ik. Daar lag ik weer, op mijn geliefde plekje onder de tafel. De familie zat rustig te eten: Ma-e, Paimin, Soekie, met hun vader en moeder. Niemand had iets in de gaten. Niemand behalve...
Hij was gewoon in het raam komen zitten. Tommie, die akelige kat van de buren. Met zijn scherpe kattenogen had hij me allang gezien. En jullie weten het, als ik een kat zie, kan ik me niet beheersen. Tommie begon treiterend te miauwen. Zonder erbij na te denken zei ik: ‘Woef!’
Ik schrok. Zo had ik mij vroeger al verraden, bij Kniep en Knoep. Zo hadden die ratten ontdekt dat ik een hond was. En nu haalde ik weer diezelfde stomme streek uit. ‘Die hond zit onder de tafel!’ schreeuwde Paimin.
‘Laat hem. Hij doet toch geen kwaad?’ zei Soekie. Niemand luisterde naar haar.
‘Hij maakt het hele huis vies!’ riep Ma-e boos.
Dan had ik nog alle vier mijn poten zo schoon geveegd vóór ik binnenkwam.
‘Buiten!’ riep Paimin. Hij sloeg me hard met een bezemstok.
Alsof dat nodig was! Ik rende toch al. Ik zag nog juist hoe die gemene Tommie op zijn dooie gemak zat toe te kijken en me uitlachte. Geen mens lette op hem. Hij mocht rustig blijven zitten. Toen ik langs het raam liep,