vriend?
- Die jongen waarvan je me verteld hebt.
- Waarvan ik je verteld heb.
Alan krabt zich aan zijn slaap.
- Ja.
- Zo.
- Weet je het niet meer?
- Nee, niet precies nee.
Dan pas bespeurt Henrie iets van wat hij direkt had moeten merken.
- Herinner je je mij eigenlijk nog wel?
- Mijn beste jongen, ik weet niet wie je bent.
- In Haarlem, in dat café, het is later verkocht. Je had zitten spelen met twee of drie anderen, weet je het weer? Vijf zes glazen had je voor je staan, dat was me direkt sterk op- | |
| |
gevallen. Je gebruikte hetzelfde systeem als daarnet. Daarom heb ik je ook twee glazen gegeven, ik hoopte juist dat je me op deze manier zou laten merken dat je me herkend had. Maar je doet het zo uit gewoonte, want je had me nog niet zien staan toen je dronk.
Dit laatste liegt Henrie. Hij dikt het nu iets aan.
- Dat café ken ik wel ja. Hebben we elkaar daar ontmoet? - Het is al een paar maanden terug.
Henrie doet zijn best bij Alan in de smaak te vallen. Hij zou het niet kunnen verdragen hem nu te verliezen. Het was destijds zo'n duidelijke ontmoeting, voor hem tenminste. Wat bezopen dat Alan het zich helemaal niet meer herinnert. Zou hij er toen met zijn gedachten niet bij geweest zijn? Zou Alan zijn interesse alleen maar geveinsd hebben toen Henrie hem alles over zichzelf vertelde. Nog nooit heeft hij iemand zo in vertrouwen genomen als Alan.
- Wil je misschien nog iets drinken? vraagt Henrie, maar Alan maakt een afwerend gebaar.
- Nee merci, ik moet er zo vandoor.
Henrie schrikt.
- Ga je weg?
Alan geeft daar geen antwoord op. Die knaap begint hem een beetje te irriteren.
Een van de vier kijkt Alan aan en wijst op zijn horloge.
Alan knikt.
De jongen met het opgerolde overhemd komt de achterkamer in. Hij roept damesenherentisdehoogstetijd.
Alles spant tegen hem samen. Hij mag Alan niet laten gaan. - Het is al lang geleden, maar kan je je dan niet meer herinneren dat je me over je vriend verteld hebt.
Alan begint zijn kolbert dicht te knopen; hij draagt er een pochet in.
Het is een pochet van zwarte stof. Het is alsof er een zwarte vlam uit Alan's borst slaat.
- Over je vriend...
| |
| |
Alan is dan bij de laatste knoop; zijn handen verstijven. Zijn ogen boren zich in die van Henrie. Zijn gezicht is uitdrukkingloos, maar eerder ernstig dan vrolijk. In hoever dat iets met Henries opmerkingen te maken heeft weet ik niet want hij heeft voortdurend nogal nors gekeken. Toch moet wat Henrie gezegd heeft wel iets in hem hebben wakker geroepen, dat kon ik duidelijk zien aan zijn handen. Zoiets leer je zien. Het is Henrie ook opgevallen. Nu doorgaan.
Henrie kijkt naar de vier, maar ze letten noch op Alan noch op hem. Ze trachten de aandacht te trekken van Jules, ze willen afrekenen. Ze willen hier weg. Er is nog ergens een feestje. Maar zonder Alan komen ze er niet in, want alleen Alan is uitgenodigd. Die versiert dit soort dingen altijd. Laura. De vier staan op.
Maar Alan blijft zitten.
Hij heeft zich de ontmoeting herinnerd.
Henrie speelt dan zijn laatste troef uit.
- Ik heb je over mijn vader verteld. Ik heb je verteld waarom hij er een eind aan gemaakt heeft.
Alan kijkt voor zich op de grond, begint zachtjes te knikken. Maar hij denkt aan iets anders.
- Heb ik je nog gezegd hoe die vriend van me heette?
- Nee.
De vier willen weg. Ze hebben betaald; ook voor Alan. Maar Alan beduidt dat ze weer moeten gaan zitten.
Ze gaan weer zitten.
Ze zijn blij dat ze mogen meelopen.
- Ik heb je verteld van wat mij bezighield en waarom ik er met jou over wilde praten. Hoe ik je eerst had zitten opnemen zonder dat je het merkte. En dat ik toen voelde dat jij iets zou kunnen weten. Mijn angst...
- Ja?
- Mijn systeem...
De mensen verlaten het café.
| |
| |
- Het is schluss! roept de jongen met de opgerolde armen.
De vier worden ongeduldig.
- Alan kom nou! We moeten weg!
Maar Alan is in gedachten verzonken. Hij denkt aan Adri, de jongen met wie hij een verhouding heeft gehad. Dally noemde hij hem wat lief betekent in een andere taal. Adri was hem te ordinair. Maar Dally moest er zo nodig vandoor. Hij kon het zo niet uithouden. Hij moest ‘gewoon’ worden. Hemel en aarde heeft Alan bewogen om hem ervan te weerhouden en als Alan hemel en aarde beweegt dan kan ik je verzekeren dat er heel wat in beweging komt. Maar Adri is toch getrouwd want de maatschappij eiste van hem dat hij zijn kloten fatsoenlijk liet registreren. En dus ging Dally in het stamboek. Liet Alan schieten, maar beloofde hem dat ze elkaar in het geheim nog zouden ontmoeten. Wat daar van terecht kwam kan je zeker wel raden. Hij mocht van zijn vrouw nog geen pilsje halen bij Ome Jaap op de hoek. Een man hoort thuis te zijn. Dat stond echter niet in het kontrakt. Alan begon gelijk te krijgen. Dally moest dag in dag uit met een droog lichaam naar bed. Zij hebben elkaar niet teruggezien, want de maatschappij fluisterde Dally in het oor dat hij een mooie grote haak in de hanebalken moest draaien. En daar heeft hij zich toen fatsoenlijk aan opgehangen.
Dat is de herinnering die Henrie in Alan wakker roept, niets anders.
Ik heb het maar een beetje kompakt verteld; ik zou aan de verhouding van Alan en Dally een heel boek kunnen wijden.
- Hij had moeten luisteren, mompelt Alan.
Maar Alan heeft makkelijk lullen.
- Weet je het weer?, vraagt Henrie en zijn stem trilt. Er zijn steken in zijn borst.
- Ja ja, ik weet het weer precies, zegt Alan en denkt aan de begrafenis van Dally, die toen weer Adri heette.
| |
| |
Alan staat op.
De vier anderen verheffen zich tegelijkertijd.
Zij zijn niet veel soeps.
- Waar ga je heen?, vraagt Henrie, hij wil nog zoveel bespreken.
- Ik ga ergens nog iets innemen.
Alan heeft gemerkt hoe graag Henrie mee wil. Hij aarzelt. Hij zou hem makkelijk bij Laura kunnen introduceren. Misschien interesseert zij zich voor zijn problemen.
Henrie kijkt voor zich, zoekt koortsachtig naar goeie opmerkingen, maar er komt niets. Alan ontmoet, een desillusie. Wie is er nu nog. Nu is er niemand meer. Het moesten toevallige ontmoetingen zijn. Naderhand zijn zij elkaar niets verplicht. Zo had hij het toch zelf opgezet. Het zijn zijn eigen spelregels. Alan is hem niets verplicht. Die houdt zich aan de kode. Wat wil hij toch met Alan.
Hij zoekt in zijn zak naar tabak, maar zijn shag ligt nog in het ziekenhuis, nee daar niet, thuis. Op tafel.
Kan je vragen aan een vreemde: Alan blijf nog even? Nooit. Dat is jezelf te grabbel gooien. Iets dat nog belangrijker is dan al het andere. Je waardigheid bewaren. Dat is eigenlijk het enige waar het op aan komt. Dat voelt iedereen zo. Daarom ook is de grootste belediging die je iemand kunt aandoen hem zijn waardigheid ontnemen. Daarom hebben ze ze toen ook op mestkarren door de straten gereden, naakt. Zo zag het er het beste uit. Wie heeft naakt nog waardigheid, niemand heeft naakt nog waardigheid. Misschien sommige vrouwen nog. Maar als je op de varkensstront gegooid wordt, wat blijft er dan van je over. Dan is zelfs een mooie vrouw om te janken. Of om te brullen van de lach, dat ook, maar alleen als je langs de stoep staat en het wilt zien; als je gilt dat ze eraan moeten: Judenschwein!! zodat je stembanden ketsen en je schor en hees bent van de haat waarmee je de grote krach heb aangekondigd. Daarom dus heeft zij het gedaan. Om haar waardigheid te
| |
| |
bewaren. Zij heeft kontakt gehad met hun angst en de weerzin van hun vijanden. Zij heeft het in Amsterdam gevoeld toen het in Wenen gebeurde. Zij was specialist in het samenstellen van recepten, dat was haar kracht, daarmee heeft ze hen verslagen. Maar het was een Pyrhusoverwinning, een overwinning die meer kost dan oplevert; zij kon niet anders en toch kan ik het haar niet vergeven.
Zij had me een medium moeten nalaten toen zij eruit ging. Een woord in haar rotboek. Een opmerking. Iets waaraan ik me kan vasthouden om mijn onrust te aarden, om als antenne te gebruiken voor ons kontakt, een weerstand voor de kortsluiting in mijn hoofd. Nu heb ik niets, nu dool ik rond in een eeuwige nacht. God, wat ben ik poëties.
Er is een traan in mijn oog.
Maar wat klinkt dat banaal, alleen wolven huilen.
Ik kan het veel dichterlijker zeggen.
Mijn oog bloedt.
Zo is het goed.
Dat rijmt zelfs nog.
Ik ben een dichter.
Ja, ik ben een dichter want ik breng mezelf dichter bij mezelf.
Laat ik hier mee ophouden anders ontdek ik nog hoe geniaal ik ben. Laat ik hier mee ophouden. O, wanneer kan ik hier eindelijk mee ophouden, wanneer kan ik er een eind aan maken.
Ik heb nu ook een traan in mijn andere oog, dat is omdat ik twee ogen heb.
Nu huil ik toch.
Als ik een zwerm vliegen was met per stuk achttienduizend ogen dan zou ik iedereen hier uit het café wegspoelen. Waarom krijg je tranen in je ogen, dat moet een dichter toch weten. Ik weet het. Je krijgt tranen in je ogen als de maat vol is, dan loopt hij over. O God dit houdt nooit meer op. God die niet bestaat, laat je eens zien.
| |
| |
Je hebt de anderen hetzelfde geflikt als mij is overkomen. Je laat een boek na met een heleboel babbels erin, waar geen mens iets aan heeft. Ze zoeken zich hun hele leven rot naar je maar jij blijft achter je wolk. Jij vindt dat je meer dan genoeg hebt gedaan. Laat ze het maar uitzoeken. Babbels, dat is alles wat ze van je hebben. Je babbelt een boek vol en verdwijnt. Ik kan deze lijn doortrekken tot mezelf. Zij heeft me een boek nagelaten met niets erin waar ik iets aan heb. Datzelfde heb jij ook gedaan, met je tyfusbijbel. Dat is jouw grote raadselboek.
Wil je weten waarom ze jouw bundel papier bijbel noemen? Het is een verbastering van babbel, daarom.
Er is iemand die je wel zult kennen, die zit in een nis van de St. Nicolaaskerk, hier vlakbij. Hij heeft een wijde mantel van beton aan en de zoveelste druk van je boek op zijn knie. Het betonnen babbelboek vol beloften. Het kerkgebouw bestaat wel, maar Sinterklaas niet. Daar heb je het precies. Het beeld zit er wel, maar waar is de man.
Mijn ogen zijn droog nu, gelukkig. Anders zou ik mezelf verdrinken.
Dan is er iemand die een hand op Henries schouder legt.
Het is de hand van Alan.
- Wil je mee?
Zij kijken elkaar aan.
- Waar zijn je vrienden?
- Die zijn al weg. Ze wachten buiten.
Alan helpt Henrie bij diens oksel op.
- Kom nu maar.
Zij verlaten als laatsten het café.
Buiten staan de vier. Zij praten en wrijven in hun handen want het is 's nachts nog wel eens koud in dit land.
Het zijn twee jongens en twee meisjes; ik geloof niet dat ik dat al gezegd heb maar dat is niet zo belangrijk want zij zijn niet zoveel soeps, ik laat ze zo direkt vallen. Twee
| |
| |
kussen elkaar; een van de jongens en een van de meisjes. Misschien omdat ze niets meer te zeggen hebben want de andere twee praten.
De grote ruit van het café is pikzwart. Ome Jaap heeft het licht al uitgedaan. De neonbuizen die anders altijd in het raamkozijn gloeien en de gordijnen van onderen af roodachtig verlichten zijn gedoofd. Alan gaat naar de deur die zich naast het caféraam bevindt, want Alan moet het woord doen.
Laura's nachtborreltje wordt gegeven in kamers boven het café van Ome Jaap. Daar woont zij. Daar woont zij toevallig.
Soms helpt ze achter de bar, als ze zin heeft. Ome Jaap heeft haar al vaak gevraagd of zij niet voor vast wil komen, maar dat wil zij niet. Het moet een aardigheidje blijven. Zij zou heel wat kunnen verdienen in het café van Ome Jaap en zijn zoon Jules want Laura maakt van iedere man een stier. En als die mannen dan 's avonds in hun bed liggen is Laura nog steeds de trekpleister, als je begrijpt wat ik bedoel.
Alan belt op een bepaalde manier aan. Dat moet want dan weet Laura dat het zin heeft aan het touw te trekken. De deur gaat open. Weer een deur.
Alan roept iets in het trapgat. Om hem heen staan de vier anderen. Zij zijn stil. Zij zijn bang er niet in te mogen, want zij zijn een soort parasieten zonder stijl. Alan is de kern, in de tweede schil staat Henrie.
Ik kan een cliché als: de straat is leeg en verlaten, niet gebruiken, maar toch is er geen mens meer op pad op dit uur van de nacht.
Zij kunnen naar binnen.
De trap is steil en donker. Een van de meisjes giechelt. Henrie denkt dat hij aan haar lach kan horen dat zij twee jongere broertjes heeft, maar daar geloof ik niet in. Zover is hij nog niet. Ik ken het kind ook niet dus kan er verder
| |
| |
weinig over zeggen, maar wel weet ik dat als Henrie van dit soort zijsprongen gaat maken hij alles behalve op zijn gemak is.
Zij komen op een soort overloop waar verschillende kamers op uitkomen. Er is muziek. Alle deuren zijn dicht.
Dan is daar Laura.
Zij is mooi, gekleed in het zwart en nogal zwaar gebouwd, maar op plaatsen waar dat heerlijk is.
Alan begroet haar, kust haar hand en wijst achter zich terwijl hij spreekt.
- Gooien jullie hier je jassen maar neer, zegt Laura en opent een deur. In de kamer daarachter brandt een zwak licht. Er is in de kamer niets anders dan drie staande kapstokken en een stoel in het midden. Met de anderen mee gaat Henrie naar binnen, maar hij hangt zijn jas niet aan een van de haken, hij kiest de stoel. Alsof het iets verandert. Hij is vreselijk gejaagd als hij dit soort dingen gaat doen; dan werkt hij als een bezetene aan zijn identiteit. Die verloren, alles weg. Hij moet herkenbaar blijven. Voor zichzelf althans.
Ik had van tevoren wel kunnen voorspellen dat hij zijn jas niet over de andere zou hangen. Misschien had ik dat wel moeten doen ook, om te bewijzen hoe goed ik hem ken. Nu kan ik wel zoveel zeggen. Ik ben benieuwd hoe hij zich straks zal gedragen met zoveel nieuwe gezichten ineens die hij onmogelijk allemaal tegelijk kan doorgronden. Er moeten wel veertig mensen binnen zijn, te zien aan de jassen; als ik goed tel tenminste. Ze hangen nogal over elkaar. Veertig tegelijk, als hij dat van te voren geweten had.
Je zou hem eigenlijk eens door het gebouw van de universiteit moeten zien gaan en dan vooral wanneer het druk is, zo als de uren wisselen. Als er een trage stroom van intelligentie de trappen afdruipt en in de gangen tot stolling komt. Je zou eens moeten observeren hoe Henrie dan toch doet alsof ze er helemaal niet zijn en hoe belachelijk dat is
| |
| |
omdat ze hem alle kanten opduwen en bijna doodmangelen. Want vergeet niet dat studenten ook maar runderen zijn.
Als het kleine gezelschapje binnenkomt wordt het door niemand opgemerkt dan door Laura die met uitgestoken handen op ze toekomt. Henrie schuift langs de muur weg als Alan haar begint voor te stellen aan de vier. Hij mengt zich onder het geroezemoes. Voor zijn gevoel stelt hij zich achteloos tegen de bar op, maar schichtig schiet zijn blik van de een naar de ander, blijft even hangen aan een achterhoofd of been en tast dan verder af op zoek naar betekenissen.
Vanwaar hij staat kan hij zo nu en dan tussen een paar zich gunstig verplaatsende lichamen door Laura zien die nog met Alan in gesprek is. De vier, waarschijnlijk al lang blij dat ze binnen zijn, zijn nergens meer te bespeuren.
Laura heeft een arm op Alan's schouder. En een zwarte jurk met een blote rug en een losse sjerp aan de voorkant. Alan lacht om iets dat zij gezegd heeft en kust haar op de neus. Laura steunt op een hak terwijl de punt van haar schoen los van de grond rondjes maakt. Hij ziet de spieren van haar benen die een gleuf laten zien als ze haar kuit spant; dan weer de knikkende knieën van een levend lijk in een grijs pak.
Iemand tikt hem op de schouder.
Hij schrikt, herstelt zich snel. Kijkt om, zijn oogleden half over zijn ogen.
- Wilt U misschien iets gebruiken?
Dit is Ernst.
Dat met die oogleden doet hij wel vaker al heb ik er tot nu toe nog niet over gesproken, maar als ik alles over Henrie zou moeten vertellen zou ik een heel leven nodig hebben. Bovendien is hij tot nu toe nog niet zo van achteren aangevallen en alleen dan gebruikt hij deze afweer. Het is een soort kamoeflagerefleks, zoals men bij dieren wel aantreft.
| |
| |
Jonge uilen zijn in dit verband een heel goed voorbeeld. Als zij gevaar vermoeden rekken zij zich op hun poten uit en slaan beide vleugels voor de borst; het is dan de bedoeling dat de vijand van verdere akties afziet. Zo had Henrie ze vaak gezien als hij hun nest ontdekte. De jonge uilen hadden niet door dat zij juist door al hun dwaze gedoe leuker waren dan ooit en hun refleks een averechtse uitwerking had, want inplaats van Henrie te verschrikken of zich onzichtbaar voor hem te maken, zag hij ze in al hun vijandige aandoenlijkheid en wilde hij er pertinent een meenemen. Oele heeft hij de vogel genoemd omdat hij dat typies een uilennaam vond. Hij heeft het dier ongeveer een jaar bij zich gehouden en zij werden een soort vrienden op afstand. De vogel zat altijd binnen, op de rand van een leeg akwarium dat boven op de keukenkast stond. Henrie schoot mussen voor hem en sneed die in stukjes. Hij vond het spannend om de uil 's avonds te voeren. Dan deed hij het licht uit in de keuken, nam een kwart mus tussen zijn vingers en stak zijn hand in het donker boven zijn hoofd. Plotseling voelde hij de klauwen van de roofvogel zich om de prooi haken; dan was hij weer weg. Het spannende was dat Henrie nooit wist hoelang het zou duren voor de uil naar beneden kwam. Hij kon hem ook niet horen aankomen, want Oele kon geluidloos vliegen. Alleen als hij zijn prooi te pakken had en terug vloog naar boven, dan moest hij over korte afstand zo stijgen dat je het ruisen van zijn vleugels kon horen. Maar dan was de spanning al voorbij. Er woonde een dominee bij Henrie in de buurt die veel valken had afgericht en zelf ook uilen had gehad. Die had Henrie verteld dat uilen op den duur wegkwijnen in gevangenschap; daarom heeft Henrie hem weer laten vliegen. Maar bepaalde gedragspatronen van de uilen zijn nu nog in hem terug te vinden. Een daarvan is dus die kamoeflagerefleks, die hij zojuist tegenover Ernst heeft gebruikt. Geheel overbodig overigens want als een van de
twee een uilskuiken genoemd kan wor- | |
| |
den is het zeker Ernst.
- Ik kan U met alles van dienst zijn, vult de barkeeper aan als Henrie blijft zwijgen. Wijn, whisky, cognac, gewoon pils, cocktails. U kent mevrouw zeker wel, ik moest van alles inslaan.
Henrie neemt sherry omdat die in het rijtje van Ernst niet voorkwam.
Hij schuift wat meer naar het midden van de bar omdat hij Laura weer wat wil bekijken en twee mensen voortdurend in zijn gezichtsveld blijven dansen. Hij zou eigenlijk wel naar haar toe willen om haar sfeer te ruiken en om over iets te praten en om zich dingen voor te stellen. Iemand als Alan zou dan naar haar toegaan, maar Henrie zou dat alleen durven als zijn intuïtie hem zou stuwen en zover is het nog niet.
Ernst zet zijn sherry met een klink van het glas op de bar. - Eén sherry zegt hij.
Er wordt nogal veel lawaai gemaakt. Er zijn er bij die springen onder het dansen en klappen in hun handen, ze hebben veel plezier allemaal. Een vrouw en een man staan voor een reproduktie van een modem schilderij, niet iedereen danst; hij legt haar alles uit. Dan ziet Henrie een lange tafel langs de muur. Dan pas, terwijl hij er daarstraks al langs gekomen moet zijn; heeft hij toen die grote glazen kom niet gezien met die zilveren lepel erin? Waar heeft hij toen aan gedacht? Het was toen hij zich uit de voeten maakte. Denkt hij nergens aan als hij zich uit de voeten maakt. Hij kan het zich niet herinneren. Dat ergert hem. Maar mij ook.
Er staat een grote glazen kom op de tafel, stapeltjes glazen schaaltjes staan er naast. Hij loopt er naar toe en begint langzaam en aandachtig door de rode vloeistof te roeren. Het is hier een feestje. Hij laat de lepel los en leunt tegen de tafel. Begint het gezelschap weer gade te slaan. Laura is weg. Waar is Alan?
De muziek die overal vandaan komt begint hem geil te ma- | |
| |
ken, tenminste hij denkt dat het de muziek is, dat wil zeggen het is de muziek wel, maar gedeeltelijk. Als hij zo strak naar één punt kijkt, meestal een vlek op de muur, dan weet ik dat hij daar zijn beelden staat te projekteren. Net zoals hij immers deed in het ziekenhuis, op het plafond. Als je het niet meer weet dan moet je maar eens kijken op bladzijde (nummer van de pagina) maar dan ben je wel een rotlezer.
Henrie heeft zeker eidetiese kwaliteiten. Op dit moment stelt hij zich voor hoe Alan Laura verovert. Zijn beelden dus zijn het die hem opwinden. Hij voelt dat Laura de muziek speciaal voor dit doel heeft uitgezocht. Er bestaat muziek met die tendens.
Een man en een vrouw komen bij de tafel staan en bedienen zich van de bowl. Henrie verplaatst zich een beetje hoewel hij al ver genoeg van de schaal afstaat. Dat begint ook een gewoonte van hem te worden, wegschuiven. Hij houdt ze echter in de gaten. Dat moet. Altijd.
- De moeilijkheid is, hoort hij de man zeggen, die weke lippen heeft, maar wel prachtig witte manchetten, dat als je ze de hele vinger geeft...
Hij stopt dan, merkt dat de uitdrukking zo niet loopt. De vrouw kijkt hem aan, verbetert hem niet, ze glimlacht naar hem. Hij praat weer verder. Biedt haar bowl aan, knikt bij wijze van alsjeblieft.
Hij moet leraar zijn, denkt Henrie. Een ouderwetse slechte leraar, die denkt dat hij alles weet en zich dus niet meer kan permitteren zich te vergissen of iets niet te weten. Mensen dus die onuitstaanbaar zijn. Henrie wil meer van hem te weten zien te komen.
En als Laura hem op dat moment niet zo sterk was opgevallen, had Henrie uit de situatie naast de zijne alles kunnen begrijpen; als zij zich niet juist dan, babbelend met iedereen die haar aanhoudt, langzaam draaiend, een godin, lachend, als een geweldige middelpunt vliedende gastvrouw,
| |
| |
naar de bar had begeven, dan zou Henrie met hulp van zijn intuïtie begrepen hebben dat deze man te vriendelijk, te behulpzaam en te gedwee is om met die vrouw getrouwd te zijn. Bovendien kijkt zij hem veel te open aan. Zo kunnen die impulsen door elkaar lopen en elkaar verdringen; zich op beide tegelijk instellen is niet mogelijk, misschien kan dat in een volgend stadium ontwikkeld worden.
Als zijn aandacht niet volledig in beslag was genomen door dat lichaam dat een goudgeringde hand ophoudt naar Ernst, lieflijk bewegend maar dan plotseling het glas wegtrekkend onder de nog klokkende fles, zodat er nogal wat op de bar plenst, het glas snel ledigend en het dan weer voor Ernst neerzettend die al een doekje bij de hand heeft omdat hij deze vrouw al langer dient, deze vrouw die met haar tong haar lippen aflikt omdat ze er geen bezwaar tegen heeft een beetje dier te zijn, omdat ze weet wat mannen willen omdat ze een vrouw is; terwijl Ernst, eeuwige amateur, de fles alweer aan het dichtdoppen was.
Wat zou Henrie niet te weten gekomen zijn van deze twee mensen die toevallig op het moment dat hij daar staat, daar ook komen staan, omdat de bowl daar staat. Zo zitten dit soort dingen immers in elkaar, nauwelijks nog te ontwarren, zodat je wel andere methoden moet aanleggen als je er nog iets van wil begrijpen.
De man legt een mooie hand aan de binnenkant van haar elleboog, waarmee hij haar verhinderd te drinken, wat zij juist wilde doen, als je tenminste kunt zeggen dat je bowl drinkt; in dat opzicht is bowl net soep. Hij heeft haar natuurlijk het glas aangeboden om haar dan het drinken te kunnen beletten met een of adere stupiditeit, haar gardeoffizier, terwille van hun kontakt, haar dwingend hem aan te kijken, hem zodoende in de gelegenheid stellend zich te verontschuldigen voor zijn onhandigheid. Dat is hofmaken. - O sorry, U wilde juist iets drinken, sorry. Ik zag Uw hand; ik kon even de verleiding niet weerstaan. U hebt zulk
| |
| |
een schitterende blanke huid.
Zij kan dan opnieuw glimlachen, want glimlachen doet het altijd en met aanwending van al haar acteertalent een blos forceren, die eigenlijk wel lauw blijft en flets, want haar huid is vermoeid van dit soort gedoe, maar met een beetje goede wil en kaarslicht toch wel doorkomt. Vergeet niet de rouge die zij daarstraks op haar wangen heeft aangebracht. Er liggen dan vele wegen open. Zij kan hem dan opnieuw aanmoedigen door, als zij het zou kunnen, een opmerking te maken die zijn vindingrijkheid prikkelt. Iets in de trant van:
- Maar mijn huid is niet altijd zo blank meneer, die wordt pas echt mooi als ik me op mijn gemak voel en mijn meerdere moet erkennen in een galante man.
Zoiets.
Iets grandioos onbegrijpelijks waar hij alle kanten mee op kan.
Dat spel.
Het spel.
Maar Henrie is nog niet in het stadium dat hij zijn aandacht kan opdelen. Vooral niet als er nauwelijks nog sprake is van aandacht maar veel eerder van ban.
Laura heeft de zwarte zijden sjerp afgelegd en drinkt van haar tweede glas. Ernst staat achter haar, met de dop in zijn hand, weet niet of hij de fles mag wegzetten of moet wachten.
Henrie valt dat op; hij vermoedt dat Laura hem zo gehoorzaam wil hebben. Wat een vrouw.
Henrie tikt met de rand van zijn glas tegen zijn tanden om een medium te krijgen waarmee hij zijn concentratie kan opladen om die daarna scherp te richten. Hij wil alles weten van Laura. Nu niet teveel afgeleid worden door de dansers, de lachers, de praters naast hem en de zoeners.
Die vrouw die haar sjerp heeft laten verdwijnen en over de hoofden staart, terwijl ze met de rand van haar kristallen
| |
| |
glas tegen haar tanden tikt. Wat een lichaam.
- We zouden Uw auto morgen kunnen ophalen, biedt de man naast Henrie aan en de vrouw antwoordt hem met een luchtledige stem, maar duidelijker met de rug van haar hand waarmee ze langs zijn wang strijkt, even, van zijn kin naar zijn oor, zodat ze zijn tanden bloottrekt die dit keer echt zijn, althans zouden zijn als Henrie ze zag.
Maar Henrie kan zijn ogen niet van Laura afhouden, want Laura maakt van iedere man een everzwijn.
Wat een rugspieren moet zij hebben, overweegt hij en vindt het lekker zo te denken, hoe veerkrachtig moet haar rug zijn om zulke borsten te kunnen houden.
Dan kijkt ze plotseling in zijn richting en ziet hem. Haar grote ogen, jezus, blijven aan hem hangen.
Hij voelt een steek in zijn borst.
Nu kan het mij ook niet meer schelen wie die twee zijn die naast hem staan en bowl drinken, bowl drinken, niet omdat ze zoveel van gealcoholiseerde vruchten houden, maar omdat het bij de bowltafel rustig was en zij elkaar daar wensten in te spinnen.
Ze komt op hem toelopen.
Ze dringt een ontmoeting op.
Juist zij.
Hij kan haar nooit aan!
Waar is Alan.
Dit is de omgekeerde wereld.
Hij zal antwoorden geven als een klein kind, want hij kan niet nadenken met zo'n wild hart. Hij zal op een verpletterende manier uit zijn rol vallen; de echte Henrie zal moeten spreken en die is niets waard.
En er is geen souffleur voorhanden; die is thuis. Maar zelfs die kan niet helpen want hij is een rotsouffleur. Die speelt in een heel ander stuk en daarvan is het doek allang gevallen.
En er is ook geen souffleuse in de buurt waar hij wat aan
| |
| |
heeft, want die spreekt alleen maar over wratten, over puisten en korsten en dan nog slechts als ze er haar om vragen. Ik wil er middenin springen maar het is onmetelijk diep; ik kan ook niets doen.
Laura is naast hem komen staan.
Er zijn hele kleine zweetdruppeltjes langs zijn neus.
- Jij bent vast Henri.
Er is wonderlijk genoeg niets in haar stem dat een aanval aankodigt. Dat kan ik zelfs nog wel horen.
Henrie knikt.
Hij ledigt het laatste restje uit zijn glas maar houdt zijn oog op haar gericht terwijl hij drinkt.
- Alan heeft me over je verteld. Jullie hadden elkaar een tijd niet gezien, is het niet?
- Ja.
Hij tracht nauwkeurig de goede woorden te selekteren.
- Je glas is leeg. Wil je nog iets?
Hij bevalt haar.
Ze begeeft zich naar de bar op een manier die geen lopen meer genoemd kan worden; ze steekt twee vingers op naar Ernst en legt haar arm op de bar.
Henrie volgt haar. Ze legt haar hand dicht bij zijn arm. Het kan ook zijn dat ik het me verbeeld.
Ze heeft aan ieder oor een paar zilveren stangetjes die onhoorbaar door elkaar bungelen als ze haar hoofd beweegt. - Ik heb Red Label, maar ik proef geen barst verschil. Ik ben geloof ik nogal snobisties.
Ze lacht, maar Henrie is op zijn hoede.
Haar hand raakt even de zijne, doch dat was zuiver toevallig; ze wilde namelijk het glas pakken dat Ernst voor haar had neergezet en ze wilde dat doen terwijl ze Henrie bleef aankijken, zoals hij ongeveer bij haar deed. Toen hij dronk bedoel ik. Hetzelfde doen schept banden.
- Hoelang ken je Alan al?
Geen antwoord.
| |
| |
Dit zijn van die sfeerinjekties, waardeloze belangstelling, bovendien gaat het haar niets aan hoelang hij Alan al kent. - Hij heeft me over je verteld. Ik weet al heel wat van je af. - Wat heeft hij verteld.
Ze hebben achter zijn rug over hem gesproken. Als Alan dingen heeft gezegd zal het hem bezuren. Zo Alan. Je hebt geluld.
Ze heeft iets van zijn achterdocht bespeurd.
- Niets dan goeds hoor, drukt ze hem op het hart.
Maar het is al te laat.
Ik kan nu wel voorspellen dat er een afweerreaktie op til is. Ik kan dat zien aan zijn ogen. Ja. Hij doet het af met een beeld dat de werkelijkheid verwringt. De kamer waar hij zich nu bevindt is in een huis vlak naast het café, maar in werkelijkheid is hij nu wel in dezelfde kamer, wel in hetzelfde huis, maar in een hele andere wijk van de stad. Hij heeft alleen maar gedacht dat zij hier lopend naar toe zijn gegaan, maar in werkelijkheid zijn zij hier met de auto gekomen. De auto van een van de vier.
Ik zal proberen op te schrijven hoe Henrie nu denkt dat hij hier is beland.
Zij verlaten als laatsten het café. Zwijgend loopt Henrie mee naar buiten en langs de rij auto's die langs de stoep geparkeerd staan. Voor een grote amerikaan blijven ze staan. Drie nemen voorin plaats, drie achterin. (Ik had die vier wel willen laten vallen, maar Henrie komt er weer mee op de proppen) Henrie zit achterin. Hij maakt zich zo klein mogelijk. Een van de meisjes zit voorin, een van de meisjes zit achterin. Onderweg bemerkt hij dat de jongen aan de andere kant van het meisje iets doet met haar dij. Zij doet geen moeite haar knieën bijeen te houden. Vanuit zijn ooghoeken probeert Henrie haar gezicht te zien te krijgen, maar het is te donker. Alleen als zij onder lantarenpalen door rijden ziet hij even een flits van haar gelaat. Maar de
| |
| |
schaduwen verplaatsen zich er zo snel over dat hij niet goed kan zien hoe ze kijkt. Hij kan niet eens zien of zij wel kijkt. Dan ineens voelt hij hoe ze met haar been druk uitoefent op het zijne al wil ze het doen voorkomen dat de kleine stootjes en wrijvinkjes veroorzaakt worden door oneffenheden in de weg en dat ze heel schuldeloos gebeuren. Zij ruikt naar parfum. Goedkope, bedwelmend sterke parfum. Haar rok is door haar houding hoog opgestroopt. Dat kan hij in het donker zelfs nog zien. Witte kousen weet je wel.
Henrie sluit zijn ogen en legt in gedachten zijn hoofd op haar dijbeen. Het is warm en zacht. Zij is knap. Dan heeft hij er genoeg van. Ze drukt haar achterlijf tegen hem aan als ze de jongen naast haar langdurig begint te kussen. Het gesmak en gelebber is duidelijk hoorbaar. Het doet Henrie denken aan gekookte kippehals en meloenenvlees.
Vlak voordat ze bij het café stilhouden is Henrie te weten gekomen, en dit keer niet langs bovennatuurlijke weg, maar gewoon via zijn reukorgaan, dat zijn naburige minnaar sedert enkele dagen vuile sokken draagt en het meisje, maar dit wel via metafysiese peilingen, in de ene helft van haar beeha een prop watten heeft omdat de omvang van haar borsten aan beide zijden niet geheel symmetries is.
Hij strekt zijn rug en vouwt zijn handen tussen zijn knieën, concentreert zich op Alan's oren die voor het grootste gedeelte schuil gaan onder zijn wollige haar.
Hij neemt een slok van het rode etiket en spoelt de whisky door zijn mond zonder te slikken. Zijn blik glijdt af langs haar hals, waar de zwarte sjerp niet meer is. Laura's borsten zijn groot en rond. Er is een soepele spleet tussen het vlees dat veerkrachtig beweegt alsof er een bruisend en kolkend binnenste is.
- Je hebt hondeogen, zegt ze.
Ze glimlacht.
Het beweegt veerkrachtig en soepel.
| |
| |
Een gevolg van te sterk zweeten is het smetten. Het komt vooral voor op plaatsen waar twee huidvlakten in voortdurende aanraking zijn. De vochtige huid heeft weinig weerstand.
- Hondeogen? Zo trouw bedoelt U?
- Ja ook en donkerbruin. Past goed bij je haar.
Ze gaat iets dichter bij hem staan.
- Je hoeft geen U te zeggen hoor.
Iemand doet het licht uit. Er wordt gegild en gelachen. Henrie voelt haar vingers even langs de zijne strijken. In het donker kan ze haar glas natuurlijk nog moeilijker vinden. Iemand doet het licht weer aan.
Een vrouw rent achter een man aan. Ze duwen de anderen opzij, slalommen tussen hen door.
- Je studeert hè?
- Soms.
Hij kijkt weer naar waar hij zijn ogen niet vanaf kan houden.
Door de afsluiting van de lucht ontbindt het zweet en ontstaan gemakkelijk scheurtjes in de plooien.
Misschien interesseert het haar niet wat Alan allemaal gezegd heeft of juist wel en is het waar wat ze zegt. Niets dan goeds. Het zijn zijn ogen. Wat zou het haar kunnen schelen als ze wist van zijn systeem. Ze zou er waarschijnlijk niets van begrijpen. Hij moet er niet te zwaar aan tillen.
Ze leunt met haar ellebogen op de bar en kijkt naar de dansers, haar glas tussen haar vingers ronddraaiend. Ze is eigenlijk knap. Hoe oud zou ze zijn. Zeker zevenentwintig.
Misschien wel dertig, nee, niet zo oud nog.
Haar borst zwelt en daalt met haar ademhaling, zoo wordt voor huidschimmels en bacteriën een geschikt terrein geschapen.
Als het te laat is om er door de schrik die de impuls teweegbrengt nog van te worden weerhouden, heeft hij zijn hand al op haar arm gelegd. Pas dan schrikt hij van wat hij
| |
| |
gedurfd heeft en zit er stroom in zijn hand. Hij trekt hem snel terug.
Ze kijkt hem aan.
- Wil je dansen?, vraagt ze.
Er komt niets; hij kijkt voor zich op de grond waar haar voeten zijn. Er loopt een druppeltje uit zijn oksel langs zijn lichaam.
Hij wil weg.
Weg!
Haar ogen branden op zijn schedel.
Er zijn steken in zijn borst en voor het eerst ook in zijn hoofd.
Nu!
Niemand heeft op hem gelet.
Hij is op de overloop. In een van de kamers brandt licht. Daar liggen de jassen. Hij gaat naar binnen, maar kan zich niet herinneren of hij een jas aan had toen hij hier kwam. Ja toch. Op de stoel.
Met één arm in het kledingstuk met de andere hakend naar het mouwgat kreupelt hij naar de trap.
Twee keer schieten zijn hakken van de treden af en moet hij zich aan de leuning vastgrijpen. Bij de laatste keer mist hij de leuning en vindt hij houvast aan het touwtje, zodat de buitendeur al opengeklikt is voordat hij hem hoestend bereikt. Voorover gebogen en half rennend, de jas achter zich aan slepend over de straat, bereikt hij de auto en klimt erin. Maar hij rijdt niet weg. Hij kruist zijn armen over het stuur en bonkt zijn hoofd naar voren; verroert zich niet meer.
De haai verroert geen vin meer en de valk is vleugellam.
De ruwe stof van zijn kolbert prikt tegen zijn oogleden, zijn tanden zetten zich in de stof vast, speeksel zuigt hij langs zijn tong naar binnen.
Dan begint het vallen, eerst langzaam alsof hij wegglijdt,
| |
| |
dan sneller, alsof er nergens meer bodem is. De diepte is zwart, de diepte is onmetelijk. Het vallen is begonnen. Hij voelt zijn ledematen niet meer. Er loopt kwijl uit zijn mond in de stof van zijn mouw.
Als ik het poëties zou willen zeggen en daarvoor is het nu wel een geschikt moment, dan lijkt mij het zinnetje: ‘Zijn systeem heeft hem over de grens van de werkelijkheid gesmokkeld’, wel op zijn plaats.
Met één arm in het kledingstuk en de andere hakend naar het mouwgat kreupelt hij naar de trap.
- Wat ga je doen?
Hij blijft staan.
Zij is het.
Ze staat in de deuropening.
Hij mompelt iets van dat het al laat is en dat hij nog iets moet doen.
Zijn jas ligt half over de grond.
Hij wil er opnieuw vandoor gaan maar zij heeft zijn hand. - Blijf nog even...
Ze opent een tot nu toe nog onbekende deur en ontsteekt een licht. Achter de deur blijkt weer een trap te zijn. Er ligt een dikke loper over de treden en glimmende koperen roeden met grote gouden kogels aan de uiteinden. Laura gaat een paar treden op en kijkt om, wenkt Henrie met een beweging van haar hoofd; hij heeft weinig wil op de momenten dat hij moeilijk denken kan. Hij kan dan slechts handelen op ingevingen en impulsen; het oude liedje eigenlijk.
Laura, langzaam, trede na trede, verder naar boven.
Twee stompjes benen steken nog onder de deurlijst uit.
Hij volgt haar.
Ze vraagt hem de deur achter zich te sluiten wat hij werktuigelijk doet.
Hij laat de slobberende jas van zich afglijden en neemt hem
| |
| |
over zijn arm. Zij staat boven en zegt iets, maar wat dringt niet tot hem door. Hij ziet van onderen af haar benen en de rubber riempjes waarmee zij vastzitten, flarden van zwart kant.
Hij komt opnieuw op een overloop, kleiner ditmaal.
- Er is een knopje aan je linkerhand. Voor het licht.
Zij is een kamer ingegaan, heeft de deur wijd open laten staan. Hij hoort dat zij glazen pakt.
Aan zijn linkerhand is een knopje. Hij drukt erop. Het traplicht onder hem springt uit.
Dit is een hoog huis denkt hij, met veel trappen en veel kamers. Veel deuren vooral. Die steeds weer toegang geven tot andere. Die met zijn allen toegang geven tot elkaar. Als een karousel dat een doolhof wil zijn.
Hij gaat de kamer in.
De eerste die hij ziet is niet Laura, met twee glazen scharrelend op zoek naar een fles, het is een jongeman op het bed. Hij heeft zijn kolbert met de lange rij knopen verwisseld voor een kamerjas met grote bloemen; Alan.
Laura loopt achter Henrie langs en sluit de deur af. Dan gaat ze naar het bed en zet de drie glazen op een tafeltje naast het hoofdeinde. Maakt een buiging voor de koning in het bed.
- Uw dienares, zegt ze en loopt achterwaarts van hem weg. Henrie staat zich als een waanzinnige af te vragen wat dit allemaal te betekenen heeft, maar de mogelijkheid dat Alan in een komplot zou zitten verwerpt hij al voor de overweging. Toch is hij allerminst op zijn gemak. Dat kan ik zien aan de vingers van zijn ene hand die hard in de vingers van de andere knijpen.
Laura schenkt in en geeft Henrie een glas. Hij pakt het aan, hij vertrouwt ze dus nog steeds.
- Waarom wilde je eigenlijk weg, Henrie, vraagt de vrouw van de drie en gaat naast Alan op het bed zitten.
Alan slaat zijn arm over haar schouders en laat zijn hand
| |
| |
achteloos op haar boezem rusten. Zijn vingers knijpen wat. Henrie antwoordt niet. Die vraag van haar was alleen maar een opwarmertje. Op dat soort vragen antwoorden is tijdverspilling. Je zou je met problemen bezighouden die geen problemen zijn; je zou je dingen in het hoofd halen waarvoor het geen zin heeft plaats te maken. Je kunt dan beter je mond houden.
- Wilde je er echt al vandoor gaan?, vraagt Alan, deels om maar iets te zeggen, maar deels ook omdat zijn hele opzet mislukt zou zijn als Henrie werkelijk was weggegaan.
Henrie is niet dom. Hij denkt: Dit is dus een aansluitende stemmingsinjektie, maar Alan niet antwoorden zou op ruziezoeken kunnen lijken. Dan denkt hij misschien dat ik hem als een hindernis zie. Dat is ook wel zo, maar het zou kinderachtig zijn het te laten blijken. Hij was niet verbaasd me te zien. Hij verwachtte me dus. Hij wist dat zij mij hier zou brengen. Ik ben hier naartoe gelokt. Zij hadden dit af gesproken. Wat willen ze? Waar ben ik ingelopen?
Henrie kijkt om. De sleutel is niet meer in het slot.
- Ik kan niet te lang blijven.
Alan's hand beweegt zachtjes over Laura's borst.
De gewrichtjes in zijn vingers bobbelen onder haar jurk. Hij tergt Henrie ermee. Snapt hij dat dan niet. Dat hij hem zo vernedert. Het zouden Henries vingers moeten zijn.
- Het loopt al tegen drieën, ik moet zo weer terug.
Laura staat op en pakt de fles. Schenkt zijn glas bij waar hij nog niet van gedronken heeft.
- Hier heb je toch nog wel lijd voor?
Er is in het vertrek een grote rieten stoel die tegenover het bed staat. Aan de korte zijde van de kamer is een hoog raam met twee ijzeren handvaten aan de onderkant. Achter Henrie is Laura bezig met de pick-up. Daarnaast staat een boudoirtafeltje met een drieluikspiegel. Het middelste gedeelte is ovaal, de beide beweegbare zijkanten rechthoekig. Verschillende potjes en tubetjes liggen op het kastje
| |
| |
ervoor. Dat zijn de smeerseltjes en zalfjes die haar recepten vervangen: haar uitvindingen overbodig maken. Er is niets van haar over dan een naam. Het is maar goed dat Henrie dit niet ziet. Hij durft namelijk niet om te kijken. Ze zouden kunnen denken dat hij er wat mee bedoelde. Wàt hij er dan wel mee zou kunnen bedoelen weet hij zelf niet. Alles wat zij erachter zouden kunnen zoeken.
Er staat nog veel meer in de kamer, maar ik heb geen zin dat allemaal op te schrijven. Alles schrijven is niets waard. Henrie overlegt wat de beste houding is die hij kan aannemen. Vooral niet het opgejaagd konijn spelen. Hij moet vooral niet zichzelf zijn. Alan heeft hem al een keer zwak gezien, dat was al erg genoeg. Gelukkig maar dat je je zoiets bij Alan kunt permitteren.
De naald van de pick-up krast even en laat dan muziek los en een stem.
- The soft singing voice of Sinatra, zegt Alan en komt overeind om zich opnieuw in te schenken. Hij is op zijn gemak.
Henrie staat nog steeds middenin de kamer. Hij moet gaan zitten, vooral ergens gaan zitten.
Er zijn twee plaatsen waar hij kan gaan zitten. De rieten stoel, of het bed. Als hij de rieten stoel neemt, zondert hij zich af, zou het kunnen lijken of hij onrustig is, zou hij zichzelf buiten het centrum plaatsen. Als hij het bed neemt zou het kunnen lijken of hij Laura wil beletten weer bij Alan te gaan zitten. Je moet dit soort dingen aan een nauwkeurige overweging onderwerpen. Het maakt alles deel uit van een groter geheel.
Hij gaat zitten op het bed ter hoogte van Alan's knieën, dat wil zeggen waar Alan zijn knieën zou hebben als hij zijn benen gestrekt had, die hij zojuist onder zich heeft opgetrokken. Het kan geen kwaad hem te laten merken dat hij daar met opzet zo is gaan zitten. Hij is tevreden over deze plaatsbepaling. Hij wint zelfs veel veld door wat tegenaktie
| |
| |
te laten doorschemeren. Laura steekt een dikke kaars aan die zij op een tafeltje bij het raam zet. Dan doet zij het licht uit en gaat in de rieten stoel zitten, leunt tegen de hoge ronde achterkant, zet zich behaaglijk schrap.
Henrie neemt een teug uit zijn glas. Zij sturen lijnrecht op iets aan. Ik moet meer dan ooit op mijn hoede zijn.
Alan houdt hem een pakje sigaretten voor, zoekt in zijn zakken naar vuur.
Hij heeft haar kamerjas aan, ze zijn dus heel intiem met elkaar. Ik had geen schijn van kans gehad.
Het instrumentje in Alan's hand vat vlam.
Zij is er zo een die met je speelt, je op afstand bedient en je daar tegelijkertijd weet te houden. Het is een geraffineerd spel waar je niet doorheen kunt breken. Alleen mensen als Alan lukt dat. Mensen die geen taboes kennen, geen schroom. Mensen die zijn die ze lijken. In de Alans ligt de exclusiviteit van de Laura's. Henrie herkent hen en geeft zichzelf toe daar buiten te staan. Toch zou ik de laatste zijn om Henrie in te delen bij de grote groep die resteert. In feite is Henrie exclusiever dan Alan. Hij is zich daar alleen niet van bewust. Alan behoort bij de minderheid, Henrie hoort nergens bij. Ik merk dat aan als een kwaliteit. Jammer is het alleen dat Henrie zichzelf niet herkent. Hij heeft het zo druk met het najagen van zijn identiteit dat hij vergeet van het resultaat te genieten.
Hij is zoals het jongetje van tien dat nachten niet slapen kan omdat de beeltenis van het meisje uit zijn klas zijn ogen openhoudt; op school schrijft hij haar de ene liefdesbrief na de andere, zonder haar die ooit te geven. Hij achtervolgt haar van boom tot boom, maar hij durft haar zijn liefde niet te bekennen. Dan zien zij elkaar lange tijd niet, ik kan voor hun verwijdering zoveel redenen bedenken dat ik de vanzelfsprekendheid ervan in de wielen zou rijden als ik er ook maar één van zou noemen. Zij zien elkaar tien jaar lang niet. Dan ontmoeten zij elkaar weer. Zij is inmiddels
| |
| |
getrouwd. De jongeman vraagt haar of hij indertijd enige kans had gehad als hij haar had durven zeggen hoeveel hij van haar hield. Hij hoort dan dat zij nachten lang wakker heeft gelegen omdat dromen zinloos voor haar waren geworden, dat ze hem van boom tot boom achtervolgd heeft en zelfs liefdesbrieven heeft geschreven, maar die hem natuurlijk nooit heeft gegeven omdat een meisje zoiets niet doet. In stilte moest zij hopen dat hij naar haar toe zou komen. Maar hij vond haar waarschijnlijk niet leuk, want hij liet nooit iets van zich horen. Ik zuig dit niet uit mijn duim. Het is letterlijk zo gebeurd. Dat jongetje was Henrie, tien jaar. Wat er toen al inzat komt er nu uit. Daarom dus geef ik deze illustratie. Als ik het chronologiese verloop van de gebeurtenissen verlaat om iets van Henries verleden te vertellen dan weet ik heus wel waar ik aan begin en wat ik doe. Laat dat maar aan mij over. Het heeft allemaal zijn funktie. In feite is dit hele rotboek een onzekere sprong in het oneindige heelal van het verleden. Een sprong met de vingers in de neus en de ogen wijd opengesperd, ziende blind.
Toch is dat het enige dat ons kan redden, want een heden bestaat er niet.
- Hoe vind je haar?, fluistert Alan, terwijl hij Henrie vuur geeft en knipoogt.
Henrie durft niet te antwoorden uit vrees dat Laura Alan gehoord heeft.
Ze heeft een van haar voeten op de stoelrand opgetrokken en omklemt haar tenen. Toch is het niet koud in de kamer. - Ik kan met haar doen wat ik wil, zegt Alan, zijn gezicht vlak bij Henries.
Henrie neemt een langdurige trek van zijn sigaret en inhaleert diep. Dat doet hij om tijd te rekken, maar hij vindt geen goed antwoord.
- Wil je wat zien?
- Hoe bedoel je.
| |
| |
- Nou, net wat ik zeg. Zal ik het bewijzen?
Laura is opgestaan en naar de pick-up gelopen. Ze pakt haar glas en gaat weer zitten.
- Wil je haar naakt zien?
- Nee doe maar niet.
- Als ik het vraag doet ze het.
- Ja dat geloof ik wel. Ze schijnt je erg graag te mogen.
Alan tipt de as van zijn sigaret op de grond.
- Ja, ze mag me graag, zegt hij.
Henrie laat ook zijn as op de grond vallen en zegt dan:
- Ze zei dat jullie het over mij gehad hadden.
Alan drinkt.
- Je hebt dingen over me verteld.
- Wat voor dingen.
Henrie kijkt gespannen naar Alan die naar Laura kijkt die naar Henrie kijkt.
- Ik weet niet wat je allemaal gezegd hebt. Ik vraag het me juist af. Ik hoop niet...
Alan maakt een af werend gebaar.
- Welnee. Ik moest je toch introduceren.
Hij wrijft langs zijn mond.
- Ze weet niets van je, wat ík van je weet blijft onder ons. Het zou haar trouwens geen kloot interesseren. Ik heb haar gezegd, dat je een vriend van me bent en dat we elkaar een tijd lang uit het oog zijn verloren en dat we elkaar vanavond ineens beneden weer ontmoet hebben. Meer niet.
- Niets dan goeds dus.
- Niets, helemaal niets.
Henrie buigt voor Alan langs en dooft zijn sigaret.
- Geloof je me niet?, vraagt Alan.
Henrie kijkt hem ernstig aan.
- Jou vertrouw ik, Alan, antwoordt hij en hij denkt, dat is het beste wat ik vanavond gezegd heb.
Alan krabt op zijn hoofd.
- En nu iets anders. Nu een beetje feest.
| |
| |
Hij legt zijn hand op Henries knie.
- Oké?
Henrie knikt.
Alan richt zich tot Laura.
- Godin der liefde, zegt hij, toon ons je lichaam.
Even blijft Laura bewegingloos en schijnt Alan's gebod haar niet bereikt te hebben. Dan echter zet ze haar ogen op dromerig en staat ze op. Ze doet enkele schuchtere passen in de richting van de pick-up; als ze zich omdraait is ze een ander.
Haar tenen gespreid naar voren als om vaste grond te zoeken.
Geleidelijk aan lijken haar bewegingen door de muziek geïnspireerd te worden en begint ze te dansen.
Alan pakt de fles en vult de glazen bij.
Laura's jurk glijdt op de grond, de flarden kant met zich meetrekkend. Haar nylons heeft ze aan de bovenkanten opgerold; ze heeft de boorden van haar kousen niet zomaar omgeslagen, zoals de meeste vrouwen doen. Laura is niet als de meeste vrouwen.
Henrie is volledig onder haar bekoring.
Alan slaat zijn arm om hem heen.
Fluistert iets.
Laura's bewegingen worden wilder en wilder, suggestiever ook. Ze beeldt symbolen uit van lenigheid en lust. Aan het symbool van vruchtbaarheid waar deze bewegingen meestal betrekking op hebben denkt geen van drie. Ze draait en kletst met haar handen tegen haar buik. Bij iedere pas rollen en spannen haar spieren. Haar beehaa is van zwarte doorzichtige nylon met drie dwarse naden erin. Door het vlees erachter is het waas grijs.
Haar boezem golft en springt.
Dan ineens blijft ze staan. Ze ademt snel, legt de rug van haar hand tegen haar voorhoofd. Pakt haar glas.
- Zooh... hijgt ze, ik ben doodop. Even rusten.
| |
| |
Henries keel is droog.
Zij is de belichaming van de felst oplaaiende passie. Het is als een droom. Voor hem heeft ze gedanst. En voor Alan natuurlijk, maar niet alleen voor hem. Er zijn er veertig beneden die daar moesten blijven. Maar hem heeft ze mee naar boven gelokt om zich voor hem uit te kleden. Misschien zit Alan hier wel achter. Ja, die heeft dit voor hem versierd. Alan heeft me over je verteld, heeft ze gezegd. Zij, de godin der liefde, in haar zwarte gordeltje met de vier armpjes eraan. De godin van de benen, de borstgodin.
Niets dan goeds heeft Alan verteld. Alan.
Daarom dus bleef hij met haar praten, om niets dan goeds over me te vertellen. Zo doet Alan, omdat hij weet dat ik hem nooit zal belazeren. Hij heeft zijn arm rond mijn schouders; hoe heb ik kunnen denken dat hij iets lulligs met me wilde uithalen. Hij had alles voor me geënsceneerd. Dat kan hij doen. Iemand als hij heeft die macht. Dat is het geweest waarom mijn intuïtie zich toen op hem gericht heeft. Omdat hij dit nu voor me zou versieren.
Alan. Hij zou mijn vriend kunnen worden.
Henrie leegt zijn glas en houdt het daarna Alan voor.
Laura staat bij de pick-up en draait de plaat om. Even boven haar billen zitten twee kuiltjes, daar zitten de spieren op vastgehecht. Een man wordt geil van die kuiltjes. Ze zijn nu niet te zien vanwege het gordeltje. Maar ze zitten er. Niet iedere vrouw heeft ze. Maar Laura wel. Godinnenkuiltjes zouden ze kunnen heten. Die aanhechtingsplaatsen niet zien maar ze zich voorstellen windt hem nog meer op. Wat een nacht.
- Zo, dat was een hele aardige voorstelling, merkt Alan op en knijpt Henrie in zijn arm. Dan laat hij er gebiedend op volgen:
- Kom nu hier!
Gedwee nadert Laura het bed.
Alles bij haar beweegt, denkt Henrie, het spreekt een taal
| |
| |
zonder woorden, maar waar je oren van tuiten.
- Toon ons nu je benen.
Laura gehoorzaamt ogenblikkelijk, het is alsof ze Alan's bevel verwacht had. Ze zet haar voet op Alan's knie, haar gloeiend heet vlees vlak voor Henries gezicht.
- Kus haar in de schoot, Henrie!
Henries hart bonkt in zijn keel. Hij is willoos. Hij sluit zijn ogen en buigt wat voorover, tast met zijn lippen naar de binnenkant van haar dij. Haar huid is zacht en glad. Zijn nekspieren zijn verlamd.
Dit versiert Alan voor mij.
Zij is zijn werktuig. Wat een ongelooflijke macht bezit hij om een vrouw als deze naar zijn hand te zetten.
Alan drukt Henries hoofd tegen Laura's been. Zijn duim maakt een strelende beweging onder Henries oor.
Dit is een mooi tafereel, een beklemmend tafereel, letterlijk.
Alan's greep verslapt. Laura trekt haar been terug.
Henrie drinkt zijn glas leeg dat Alan weer gedienstig bijvult. De drank is heet in zijn keel en brandt zich door zijn borstkas. Hij haalt diep adem. Neemt een nieuwe sigaret. Niemand spreekt.
Laura steekt haar handen in de lucht en begint aan een nieuwe exotiese dans. Trekt Henrie op en nodigt hem lonkend uit haar te volgen. Als hij niet alleen geen buikspieren laat rollen, maar zelfs geen voet voor de andere krijgt, zich zelfs van geen kledingstuk ontdoet, maar integendeel wat verloren en hulpeloos blijft staan, begint zij om hem heen te draaien en hem uit te dagen met stootjes van haar heupen en van haar vulkaniese borsten. Alan echter, die ziet hoe Henrie in nood verkeert maakt er een eind aan. Hij trekt hem terug op het bed, blijft zijn hand lang vasthouden. Niet voortdurend, maar net iets te lang.
Laura vervolgt haar dans.
Zij doet het niet op gebod, denkt Henrie, zij doet het om- | |
| |
dat ze het niet laten kan.
- Je had een stuk uit haar been moeten bijten, fluistert Alan.
Henrie glimlacht zoals een zure haring dat doet.
- Ze heeft niet eens een rode vlek van het zuigen, gaat Alan verder, bestraffend bijna.
- Ik heb ook niet gezogen, geeft Henrie toe.
- Ze had het anders heerlijk gevonden.
In gedachten ziet Henrie haar over de grond kronkelen met de afdruk van de matting in haar billen en een vochtige paarse vlek op haar been.
- Ja misschien wel.
Hij geneert zich een beetje dat Alan alles durft te zeggen.
- Ze zou niet meer bij je weg te slaan zijn als je het gedaan had.
Hij verwachtte van me dat ik was doorgegaan stamelen Henries gedachten. Als ik hem maar niet heb teleurgesteld. - Ik kan nog één keer vragen mij haar been toe te steken, lispelt Alan, want Laura mag natuurlijk niet horen hoe haar zwakheden verraden worden. Een derde keer zou ze denken dat we haar belazeren, dus dan moet je je kans benutten.
Hij wacht even.
- Wil je?
Henrie knikt, maar ontwijkt Alan's blik. Alan vraagt Laura opnieuw te komen.
Ze blijft staan, als in trance verwerkt ze de lyriese inhoud van Alan's woorden. Dan wiegt zij nogmaals op het bed af. Zet haar voet weer op Alan's knie.
- Henrie, neem bezit van haar en wordt haar minnaar, oppert Alan met een komputerstem.
Henrie omklemt haar bovenbeen en drukt zijn geopende mond er tegen aan. Even tast zijn tong langs het vlees, dan voelt hij hoe hij verandert in een reusachtige bloedzuiger.
Laura lijkt in extase te geraken. Wild woelt ze door Henries
| |
| |
haar. Hij wendt en keert zijn hoofd zodanig dat hij iedere millimeter van de door hem veroverde oppervlakte binnen zijn bereik krijgt. Laura begint zachtjes te kreunen en gooit haar hoofd achterover, slaakt gilletjes, begint te snuiven; haar neusvleugels maken vliegbewegingen.
- Genoeg! schreeuwt Alan. Henríe je maakt haar gek!
Maar hij moet hem lostrekken van zijn prooi.
Henrie hijgt; drinkt zijn glas leeg.
Laura is achter hem langs op het bed gaan liggen. Haar ogen wijd open staart ze naar het plafond. Alan stoot Henrie aan. Henrie kijkt achter zich.
Ze wringt haar knieën langs elkaar, beweegt haar handen over haar buik. Ze wordt verteerd door verlangen.
- Ze is van jou, fluistert Alan.
Henrie aarzelt. Met Alan erbij. Die schaamt zich nergens voor. Wat een kerel. Staat zo'n vrouw af aan mij. Wat een vriend. Ik mag hem niet meer verliezen. Ik ga niet meer terug naar het ziekenhuis.
- Toe nou, dringt Alan aan. Verpest het nu niet. Ze zal je haten als je haar zo laat.
Hij heeft gelijk; bovendien zal ik later mezelf haten als ik haar nu teleurstel. En laat ik niet vergeten hoe onmogelijk ik me zou maken voor Alan als ik zou laten uitkomen dat ik met hem erbij niet zou durven. Vrienden moeten elkaar in alles in vertrouwen nemen, daarvoor zijn zij vrienden. In dat opzicht verschillen zij van degenen die hun vrienden niet zijn. Hij geeft mij haar omdat hij me op deze manier wil tonen dat hij me als zijn vriend beschouwt, omdat hij gevoeld heeft dat ik hem nooit zou verraden, want vriendschap weegt daarvoor te zwaar.
Hij heeft behoefte aan vriendschap, hij is al te lang alleen geweest. Hoe noemde hij die vriend ook alweer, die vriend waarover hij me verteld heeft, de eerste keer dat ik hem ontmoette. Een troetelnaam was het. Die is hij kwijt geraakt. Hij is alleen geweest.
| |
| |
Hij heeft iemand nodig. Hij heeft mij nodig. Hij wil haar mij geven; ik moet haar nemen, het mooiste geschenk dat hij zou kunnen bedenken. Zo is Alan, die kan vrouwen geven.
Zonder woorden heeft hij me begrepen. Heeft hij mijn golflengte gepeild. Wij horen bij elkaar. Wat is hij bizonder. Wat moet hij zich verveeld hebben met die vier. Wie weet hoe hij gezocht heeft naar iemand als ik. Daarvoor staat hij haar af. Om mij zijn genegenheid te betuigen. Alleen vrienden kunnen zover gaan. Eindelijk iemand om voor te leven. Alan.
Ik wil alles voor je doen; niet alleen meer zijn. Het zijn dingen waar je niet over kunt spreken; dit soort begrip komt langs andere wegen.
Dan buigt Henrie zich over de vrouw heen en drukt zijn mond op haar borst. Haar huid, het gespannen vlies van mohair-satijn. Onmiddellijk beginnen Laura's lippen langs zijn kaak omhoog te snuffelen. Zij drukt haar hete wang tegen de zijne, murmelt flarden. Ontdoet zich van haar beehaa.
Wentelt haar romp in de kom van zijn hand.
Nipt aan zijn oorlelletje.
Fleemt raadsels fluisterend aaneen.
Haar tong sluipt het labyrint van zijn oorschelp binnen en begint krioelend een weg terug. Op haar verlangen lijkt geen rem meer te zitten. Ze houdt zijn hoofd met krampachtige handen tegen haar borsten gedrukt en probeert ze er wanhopig mee plat te walsen, terwijl Henrie ze met zijn tong inzeept. Hij grabbelt naar het gordeltje en trekt haar broekje over haar knieën.
Dan haakt hij zich vast in haar lichaam dat geurt naar bruisende branding, waarin hij rondraast te midden van spattende schuimvlokken; hij klauwt in de kleiige bodem, zodat het slib opwolkt tussen zijn graaiende vingers en hem in een verdovende nevel hult. Maar de sterke onderstroom gaat
| |
| |
zijn krachten te boven. Voert hem mee de donkere diepte in. Langs machtige rotsgewelven waar dikke alen in bemoste spleten wegglibberen.
In honderden hoeken doven de ogen en verstommen de stemmen, vernauwen de lippen zich tot een kringspier om gekust te worden en de vervoering te kramen die het vlees teistert en het lichaam lekken doet.
Ze slaat haar benen in een schaar over de zijne en houdt hem diep in zich.
Plotseling voelt hij hoe de handen van Alan zijn schouders en rug masseren. In draaiende beweging, al lager en lager. Hoe lang is hij daar al mee bezig. Niet aan denken.
Laura's haar kluwt samen in zijn mond. Zijn adem raakt verstrikt in sluierende varens. Radeloos zet ze haar tanden in zijn hals. Alan's hand kruipt onder zijn overhemd en legt zich op zijn blote rug. Waarom doet hij dat; Alan?
Henrie schuift zijn handen onder Laura's billen en ontlokt onduidelijke kreetjes als hij ze begint te kneden, maar zijn gedachten zijn elders.
Dan voelt hij dat Alan's handen bij zijn broeksriem werken, dat zijn overhemd omhooggetrokken wordt en dat Alan hem op de rug kust.
Het doet hem bijna braken van weerzin.
Henrie blijft roerloos liggen. Onder hem puft Laura van ergernis.
Alan staat op en schenkt zich het laatste restje uit de fles in.
De plaat op de pick-up ruist en tikt. De arm van het apparaat beweegt heen en weer tegen het etiket.
Henrie stapt van het bed af en brengt zijn kleren in orde. Alan zet de plaat opnieuw op. Drinkt.
Laura blijft liggen.
Het broekje is op haar voeten gezakt.
Ze wrijft in haar ogen. Had Alan niet even kunnen wachten, denkt ze, een paar minuten nog. Ze had al vleugels
| |
| |
gekregen; ze wilde net gaan vliegen. Vliegen naar de zon en dan wervelend terug naar de diepste diepten. Op vleugels van gevoel. Maar ze glimlacht alweer. Het was immers maar een spelletje. Ze gaat verder met het bedenken van die leuke zinnetjes over vliegen en zweven. Ze sluit haar ogen.
Alleen het grote rode oog tussen haar benen loert de kamer in.
Henrie ligt met zijn hoofd op zijn armen. Zijn armen rusten op het stuur. De auto staat nog voor het café. Waarom is hij niet weggereden. Wel het huis uit gevlucht maar niet weggereden. Ik bedoel, deze auto's kunnen 's nachts toch ook rijden. En als je vlucht wil je weg, dat ligt in het woord opgesloten. Hij rilt.
Hij licht zijn hoofd op en kijkt de straat in. Alles is donker en stil. Hij kijkt op zijn horloge met de wijzerplaat dicht bij zijn ogen. Half vier.
Hoe lang zit hij hier al.
Zijn jas heeft hij half aan, zijn voeten zijn van ijs. Hij inhaleert de nachtlucht diep. Zoekt in zijn zakken naar het sleuteltje. Zijn handen zijn traag.
- We gaan maar is naar huis, mompelt hij. Henrie.
Jezus Christus, als je hem zo ziet zitten is er niet veel van over. Als je alle veerkracht mist, uit je mond ruikt, pijn in je hoofd hebt, naar huis wil, niet weet... nou ja, hou maar op. Alleen omdat hij tegen zijn lef in zijn hand op haar arm heeft gelegd en omdat zij toen dacht dat hij wilde dansen, terwijl hij helemaal niet dansen kan. Alleen daarom. Je hoeft mij niets te vertellen, als iemand iets over Henrie vertellen kan ben ik het wel.
Ze heeft hem gewoon even niet begrepen, terwijl dat in zijn dromen altijd goed gaat. Hij hoeft zijn ogen maar te sluiten en hij heeft versierd wie hij wil. Soms is het zo duidelijk dat hij er zijn ogen niet eens voor hoeft dicht te doen. Hij kan
| |
| |
ze ook met open vizier krijgen. Het is alleen de manier van projekteren.
Een wit plafond, een blauwe lucht met je rug in het gras, een zwart schoolbord, effen vlakken, filmdoeken. De rollen zitten in je hoofd. Je bent eigenlijk een wandelende toverlantaarn; je bent een stomme film.
Hij heeft het sleuteltje eindelijk gevonden, hoewel het op de normale plaats zat, het geldzakje van zijn broek. Dat is zijn gewoonte, daar stopt hij het altijd, dan hoeft hij niet zo lang te zoeken. Hij weet niet eens meer wat zijn gewoontes zijn. Hij peutert met het sleuteltje in het kontakt.
Andersom, klootzak!
Hij draait het sleuteltje om en dan blijkt het te passen. Er springt een rood lichtje aan. Hij schrikt ervan. Nu schrikt hij nota bene al als hij kontakt maakt. Hij schrikt van zijn eigen auto, van dat kleine rode lichtje. Ik wed dat hij zo meteen ook nog vergeet de startchoke te gebruiken.
Maar hij start niet, hij kijkt opzij. Er is een gezicht bij de auto, Alan's.
Hij opent het portier. Alan stapt in.
- Hé, je gaat weg, zegt hij, je zegt niet eens dag. Je loopt zo weg.
- Ja, ik moest terug.
- Waarheen terug.
Henrie zwijgt.
Wat zou dat klinken: Ik moet terug naar het ziekenhuis, anders is er niemand meer om de deur te openen. Voor wat hij dan allemaal moet uitleggen schrikt hij terug.
Alan trekt het portier dicht.
- Ik doe de grootste moeite om je binnen te krijgen en jij smeert hem ineens.
Henrie wrijft over zijn benen. Aan de overkant loopt een man met een hond aan de riem.
Alan steekt een sigaret op, biedt er Henrie ook een aan. Hij
| |
| |
heeft lange nagels aan zijn vingers, Alan. Als hij zijn arm strekt om Henrie vuur te geven, komt er een zilveren kettinkje bloot met een plaatje eraan.
Henrie legt zijn hand op het rode lichtje.
- Ik moet nu weg, zegt hij.
- We zouden nog wat kunnen drinken, stelt Alan voor. Ik weet wel iets dat nog open is.
Hij wil met me praten, denkt Henrie. Hij wil het me uitleggen. Hij komt niet voor niets helemaal naar beneden.
- Waar.
- Het is hier vlakbij. Ik zal wel zeggen hoe je moet rijden. Henrie haalt zijn hand van het lichtje en start de wagen.
De auto slaat niet aan.
- Je zal wel moeten choken, zegt Alan.
Aan beide zijden staat de gracht vol met auto's, langzaam rijden ze verder. Minstens drie honderd meter terug hadden ze moeten zijn. Een soort sousterrain. Op deze gracht is zelfs geen stoep meer vrij. Een métro onder de grachten, denkt Henrie, dat is het enige. De banen liggen er al. Concentriese cirkels over de hele stad. Auto's verbieden.
- Daar, aan de overkant, zegt Alan en wijst op een lege plek tussen de rijen.
Zwijgend lopen ze terug naar de kleine sociëteit.
Er is een verlicht belletje met een stukje papier achter plastic. Er staat iets op in machineschrift, de naam zeker. Henrie doet geen moeite die te ontcijferen. Hij zou voor Alan langs moeten gaan of om hem heen lopen en zoveel moeite doen zou van wantrouwen getuigen.
Er wordt opengedaan door een massieve kerel met kortgeknipt haar.
Een bokser, een gewichtheffer, zoiets, een krachtpatser, een uitsmijter.
Hij groet Alan, wijst dan vragend op Henrie.
- Dat is een vriend van me, zegt Alan. Hij is oké.
| |
| |
Maar de kerel is niet overtuigd, schudt van nee. Hij weet wat hij doet.
Alan beduidt Henrie dat hij moet wachten en gaat met de man naar binnen. De deur blijft op een kier.
In het halletje achter de deur stompt Alan de kerel speels tegen zijn kaak en drukt hem een bankbiljet in de hand. Henrie staat buiten en snuit zijn neus. Kijkt omhoog. Gewone huizen, gewone grachtenhuizen. Alles is donker en dood. In de verte toetert een auto. Dan is het weer stil. Hij schraapt met zijn voet over de straat, wil gaan doen of hij een paard is, maar heeft daar bij nader inzien toch geen zin in. Je kunt nooit weten door wie je bespioneerd wordt. Misschien staan Alan en die vent wel door een geheim gaatje naar hem te gluren. Hij spuugt op de straat, haakt zijn vingers in elkaar en laat ze knakken.
Dan verschijnt het hoofd van Alan weer.
- Geregeld, zegt hij, je bent eregast.
Henrie gaat naar binnen, knikt tegen de portier die achter een tafeltje zit te lezen. Hij volgt Alan door een smal gangetje dat langzaam afloopt. De vloer bestaat uit grote marmeren tegels, de meeste zijn gescheurd. Aan het eind is een met leer beklede deur. Zij gaan naar binnen.
Het eerste dat Henrie opvalt is het zachte geroezemoes van de stemmen, dan het aantal mensen, ongeveer vijfentwintig, daarna de muziek. Ineens ziet hij aan een tafeltje langs de muur de neger die hij eerder in het café van Ome Jaap gezien heeft. De man zit te praten met een neger. Henrie schrikt als hij hem ziet. Hij weet niet waarom.
Alan staat bij de bar en wenkt hem. Dan realiseert Henrie zich dat hij stilstaat. Wat is er toch met hem aan de hand. Ik bedoel, staan blijven op zichzelf is niets bizonders, staan blijven is in feite niets anders dan:
| |
| |
diverse variaties misschien nog
maar als je helemaal niet gemerkt hebt dat je bent blijven staan, als Alan plotseling meters van je af blijkt te zijn, wat is er dan gebeurd in die tussentijd. Is het alleen die neger geweest? Omdat die hem sterk is opgevallen. Is het misschien iets anders geweest; een ander. De sfeer. Allemaal? Alles? Even is het stil en rommelt alleen het geroezemoes door de ruimte, dan is er een nieuwe muziek. Hé Joe, schreeuwt iemand uit alle hoeken. Hé Joe, ye shot ye woman down, ye shot her down!
Alan steekt zijn hand op, hij denkt dat Henrie hem zoekt. Henrie gaat naar hem toe en schuift voorzichtig naast hem op de kruk. Alan zegt twee bier.
- Hoe vind je het hier.
- Ik ben hier nog nooit geweest, antwoord Henrie en laat er op volgen:
- Zie je die neger daar?
Alan kijkt om, langzaam, onopvallend, alsof hij zomaar een beetje in het rond kijkt. Alan valt nooit door de mand.
- Die waren er straks bij Ome Jaap ook.
- Dat wilde ik juist zeggen. Die ene tenminste.
- Hoezo.
- Ik weet niet. Misschien is het toevallig dat zij hier zitten.
- Natuurlijk is dat toevallig.
Henrie zwijgt.
De barkeeper legt twee viltjes voor ze neer en zet er de glazen op. Een beetje schuim vloeit over de rand, legt zich als een luchtig gezwelletje aan de voet van het glas.
- Op ons weerzien, zegt Alan en heft zijn glas.
Maar als Henrie wil drinken plakt het viltje aan het glas vast en net als hij het wil pakken rolt het op de grond, naar de negers toe. Als de vaart er uit is buigt het af en zwenkt het in de richting van de uitgang. Dan pas blijft het doodstil liggen. Henrie wacht nog even of het misschien opnieuw tot leven komt om nog meer tekens te geven, maar het doet
| |
| |
niets meer. Het is een doodgewoon bierviltje met een natte plek in het midden. Dat is misschien het enige ongewone, hoewel bierviltjes juist gefabriceerd worden om die natte plek te krijgen. Nee, als je daar iets achter gaat zoeken ben je ver van huis.
- Ik ken ze wel, zegt Alan en maakt een beweging met zijn hoofd. Die komen hier vaker. Die ene heet Joe.
- Dan is het dus niet zo toevallig dat ze er zijn, antwoordt Henrie. Dit is een gelegenheid die laat open is. Ze komen hier als andere cafés sluiten. Het is helemaal niet toevallig dat zij hier zijn.
- Als je het zo wilt bekijken nee, zegt Alan en legt zijn sigaretten op de bar. Je hebt eigenlijk wel gelijk. Het is een heel aardige redenering.
Henrie kijkt hem aan, hij is op zijn hoede; er was iets in Alan's stem dat hem niet beviel. Iets van belazeren. Hij heeft mooie handen. Soms hebben mannen met mooie handen gevaarlijke karakters. Het zit heel anders in elkaar, het is niet toevallig dat zíj hier zijn, ík ben ben hier toevallig. Dat had hij als antwoord moeten geven. Hij had mijn redenering de grond in moeten boren; dat was eerlijk geweest. Niet hem prijzen. Het tegendeel ervan beweren had me kunnen helpen. Meelullen is belazeren. Hij heeft iets met me voor, hij heeft beslist iets met me voor.
- Ik wil je wat vragen, begint Henrie.
Want het woedt nog steeds in zijn hoofd, dat andere; als Alan het hem nu niet kan uitleggen dan zal hij het hem nooit kunnen vergeven. Hij moet erover praten. Met zoiets kun je niet blijven zitten. Daar moet het mes in, dat moet eruit gesneden worden, anders gaat het rotten. Je mee laten drijven of je bek houden is altijd fout; dat maakt vriendschap onmogelijk.
Alan steekt een sigaret op, verzuimt er Henrie een aan te bieden.
Misschien heeft Henrie inderdaad gelijk en heeft ieder ge- | |
| |
baar, elke uiting, iedere beweging en elk woord betekenis.
- Vraag maar.
Henrie steekt zijn hand uit naar het pakje en vraagt er een met zijn ogen en wenkbrauwen.
- Neem maar, zegt Alan, ze liggen er voor.
Een meelulopmerking.
Er staan kaarsen op de bar. Henrie rekt zich uit en houdt de sigaret in de vlam. Boven de bar hangt een klok in een omlijsting van koperen zonnestralen. Vier uur. Hij denkt aan de klok in de gang van het ziekenhuis.
- Ik wilde je vragen waarom je het gedaan hebt, zegt Henrie en inhaleert diep.
Als het ooit noodzakelijk is geweest zijn woorden op een gouden schaaltje te wegen dan is het nu wel.
- Wat heb ik gedaan.
Henrie tipt de as van zijn sigaret, maar er heeft zich nog niet voldoende as ontwikkeld. Een paar kleine schilfertjes grijs verkoold papier dwarrelen in de asbak.
- Ik bedoel, tast Henrie verder, toen ik met Laura was, waarom kwam jij er toen tussen.
Alan kijkt hem vragend aan, de haren boven zijn ogen bewegen. Hij weet niet wat Henrie bedoelt; hij kan het ook niet weten.
- Je hebt alleen met haar staan praten.
Henries handen zijn klam, zijn hart bonkt. Toch is hij niet van plan Alan nu nog los te laten.
- Je weet heel goed waar ik het over heb. Je hebt me naar boven laten halen omdat je. Zelf was je al boven. Je wilde. Je wilde dat ik ook boven zou komen. Je had met haar afgesproken. Zij moest mij versieren. Zodat jij.
Zijn stem stokt. Zoiets zeggen is pijnlijk, waarom helpt Alan hem niet.
Alan wrijft met de top van zijn middenvinger langs zijn onderlip. Zijn mond vertoont een onwerkelijke grimas. Hij vraagt zich af wat die jongen zich allemaal in zijn hoofd
| |
| |
gehaald heeft.
- Vertel nu eerst eens wat er volgens jou allemaal heeft plaatsgevonden.
Henrie wrijft in zijn ogen. Hoe komt hij hier in godsnaam nog onderuit. Alan schaamt zich gewoonweg nergens voor. Een stinkerd is hij.
- Je bent een nicht, sist Henrie.
Alan plukt tussen duim en wijsvinger een fliedertje tabak van zijn tong.
- Ja ik ben een nicht, als je dat zo wilt noemen.
Alan's ogen zijn rustig, zijn hele gezicht is rustig, maar Henrie ontwijkt zijn blik. Hij staart op zijn knieën, neemt een snelle trek van zijn sigaret. Dan kijkt hij naar de negers die druk gebarend zitten te praten. Er is geen vrouw onder de aanwezigen; waarom valt hem dat nu pas op. Hoe bestaat het. Waarheen heeft Alan hem nu weer gelokt.
Hij had het meteen moeten merken toen hij bleef stilstaan. Zijn hele organisme spitste zich erop toe. Zijn benen weigerden dienst, gedachten had hij niet. Maar zijn ogen waren toch open?
Hij ziet het bierviltje liggen. Alan zegt nog iets, maar Henrie verstaat hem niet. Hij staart naar het viltje. Dan laat hij zich van de kruk glijden en loopt naar de deur. Er zijn steken zowel in zijn borst als in zijn hoofd.
In de gang begint hij te rennen.
Als hij halverwege is ziet hij de portier in het donkere hol zitten. Hij houdt zijn pas in. Hij gaat gewoon weg, niet vergeten. Er is niets aan hem te zien. Het is vier uur. Een redelijke tijd om weg te gaan. Als die beul maar geen opdracht heeft me vast te houden. Ik kan niet weten wat zij daarstraks bekonkeld hebben. Achter die deur. Waarom weet ik dat eigenlijk niet.
Wat een rothersens heb ik.
Binnen legt Alan schouderophalend geld op de bar en ver- | |
| |
laat de club eveneens.
Als hij buiten komt ziet hij Henrie over de brug rennen en bij zijn auto aankomen.
Hij ziet hoe de vluchteling tegen het portier schopt en hoe zijn vuisten neerhameren op het dak. De doffe klappen zeilen leeg en ijl de nacht in.
Alan wil iets roepen van wachten, maar dan ziet hij hoe Henrie voorover knakt en valt.
- Los!, bijt hij Alan toe als die hem wil helpen.
Alan laat hem los.
Henrie ligt met zijn hoofd bij het voorwiel. Zijn houding is verkrampt. Hij heeft zijn ogen gesloten, ademt zwaar.
Op eigen kracht probeert hij op te staan, maar hij heeft geen kracht meer. Binnen in hem is iets gesprongen. Een van zijn aderen is buiten zijn oevers getreden.
Alan hurkt bij hem neer.
Ziet dat de jongen bewusteloos is.
Hij kijkt om zich heen.
Het water van de gracht staat doodstil. De band van het voorwiel deukt tegen de stang die langs de kade loopt. Aan de overkant waait een krant op.
Alan doorzoekt Henries kleren en vindt de sleuteltjes in zijn broekzak. Hij loopt om de wagen heen en opent het portier. Half liggend over de voorbank ontgrendelt hij de deur aan Henries kant.
Hij ziet de keien.
Henries benen.
Hij ziet hoe Henries benen langzaam verschuiven in de richting van het water. Zijn voeten zetten zich af tegen de opstaande stenen, wrikken en werken.
- Wat doe je!, brult Alan. Dally! Idioot!
Hij grijpt Henrie bij zijn enkels vast en werkt zich met krokodillenbewegingen aan de andere kant de auto uit.
Met beide handen omklemt Henrie de stang die auto's
| |
| |
moet verhinderen te doen wat hij nu wil.
Alan wringt zijn vingers los en trekt hem terug de kade op. - Kom, fluistert hij, ik breng je weg.
Opnieuw raakt Henrie buiten kennis. Er zijn nu niet alleen steken in zijn borst en hoofd, er is nu ook bloed in zijn mond.
Alan haalt een zakdoek tevoorschijn en veegt daarmee Henries kin af waar een rood straaltje over loopt. Daarna brengt hij zijn handen onder de oksels van de bewusteloze en tilt hem de wagen in.
Onder het rijden valt Henrie om tegen het portier. Zijn hoofd beukt tegen de ruit waardoor hij weer enigszins bij kennis komt. Hij werkt zich recht en laat zich onderuit glijden, spreidt zijn benen om meer houvast te hebben.
- Alan... stamelt hij.
Alan kijkt naast zich, legt zijn hand op Henries schouder, die zijn ogen alleen kan openhouden door zijn voorhoofdsvel zoveel mogelijk op te rekken.
- Waarom heb je me daarnet... waarom heb je me daarnet de gracht in willen duwen...
Alan schakelt; stuurt.
Hij is op weg naar een ziekenhuis.
Er staat maar een auto op het grote parkeerterrein, een pontiac. Een Amerikaanse slee van vijf meter.
Met Henries hand over zijn schouder getrokken helpt Alan hem de trappen op. Naast de glazen deuren brandt licht.
Hij belt. Belt langdurig.
Met een zoemtoon springt de deur uit het slot.
Zwaar op Alan steunend strompelt Henrie mee naar binnen. Hij moet hoesten want hij stikt bijna. Met iedere schok spat er bloed uit zijn mond en slijm.
Er is niemand in de hal. Achter een luikje waar overdag de portier zit brandt licht. Alan legt Henrie op de grond en bonst met zijn vuist tegen het matglas.
| |
| |
Even later knielt Dorrie in de hal.
- Hij moet rechtop zitten, zegt ze als ze ziet hoe Henrie rochelt van het bloed in zijn keel. Hou hem vast.
Ze verdwijnt weer in de telefoonkamer.
De deuren van de dienstlift gaan open en er komen twee verpleegsters uit met een bed op wielen. Ze rijden het tot naast Henrie en halen er een brancard af. Alan helpt ze Henrie erop te leggen en de brancard weer op het bed te tillen.
Henrie wordt de lift in gereden en Alan blijft alleen.
Hij heeft me nu toch te pakken.
Kamp is onoverwinnelijk.
Hierop heeft hij gewacht.
Wist dat dit moest gebeuren.
Hij gaat me opensnijden.
Ik ben aan hem overgeleverd. Kamp.
Ik moet geopereerd worden.
Men kent zijn ware aard niet.
Hij moet me opereren en maakt dan zogenaamd een fout. Er is een witte fas aan het hoofdeinde van het bed en een witte jas aan het voeteneinde. Ze rollen me door de gang. Een deur gaat open. Ze rijden me een kamer binnen. Er branden lampen. Grote zwarte kappen met ondoorzichtig glas eronder. IJzeren stangen, instrumenten met metertjes, metalen kasten. Het bed wordt vastgezet. Ze boeien mijn handen met leren banden. Leren banden om mijn enkels.
Kamp komt binnen. Hij praat even met een van de verpleegsters. Ze helpt hem bij het aantrekken van rubber handschoenen. Er is een glimlach om zijn lippen. Hij glimlacht.
Ik hoor hem zoeken met een tang in een trommel kokend
| |
| |
water. Hij zoekt een geschikt lancet. Een groot vlijmscherp lancet.
Hij komt op het bed af. Een verpleegster drukt me een injectienaald in de arm. Ontbloot mijn bovenlijf. Het gezicht van Kamp wordt wazig. Ze doen hem een witte lap voor zijn mond, met touwtjes achter zijn oren.
Hij buigt zich over me heen.
Even tasten zijn vingers langs mijn huid, drukken vlak onder mijn borstbeen, waar ik zacht ben. Zijn gezicht is nu in het donker en ver weg.
Ik voel nog hoe hij een warme streep in mijn lichaam trekt. Alsjeblieft Kamp, ik geef me over. Ik wil niet meer. Snij mijn lever uit; kap mijn aderen, klief mijn hart en breek mijn schedel. Ontleed me.
Maak mijn organen los en werp ze weg als delen van een rebus. Zij hebben mij tot niets gediend.
Eindelijk dood.
Eindelijk dichterbij.
Hij staat aan een vaart en kijkt naar de maan in het water. Hij wacht op de laatste bus naar de stad. Maar hij niet alleen. Met hem staat nog een vrouw bij het haltebordje. Zij staat met haar rug naar hem toe. Zij heeft haar rug naar hem toegekeerd.
Het moet ver in een polder zijn of even buiten de stad. De halfwasboompjes langs het water, de boerderij in de verte en het lange wachten doen het eerste vermoeden. Ver in een polder.
Hij tracht het gelaat van de vrouw te zien te krijgen zonder al te veel de aandacht op zich te vestigen; vandaar dat hij ijsberen voorgeeft.
Heen tot het witte kilometerpaaltje met de oranje kop en weer terug tot de halte, maar de vrouw blijft voortdurend de andere kant op kijken, als opzettelijk.
Hij zou voor haar langs kunnen lopen, een praatje maken,
| |
| |
zeggen dat wachten lang duurt of iets vragen, maar hij durft niet.
Hij is bang voor haar gestalte die hij zou denken te kennen. De schouders, de heupen, de benen, maar vooral de houding.
Hij blijft achter haar heen en weer lopen tot de bus komt. De bus is zo vol dat de mensen zelfs in het gangpad staan. Ze dringen en duwen en zijn rumoerig. Het zijn voor het merendeel dronken soldaten. Waarom gaan die naar de stad? Zo laat nog. Waar komen zij vandaan?
Hij heeft een zitplaats kunnen bemachtigen, vlak onder de ronde luidspreker waar de chauffeur de haltes door afroept. Zijn ogen zoeken de vrouw. Zij staat in het gangpad en deint met de lichamen mee. Waarom moet zij eigenlijk staan?
De bus zwaait en slingert; af en toe klikken twee helmen tegen elkaar. De bemodderde gevechtskleding van de soldaten registereren te vaak oneffenheden in de weg tegen haar aan; daarom laten ze haar staan. Hij ziet hoe ze het tevergeefs tracht te vermijden.
Dan ziet hij haar gezicht. Alleen haar gezicht tussen de draaiende lijven die haar naar adem doen snakken... mamma!
Hij wil opstaan en naar haar toegaan. Nu, na al die tijd. Maar hij wordt teruggeduwd.
Hij roept haar.
- Mamma! Mamma! -
Dan ziet ze hem. Kijk!, ze glimlacht. Ze glimlacht!
|
|