Copye van sijn Kaiserlijke Majesteit aan de Heer Keurvorst Paltsgraaf, gedagteekent de negentiende van Ianuarius, 1674.
UIt de brief‚ die van uwent wegen‚ d'achtentwintigste van December gedagteekent, aan my gelevert zyn, heb ik in 't lang verstaan de gewelden, die Vranckrijk u, in uw Staten, aandoet, sonder dat gy eenige oorsaak daar toe aan hen hebt gegeven, en dat sy u verplicht hebben d'onderstant der twee geburige Kreitsen, van Frankenlant en Swaben, te versoeken, en u tot my te keeren, om my te bidden niet alleenlijk uw saak ter baan, en in de Rijksvergadering van Regensburg in berading te brengen, maar selfs tot uw voorstant de bystant der geburige Kreitsen van uw Staten aan te porren, en aan mijn krygsoversten te bevelen correspondentie met u te houden, en onderstant aan u te doen, als ghy sulks van hen versocht sult hebben. En gelijck ik vooreerst bedroeft ben van dat de dingen, daar toe gy geen stoffe gehad hebt om hen te verwachten, u soo onverwacht overgekomen zijn, en gelijk meer en meer blijkt uit de gewelden, die Vrankrijk u aandoet, dat alle des selfs beradingen, en alle syn handelingen nergens anders toe strekken, dan tot de verdrukking van de Duitsche vryheit, en van het geheel Kaiserrijk, en dat by gevolg te wenschen sou wesen, dat alle de genen, die Leden daar af zyn, d'ogen openden, en hun heirkrachten by de genen voegden, die ik in 't Kaiserrijk heb, om sich gesamentlijk daar tegen te stellen, gelijk hun plicht hen daar toe verplicht, en door dese middel het gevaar, daar meê het Kaiserrijk gedreigt word, te voorkomen; soo had de Heer Bisschop van Bambergen niet soo haast d'inhout van uw brief aan my vertoont, of ik heb hem sedert de tiende van December, ver-