| |
| |
| |
Verscheide brieven van syn Keurvorstelijcke Hoogheit de Paltsgraef aan syn Kaiserlijcke Majesteit, en aan verscheide Standen van 't Rijk‚ en der selfder antwoort daar op, en het besluit der Rijksstanden, om aan sijn voorgedachte Hoogheit onderstant te doen.
Copie van een Brief van de Keurvorst Paltsgraaf aan de Vorsten, Directeurs der twee Kreitsen van Frankenlandt‚ en Swaben, gedagtekent de 14 van November, 1673.
WY konnen niet nalaten aan u bekent te maken dat, na dat de Christelijkste Koning de brug, die hy te Philipsburg over de Rijn heeft gelegt, en de groote wegh, die derwaarts strekt, deur onse bosschen van Germersheim had doen maken, sonder verlof daar toe van ons te versoeken, de krijgsbenden, en de heiren van Vrankrijck, die sedert eenige tijt in dese Kreits, en in de andere gebuerige Kreitsen‚ op de landen van 't Kaiserrijk, syn geweest, onder het beleit van de Maarschalk de Turenne, in staat van Generaal, en van de Mareschalk de Vaubrun, in staat van Leger-Maarschalck, en die, door hun heen en weêr trekken, hen ten naasten by verdorven, of seer beschadigt hebben, eindelijk aan onse landen zijn gekomen, de deurtocht daar af hebben versocht, en verlof van daar in te mogen legeren, mits betalende, en met belofte van goede ordening te houden. En dewijl d'Oversten van dit heir ons gedurighlijk in dese hoop onderhielden, en versterckten, gelijk ook het Fransch Hof, door de versekeringen, die het daar af aan ons deê geven, soo wilden wy hen niet beletten hun vertrek te nemen, en sich, langs de Nekker en de Rijn, in hun winterlegeringen te vertrekken, te meer dewijl het toen aan ons onmo- | |
| |
gelijck was anders te handelen, uit oorsaak van de staat en gelegentheit onser landen, die niet toelieten dat men sich daar tegen stelde. Wy hebben echter dese ongeneucht gehadt dat wy aangeschout hebben, dat hy, in plaats van spoedighlijck, en in goede ordening deur te trekken, gelijck belooft was, alle ontucht en baldadigheit, die men bedencken kan, hebben bedreven, niet alleenlijck in de vlekken, dorpen, en lanthuysen, daar sy sich legerden, maar selfs in de plaatsen, en op de wegen, eenige mijlen van daar gelegen, daar sy naer toe streefden‚ onder schijn van voeder te halen, en daar sy doodt geslagen, gebrandt, geschonden en geplondert, en de wijngaarden, hoven en tuinen verwoest hebben, sonder acht te nemen noch op onse Sauvegarden, noch op die van hun Oversten, en daar sy met soo groote onmenschelijkheidt en baldadigheit huis hebben gehouden, als of sy openbare vyanden hadden geweest, sonder de kerckhoven, kerken, kastelanyen, vlekken te verschoonen, ja selfs niet de beslote steden, die sy ten meestendeel door aansienelijcke Oversten beleid, opëischten, en met geheele drommen aantastten; overweldigende en handelende op soodanige wyse, als wy alreê gesegt hebben, de plaatsen, daar, by gebrek van krijgsvolk, en vaardige onderstant, die 't ons onmogelijk was in soo veel plaatsen te senden, d'inwoonders en lant-lieden, die sich daar binnen hadden begeven, niet machtig genoech waren om sich te beschermen.
Wy hebben tot verscheide malen onse klachten aan 't Hof van Vranckrijck, en aan de Generalen van des selfs krijgsbenden, hier over gedaan, gelijck oock over d'andere gewelden en baldadigheden, die sy op onse landen hebben bedreven, tegen het verdrach van Munster, en tegen de versekeringen, die door het selfde Hof, en door des selfs | |
| |
Oversten daar af aan ons gegeven waren. Maar tot noch toe is 't ons onmogelijk geweest eenige voldoening hier af te bekomen. Sy waren vernoecht met aan ons t'antwoorden, dat men d'oorsaak van de deurtocht deser krijgsbenden deur de landen van 't Kayserrijk, en deur onse gewesten, met d'ongevallen, die daar uit gevolgt waren, nergens anders aan kon toeëigenen, als aan het besluit, het welck de Kaiser genomen had, van een heir in 't Kaiserrijk te voeren, om de Nederlanden by te staan; dat de reden van d'oorlog die dit dus verëischte; en dat men aan de krijgsbenden belast had daar goede ordening te houden, maar dat het onmogelijk was sulken soo nauwkeuriglijk in soo groot een heir te onderhouden. Dit heeft aan ons stoffe van te vreesen gegeven dat de saken niet daar by sullen blyven, en dat, als het platte lant bedorven is, gelijk men sulks alreê ten meestendeel siet, de steden, de besette vastigheden, en de kasteelen, die ons noch overgebleven zyn, wechgenomen sullen worden, by gebrek van krijgsbenden om hen te verdedigen; dewijl'er geen anderen in zijn, als d'inwoonderen, eenige krijgslieden van 't landt, en de genen die sich van buiten daar in hebben vertrokken: gelijk men sien kan uit het afschrift (hier neffens gevoegt) van het verhaal van onse geheime Raat, en van de Heer van Steinkallenfels, onse groote Hof-meester‚ die sich by 't heir van Turenne onthoud: in voegen dat, als alles verdorven is, onse vestingen groot gevaar sullen loopen van in andere handen te vallen, by gebrek van middelen om hen te verdedigen. Wy bevinden ons dieshalven ten hoogsten verplicht om een brede vertooning daar af aan de Standen, te Regensburg vergadert, te doen, en sulks aan hen bekent te maken, en bidden u dat hy belieft aan de Gemachtichden, die ghy daar hebt, te bevelen ons daar in, van | |
| |
uwent wegen, en van wegen de Kreitsen, behulpsaam te wesen. Maar dewijl de voorstellingen, die men daar door, na de besluiten, die de Standen daar nemen, altijt seer langwijlig zijn, en wy dieshalven geen vaardige bystant daar af konnen verhopen, en dewijl de constitutien van 't Kaiserrijk, d'ordonnantie van d'executie, en het vrede verdrach van Munster meêbrengen, dat de Kreits, daar in d'aangetaste Staat legt, en d'andere geburen, de selfde vaardiglijk moeten bystaan, om 't gevaar, daar meê sy gedreigt word, te voorkomen; en dewijl het onmogelijk is eenige onderstant van de Beneden-kreits en Rijns, die alreê verdorven is, te bekomen, en de geen van de boven Kreits, daar in onse Staten zijn, te vergaderen, uit oorsaak van 't verschil, 't welck daar over de Directie is, en over eenige andere dingen, soo bidden wy u als, onse Vrienden, Neven en Geburen, en als Directeurs van de geburige Kreits van Swaben, alle mogelijke pogingen aan te wenden, om de selfde te verplichten tot op het spoedigste onderstant van duisent mannen te voet, en hondert te paart van sijn krijgsbenden‚ met de nodige krijgsoversten, aan ons te doen, om te beletten dat men onse landen wijder verwoest, en om 't gevaar te voorkomen, daar in men vervolgens de posten van belang bloot gestelt sal sien, die wy op de Nekker, en op de Rijn inhouden, soo tot de sekerheit van onse Staten, als van die van 't Kaiserrijk. Wy hebben het selfde versoeck aan de Vorsten Directeurs van de Kreits van Frankenlant gedaan, die hun bystant niet aan ons sullen weigeren. Wy verhopen dat gy soo veel te spoediger d'uwe aan ons sult toestaan, als de selfde tot de sekerheit en behouding van dese Kreits, van die van onse geburen, en van 't geheel Kaiserrijk sal konnen dienen; dewijl sulks d'insicht is van het Vrede-verdrach | |
| |
van Munster, en van de Constitutien van 't Kaiserrijk. Wy verplichten ons onderling uw krijgsbenden aan u weder te senden, soo haast het gevaar voorby sal wesen, en u ook uit alle ons vermogen te helpen, soo dikwijls en menigmalen als ghy, of uw Kreits sulks van node sal hebben. Wy verwachten op het spoedigste uw besluit, dewijl de saak parst, en zijn, &c.
Uit Frederiksburg, de 4 van November, 1673.
|
|