Vervolg van de Fransche Tyrannie, in Duitsland, en voornamelijk in de Palts gepleegt
(1674)–Abraham de Wicquefort– Auteursrechtvrij
[pagina 3]
| |
Kort en bondig Verhaal van de Fransche Tyrannie,Aan de Hr. Keurvorst Paltsgraaf, tegen 'tVerdrach van Munster, en de Constitutien van 't Kaiserrijk, so door de Gouverneur, en 't Garnisoen van Philipsburg, als door de deurtochten der Fransche heiren deur sijn Staten, en door de verovering van Germersheim, etc. in de Palts gepleegt.
UIt het vierde Artijkel van het Vrede-verdrach, met de Koning van Vrankrijk gemaakt, 't welk begint, Christianissime Majestati, Etc. kan men lichtelijk sien op welke wijze de stadt Philipsburg aan de Rijn aan de Koning van Vrankrijk toegestaan is. Zie hier d'inhoud daar af: De Kaiser, en het geheel Ga naar margenoot+ Kaiserrijk staan toe en bewilligen, dat de Christelijkste Koning, en sijn navolgers in sijn Koninkrijk voor eeuwig recht sullen hebben, om, in staat van beschermers, Garnisoen en besetting daar in te houden, 't welk in een behorelijk getal sal bestaan, dat geen ergwaan aan de gebueren sal konnen geven, en 't welk de Koning van Vrankrijk op sijn eige kosten en lasten sal onderhouden: Dat hy vryheit sal hebben om, soo te water, als te landt, deur het Kaiserrijk heen en weér te trekken, om daar soldaten, | |
[pagina 4]
| |
krijgs-voorraat en andere nootsakelijke dingen in te brengen, soo dikwijls en menigmaal, als het noodig sal wesen; doch dat hy, boven de bescherming, bezetting en deurtocht, daar niets anders sal hebben te vorderen. Ga naar margenoot+ Volgens d'inhoud van dit Vrede-verdrach hebben sonder twijffel de genen, die tot dese handeling behooren, geen ander oogmerk gehad, dan te beletten, dat de Keurvorsten, Vorsten en Staten van het Kaiserrijk eenigsins, uit oorsaak van dese plaats, beladen, of daar af ontrust souden worden, en besonderlijk de genen, die'er geburen af zijn, en te voorkomen dat hun ondersaten eenig verlies en schade daar by souden lijden. Maar hoewel zijn Paltsgravelijke Keurvorstelijke Hoogheyt, sedert zijn herstelling in zijn Staten, getracht heeft alle eerbiedigheit, vrientschap, en recht van Ga naar margenoot+ gebuurschap, 't welk hy aan hen verplicht is, te bewijsen, en hy van sijn zijde sich altijdt daar in wel heeft gequeten; en hoewel in 't huwelijk, in 't jaar 1671. tusschen zijn Koninklijke Hoogheit, mijn Heer de Hertog van Orleans, en de Vorstin, dochter van zijn Keurvorstelijke Hoogheit, op het versoek van de Christelijkste Koning, gesloten, besonderlijk onder andere dingen overwogen heeft dat sulk een machtig huwelijks-verbondt grootelijks dienstig sou wesen tot de rust en veiligheit der geburige | |
[pagina 5]
| |
landen van Vrankrijk, en dat hy dieshalven aan hem nooit oorsaak om hem quaat aen te doen, heeft gegeven, hoewel hy ook, om aan de kroon van Vrankrijk alle schijn van hoop te benemen, om ooit iets op hem, of op sijn Staten te konnen eisschen, niet gebrekkelijk is geweest in zich te schikken tot de huwelijks-gift, in 't huwelijks-verdrach belooft, volgens de gewoonte, van alle tijden herwaarts in sijn Huis gebruikt, en het gedeelte der Staten 't welk hy bezit, te betalen, en sulks te sijner tijt aan sijn Hoogheyt, mijn Heer de Hertog van Orleans, bekent te maken; en daar beneffens, hoewel de huwelijks-gift noch niet betaalt is, om dat sijn Koninklijke Hoogheit, uit oorsaak van sijn heusheit en beleeftheit, de selfde noch niet heeft geëischt: soo moet echter dese verwyling niet sijn Keurvorstelijke Deurluchtigheit aangetegen werden, die altijdt vaerdig heeft geweest, en noch is om de selfde te betalen, soo men slechs van d'andere zijde in de selfde tijt het geen uitvoert, dat men aan hem belooft heeft. Dit alles heeft Ga naar margenoot+ echter niet belet, dat hy, sedert eenige jaren, wel hondert aanvallen heeft moeten lijden, soo van d'Intendenten der krijgsbenden van Vrankrijk, als van de Gouverneurs, en van de bezetting van Philipsburg, en alderhande inbreuken, tegen het klaarblijkelijk inhoud van het geseid Vrede-verdrag; | |
[pagina 6]
| |
gelijk men uit het volgende sal konnen sien. Ga naar margenoot+ Voor eerst, Vrankrijk wil in der daat niet het recht der tollen van de waren betalen, die het langs de Rijn naar Philipsburg doet afsakken, van welke natuur sy ook konnen wesen, uit kracht van 't geen, 't welk in 't verdrach gesegt is, Dat het aan hem geoorloft sal zijn heen en weér te trekken, Etc. Ja het wil niet lijden, dat de schuiten, die het doet afsakken, aan eenigen der plaatsen langs de Rijn daar sijn Keurvorstelijke Hoogheit een opgerechte tol heeft, sullen aanleggen, noch daar eenige rekening van de goederen geven, daar meê sy geladen zijn, en die sy naar die zijde voeren, hoewel men sulks de geheele werrelt deur gewent is te doen. Ten tweeden, de gedurige verwisselingen der besettingen van Philipsburg sedert eenige jaren herwaarts hebben soo schadelijk Ga naar margenoot+ en verderffelijck voor de landen van sijn Keurvorstelijke Hoogheit, die geburen van dese plaats zijn, geweest, dat sijn ondersaten seer sware ongemakken van de krijgsbenden hebben geleden, die naar het geseid Philipsburg trokken, of van daar quamen, ten meestendeel sonder het minste bericht daar af te geven, gelijk sulks, volgens de Constitutien van 't Kaiserrijk, rechtvaardig en billijk is, en dat dese sijn ondersaten ten meestendeel verdorven zijn, soo door de deurtocht der selfde krijgsbenden, | |
[pagina 7]
| |
en door d'inlegeringen, die sy by hen hebben genomen, als door de baldadigheden en geweldenaryen, die sy'er gepleegt hebben; daar door sy ook genootsaakt zijn geworden hun land te verlaten, om sich elders te vertrekken. En hoewel d'ondersaten, door 't bevel van mijn Heer de Keurvorst, aan dese krijgsbenden, in hun gaan en keeren, broot, wijn, toespijs, voeder, en andere levens-middelen voor een redelijke prijs, en op hoop van voort daar af betaalt te worden, gelijk versproken was, verschaft hebben, soo is sulks niet alleenlijk noch onbetaalt gebleven, hoe seer men ook daar over by de Intendenten, of by d'andere bedienaars van Vrankrijk aangehouden heeft: maar d'arme landlieden selven, die alreê niet dan te veel bedorven waren, zijn noch daarënboven gedwonngen geworden sulks voor hen te brengen, of aan te schouwen dat het selfde hen door gewelt ontnomen en afgerooft wierd. Wijders, besondere partyen, van de besetting van Philipsburg afgescheiden, hebben dikwils legerplaats in de landen van sijn Hoogheit genomen, en zijn, naar hun believen, dwars deur sijn Staten getrokken, sonder eenig bericht daar af aan sijn Amptlieden, of Baljuwen te geven. Don Calvo onder anderen, in 't voorgaande jaar met sestig paerden over de gront van | |
[pagina 8]
| |
Ga naar margenoot+ Heidelberg, en te Ladenburg over de Nekker trekkende, om sich by 't Fransche heir te voegen, 't welk toen by Asschaffenburg gelegert was, wilde niet lijden dat de Amptlieden, of Baljuwen van sijn Keurvorstelijke Hoogheit hem geleidden, gelijk de gewoonte is. In tegendeel, hy braakte veel smadelijke woorden uit tegen de persoon van sijn Keurvorstelijke Hoogheit, die sijn klachten daar over aan het Hof van Vrankrijk deê vertoonen, daar men niet een eenig woort tegen dese Krijgsoverste sprak; so veer was 't van daar dat men hem daar over sou bestraffen; ja men klaagde selfs hier over, dat sijn Keurvorstelijke Hoogheit sich tegen sijn deurtocht had gestelt, met bericht aan sijn Hoogheit, dat hy sulks niet tegen de schuldigen moest op nemen, maar sijn beklag daar over aan sijn Majesteit doen; 't welk regelrecht strijd tegen de Constitutien van 't Kaiserrijk, en tegen het vredeverdrach, 't welk in dese woorden hier af spreekt. Maar soo dikwils, en menig malen, als men, om welke oorsaak, en in wat tijt het ook is, krijsbenden deur de Staten, of langs de grensen van anderen wil geleiden, sal men verplicht zijn hen op d'eige kosten, en lasten van de geen, aan de welk sy behooren, te doen deurtrekken, sonder den genen, deur welker landen sy sullen trekken, eenige schade en verlies aan te doen, en met al | |
[pagina 9]
| |
't geen, 't welk de Constitutien van 't Kaiserrijk, op d'onderhouding der vrede bevelen, nauwkeuriglijk te onderhouden. Vrankrijk heeft ook, sedert eenige tijt Ga naar margenoot+ herwaarts, aangevangen te Philipsburg tot verscheide malen schepen, die de Rijn afquamen, aan te houden, schoon sy aan de Staten van 't Kaiserrijk, die sonder tegenspreken vry waren, toebehoorden. Het deê ook, in 't voorgaande jaar, daar een brug over de selfde vloet maken, soo om te beter de scheepvaert, en de vryheit van de koophandel te beletten, als om de krijgsbenden, die het, boven de besetting, daar in had, daar over te doen trekken, tot groote schade en verderf van alle de geburen daar omtrent, en bysonderlijk van sijn Keurvorstelijke Hoogheit. Dat meer is, in de selfde tijt, daar in Ga naar margenoot+ sijn Christelijkste Majesteit aan sijn keurvorstelijke Hoogheit betuigingen van sijn gunst en vriendtschap deê doen, soo door een van sijn brieven, als door de mont van de Markgraaf d'Arcy, sijn bovengewone Afgevaerdigde, en terwijl hy hem deê versekeren dat hy, als van sijn beleit seer wel vernoegt zijnde, voor sijn welstant sou sorgen, was men besich een groote weg op een plaats in de landen van sijn Hoogheit, daar af sijn recht en besitting niet in verschil staat, wat vertoning, of betuiging | |
[pagina 10]
| |
hy ook daar tegen deê, te maken, soo om het heir van Vrankrijk naar dese brug te brengen, als om het selfde soo veel gemakkelijker daar over te voeren. Men kapte hier toe alle de schone eike bomen af, die in de plaats stonden, dewelke men daar toe afgesteken had, te weten in de bosschen van Mechtersheim, die daar door verwoest sijn geworden, en seer groote schade hebben geleden. Ga naar margenoot+ Ik verswijg noch de stoutheit, die de Gouverneur toonde in aan sijn Keurvorstelijke Hoogheit, en aan sijn Baljuwen toe te schrijven. De Marckgraaf d'Arcy, Afgevaerdigde van Vrankrijk, noch by de Keurvorst zijnde, eischte van hem dat hy aan sijn Ondersaten sou bevelen, dat sy meê aan dese weg, en tot verbetering der bolwerken van de plaats souden komen arbeiden: en toen sijn Keurvorstelijke Hoogheit daar af verbaast was, en klachten daar over aan dese Bedienaar deê, en toen sijn Baljuwen, of sijn andere Amptlieden weigerden sulks te doen, om dat sy geen ordening, of verlof van de Vorst, hun meester, daar af hadden, sond men een deel der krijgsbenden van de besetting uit Philipsburg, Ga naar margenoot+ om de kastelanye van Wersau, Ruilingen en Hokenheim, twee dorpen, in 't gebied van Heidelberg, aan dese sijde van den Rijn gelegen, uit te plunderen. Sy | |
[pagina 11]
| |
quamen'er ter middernacht, overweldigden de huisen en kelders, beroofden d'inwoonders, handelden hen qualijk, en keerden met hun roof weêr naar Philipsburg. Andere benden van de selfde besetting, Ga naar margenoot+ hun legerplaats over de Rijn, in 't gebied van Germersheim, genomen hebbende, plaagden daar d'ondersaten van sijn Hoogheit in dier voegen, dat sy, dreigende hen te verdelgen, eindelijk gedwongen waren dese weg te helpen maken, om 't gewelt der Franschen te voorkomen, en sulke overlast te doen ophouden. Ik spreek noch niet van wel duysent andere geweldenarijen, die door de besetting van Philipsburg byna alle dagen in de Palts, soo aan dese, als aan gene sijde van de Rijn, bedreven zijn; tot dat eindelijk de Marckgraef van Vaubrun, Lieutenant Generael in de heiren van Vrankrijk, in de maant van October lestleden op dese brug over de Rijn getrokken, met een heir Ga naar margenoot+ van vier of vijf duisent mannen, aan sijn Keurvorstelijke Hoogheit verlof, van te Ladenburg over de Nekker te trekken, deê versoeken om sich by 't heir van mijn Heer de Turenne in Frankenlant, daar het toen gelegert was, te vervoegen, met belofte van sijn krijgsbenden in goede tucht te houden, alles, dat men aan hen sou verschaffen, met gereet gelt te betalen, en hun | |
[pagina 12]
| |
deurtocht soo veel, als hen mogelijk was, te verhaesten. Hoewel sijn Keurvorstelijke Hoogheit dit niet toestond, dan op de voorgedachte voorwaarden, soo liet men echter niet na, tegen de gegeve belofte, by de brug, die men over de Nekker geslagen had, om de krijgsbenden daar over te voeren, stil te houden, en de soldaten, naar sijn believen, in de dorpen daar omtrent te legeren, daar af d'inwoonders gantschelijk verdorven zijn. Ja men bleef'er soo lang gelegert, tot dat de Markgraaf van Turenne, met sijn heir ('t welk eenige tijdt in de Bovenkreits van de Rijn, en in d'andere Kreitsen van 't Kaiserrijk, grensen van de voorgedachte Kreits, soo aan dese, als aan d'overzijde der vloeden de Rijn en Main, die'er af bedorven zijn, gelegert had geweest) de Staten van sijn Keurvorstelijke Hoogheit naderende, verlof versocht om daar deur te trekken, en te legeren op de selfde voorwaarden, als de Markgraaf van Vaubrun, volgens de Constitutien van het Kaiserrijk. Zijn Keurvorstelijke Hoogheit, die syn Landen genoeg verwoest zag, sedert de leste oorlog van Duitslant, en de gene van Lotteringen, daar af sy noch niet tot bedaring hadden konnen komen, wendde alle mogelijke vlijt aan, tot sulks te beletten, om dese vermeerdering van elenden, voor de welken sy bloot gestelt waren, te | |
[pagina 13]
| |
voorkomen, of, in geval dit niet wilde gelukken, en indien dit heir nootsakelijk over de Nekker en Rijn moest trekken, om in sijn winter-legering te geraken, ('t welk sijn Keurvorstelijke Hoogheit niet kon beletten, uit oorsaak van de stant der saken, en de gelegentheit van sijn lant) op dat sijn Ondersaten ten minsten d'uitwerking der beloften souden genieten, die 't Hof van Vrankrijk, en des selfs krygsoversten soo dikwils aan hem gedaan hadden, te weten van de deurtocht en verhaasten, en het selfde in goede tucht te houden. Sijn Keurvorstelijke Hoogheit heeft dit echter niet konnen verwerven, maar in tegendeel met verdriet moeten aanschouwen dat syn landt verdelgt, en syn onderdanen en beste gronden verwoest wierden, en dat de Fransche Ga naar margenoot+ heiren d'ope vlekken, de dorpen, en de lanthuisen, soo wel aan dese, als aan d'andere syde van de Rijn en Nekker, vernielden, en veel andere plaatsen, eenige mijlen van hun legersteden af gelegen, verdelgden, terwyl de Franschen, sonder gestraft te worden, op de groote wegen stroopten, de reisigers gevangen namen, d'arme onderdanen doot sloegen, hun huisen verbrandden, hun wyven en dochters verkrachten, over al plonderden, de klokken wechvoerden, de wijngaarden, hoven en tuinen vernielden, en dit in sulk een over- | |
[pagina 14]
| |
maat, dat het niet mogelijk was, dat openbare vyanden meer souden konnen doen, sonder selfs de kerken, kerkhoven, kasteelen, kastelanyen, en andere huisen, eigentlijk aan syn Keurvorstelijke Hoogheit toebehoorende, te sparen, ja soo weinig als de beslote steden. Want hoewel d'inwoonders daar Sauvegarden, die van de Veltoversten van 't Fransche heir daar gestelt wierden, met groote kosten en lasten hielden, die van d'inwoonders betaalt moesten worden, soo wierden sy echter van gehele benden, selfs door krygsoversten van Staat beleid, aangetast, en in dier voegen, gelijk wy gesegt hebben, vermeestert, als sy niet machtig genoech waren, om sich tegen soodanige geweldenaryen te stellen. In deser voegen wierden het grootste gedeelte van de Palts aan weêrsyden van de Rijn en Nekker, en het Graafschap van Ga naar margenoot+ Sponheim, 't welk sijn Keurvorstelijke Hoogheit onverdeelt met het huis van Simmeren en Baden besit, gantschelijk verwoest, uit oorsaak van de deurtocht en 't verblijf van sulk een ontuchtig heir, gedurende de tyt van ses geheele weken, in de welken daar in veel tonnen gouts aan schade wierd geleden, volgens de schatting en blijken, naar styl van rechten daar af bygebracht. Ik swijg nog van 't Palsgraafschap van Simmeren, 't welk sijn Keur- | |
[pagina 15]
| |
vorstelijke Hoogheit onlangs heeft geerft, en dat niet beter is gehandelt, dan syn eigen. En hoewel sijn Keurvorstelijke Hoogheit Ga naar margenoot+ expressen naar Vrankrijk, en aan de Veltoversten van de Christelijkste Koning heeft gesonden, om aan hen, so wel als aan sijn Majesteit, over de baldadigheden en gewelden te klagen, die syn heiren, en de besetting van Philipsburg in sijn Staten en Landen hadden bedreven, en noch bedreven, tegen d'inhoud van het Munstersche Vrede-verdrach, en niet tegenstaande de beloften, die sy plechtelijk daar af hadden gedaan, en de versekeringen, die sy tot verscheide malen daar af gegeven hadden, en besonderlijk in de leste deurtocht, die 't heir in sijn Land had gedaan, gedurende de welke sijn Keurvorstelijke Hoogheit over de baldadigheden, die het daar bedreef, aan de Velt-oversten heeft geklaagt, en door de Heer van Stein Callenfels, Raatsheer in sijn geheime Raad, en Grootmeester van sijn Hof, aan hen heeft doen versoeken dat sy daar in souden versorgen; soo heeft hy echter niets daar af konnen verwerven, noch de minste voldoening, of vergoeding der schaden en verliesen, die hy geleden heeft, soo voor sijn eige persoon, als ten opsicht van sijn ondersaten, bekomen. In tegendeel, men heeft dit alles Ga naar margenoot+ willen rechtvaerdigen, met sich enkelijk en | |
[pagina 16]
| |
gantschelijk op de rampen van d'oorlog te verontschuldigen, en te seggen dat sy van een onvermijdelijke nootsakelijkheit zijn, en daar beneffens by te brengen, dat het onmogelijk is, gelijk men voorgeeft, sulk een talrijk heir, als dit is, de goede ordeningen, die men aan 't selfde gegeven had, te doen onderhouden: ja men wierp dit ook op andere redenen en oorsaken, van de welken men, gelijk gesegt wierd, niet gehouden was rekening te geven. Toen sijn Keurvorstelijke Hoogheit hier over voor 't aanstaande de Staten en ondersaten, die God, de Kaiser, en 't Kaiserrijk aan hem vertrout hebben, van gelijk gewelt, en soodanige overlast wilde beschutten, en daar toe de twee geburige Kreitsen, van Frankenlant en Swaben om Kreitselijke bystant had versocht, volgens d'inhoud der Constitutien van 't Kaiserrijk, te weten die van d'ordonnantie van d'uitvoering, en die van 't verdrach, te Munster gemaakt, en ook sijn Kaiserlijke Majesteit om onderstant aangesocht had, van de welk hy een gunstige antwoort verkreeg, soo quam, in Februarius lestleeden, by sijn Keurvorstelijke Hoogheit een ander Afgevaerdigde van de Koning van Vrankrijk, te weten de Ga naar margenoot+ Markgraaf van Bethune, die, de geloofs-brieven, de welken hy van de Koning sijn meester had, overgelevert hebbende, onder ande- | |
[pagina 17]
| |
re dingen, in de verhooring, die sijn Keurvorstelijke Hoogheit aan hem toestond, in tegenwoordigheit van sijn geheime Raad, voorstelde dat hy aan sijn Keurvorstelijke Hoogheit aanbood de mediatie en bemiddeling van sijn Koning over 't verschil, tusschen de Heer Keurvorst van Ments, en sijn Keurvorstelijke Hoogheit voorgevallen, ter zake van d'erffenis van Bokelheim, het welk hem, door de doot van wijlen de Hertog van Simmeren, aangestorven is; en daar by voegende dat hy sijn Keurvorstelijke Hoogheit versekerde van sijn Majesteits vrientschap, en aanbood voldoening aan hem te geven over de schade en 't verderf, die de heiren van Vrankrijk genootsaakt hadden geweest te doen, met deur de Staten van sijn Keurvorstelijke Hoogheit te trekken, tot groote droefheit van sijn Majesteyt. Maar toen men van de dadelijkheit van dese voldoening, en van de vergoeding van soo veel schaden, die byna niet te vergoeden zijn, begon te spreken, stelde hy niets anders voor, dan dat de Koning, sijn Meester, Vrede met de Heeren Staten der Ga naar margenoot+ vereenigde Nederlanden makende, trachten zou hen te verplichten aan sijn Keurvorstelijke Hoogheit de verwoesting, die sijn heiren daar gedaan, en de schaden, die hy daar af geleden had, te doen vergoeden. Hy seide vervolgens, dat sijn Christelijk- | |
[pagina 18]
| |
ste Majesteyt bericht had, dat sijn Keurvorstelijke Hoogheit gezint was sich met sijn Kaiserlijke Majesteit, en met d'andere Standen van 't Kaiserryk te verbinden, en dat hy hun krijsbenden tot syn bystant wilde doen komen, en hen in syn plaatsen brengen; 't welk nootsakelijk den Koning moest mishagen, en groote argwaan in hen ontsteken. Hy voegde hier noch by, dat syn Keurvorstelijke Hoogheit neuteraal en generly moest blyven, en geen onderstant van elders versoeken; en dat hy alleenlijk op de vrientschap, op 't woort, en op de beschutting van de Koning, syn Meester, moest steunen, die machtig genoech was om hem tegen alle aenvallen te beschermen. Ga naar margenoot+ Syn Keurvorstelijke Hoogheit, hem bedankt hebbende over de versekering, die hy van syn Majesteits vrientschap aan hem had gegeven, de welke hy in seer hooge achting hield, antwoordde aan hem op d'andere voorstellingen, soo in persoon, als door de mont van syn Raatsheeren van Staat, en geheime Raat, hier toe gemagtigt; dat dese betuigingen geensins met d'uitwerkingen, die men daar af zag, over-een-quamen: dat men, toen de landen van syn Keurvorstelijke Hoogheit gantschelijk verdorven waren door de leste deurtocht van het Fransche heir, 't welk hen op soodanig een wyse had gehandelt, dat openbare vyanden nooit | |
[pagina 19]
| |
erger souden hebben konnen doen, en toen syn Keurvorstelijke Hoogheit tot verscheide malen aan 't Hof van Vrankrijk daer over had geklaagt, nooit daar naar had willen luisteren, en noch minder eenige voldoening daar over aan hem geven: dat het belachelijk was hem, soo veel syn gelede schade aangaat, op de Heeren Staten te wijsen; dat het seer onseker was wanneer, en hoe sy Vrede met Vrankrijk souden maken, en of sy de minste voldoening aan hem souden toestaan: dat syn Keurvorstelijke Hoogheit sich altijt Neutraal had gehouden, en sich nooit directelijk of indirectelijk met d'oorlog van Hollant had bemoeit: dat hy niets anders socht, dan de rust van 't Kaiserrijk, en die van syn eige Landen, en van syn geburen, en niet versocht, dan vergoeding van d'onuitspreekelijke schade, die men hem aangedaan had, en eenige vaste en bondige versekering van dat hy voor 't aanstaande niet meer bloot sou staen voor soo geweldige handelingen, als desen waren, noch voor d'eigensinnigheden van eenige bedienaars van Vrankrijk, noch ter bescheidenheit van syn krijgsbenden, en van hun Veltöversten, noch ter believen der Gouverneurs van Philipsburg: dat syn Keurvorstelijke Hoogheit, als een Lid, en getrou Vorst van 't Kaiserrijk, de bystant van de Kaiser, als des selfs Hooft, aan 't welk hy | |
[pagina 20]
| |
met eed was verbonden, en van 't welk hy sich soo weinig, als van het Kaiserrijk, mogt en moest afscheuren, had versocht; gelijk ook d'onderstant der Kreitsen, die naest aan syn Staten zyn, volgens de Constitutien en gesteltheden van 't Kaiserrijk, tot de verdediging van syn landen, en om de geweldenaryen, die de vreemdelingen daar in souden willen doen, af te weeren: dat men dese onderstant aan hem had belooft, en dat Vrankrijk dit te minder quaat moest achten, en soo veel te minder ergwaan daar op vatten, om dat het in 't Vrede-verdrach van Munster belooft had de Constitutien, gemaakt om het Kaiserrijk in rust te houden, en besonderlijk d'ordening van d'executie, t'onderhouden. Zie hier d'eige woorden van 't Verdrach: En op dat d'algemeene Vrede te beter onderhouden sou worden, soo moet men de Kreitsen weer in hun geheel stellen: en soo haast als'er eenige beginselen van onrusten, of beroerten, waar het ook sou mogen wesen, sullen te voorschijn komen, soo moet men het geen waar nemen, dat in de Constitutien van 't Kaiserrijk, d'uitvoering en onderhouding van de Vrede aangaande, gestelt is. De Markgraaf van Bethune, Afgevaerdigde van syn Christelijkste Majesteit, vertrok terstont, na syn eerste verhooring, om een keer naar Rijnhausen en Wagheusel, seker Convent by Philipsburgh, te doen, | |
[pagina 21]
| |
en daar met de Markgraaf van Vaubrun, een der algemene Luitenanten van de Fransche heiren, te spreken. Syn Ga naar margenoot+ Keurvorstelijke Hoogheit keerde in de volgende dag weêr naar Frederijksburg, en was 'er niet soo haest gekomen, of men bracht aan hem een tijding, die syn Keurvorstelijke Hoogheit niet verwachtte; te weten, dat syn Stadt Germersheim ingenomen was. D'algemene Ga naar margenoot+ Stedehouders, Rochefort en Vaubrun, alle de Fransche krijgsbenden, die sedert eenige tijt in Borgonje, Elsas en Lotteringen hadden geweest, te samen vergadert hebbende, waren onversiens de Rijn, en de Palts genadert, en in syn lant van Germersheim getreden. Sy versekerden sich terstont van de Hooftstadt, daar geen anderen in waren, dan de Stedelingen, en eenige Lantlieden; om dat syn Keurvorstelijke Hoogheit, niet gelovende dat hy vyanden had, sich niet kon inbeelden dat hy aangetast sou worden; behalven dat de plaats niet in staat van tegenweer was, en dat dartig krijgslieden, die daar in de burgt in besetting lagen, sich flaauhartiglijk, sonder eenige tegenweer te toonen, tegen hun plicht, en tegen d'eed, die sy daar af hadden gedaan, overgegeven hadden. En hoewel de Heer van Beauvisé, hun Brigadier generaal, aan de Stedelingen had belooft dat men hen geen overlast sou Ga naar margenoot+ aandoen, soo waren sy 'er niet soo haast binnen | |
[pagina 22]
| |
gekomen, of hun krijgsbenden bedreven 'er wel hondert vyandelijke daden, en namen het zilver, de wijnen en d'andere voorraat wech, die syn Keurvorstelijke Hoogheit daar had. Sy brachten vervolgens besetting in de Burgt, en in de Stadt, en stelden 't geheele landt daar omtrent onder schatting; en dit alles onder een Ga naar margenoot+ beuzelachtige schijn en dekmantel, die boosaardiglijk toegestelt was, namelijk van een tractaat in 't Latijn, 't welk, gelijk men voorgaf, tusschen de Kaiser en syn Keurvorstelijke Hoogheit gemaakt was, rechtstrijdig tegen de Koning van Vrankrijk; schoon syn Hoogheit het selfde nooit gesien, veel minder het selfde geratificeert en bekrachtigt heeft, gelijk uit het volgende klaarlijker sal blijken. Ga naar margenoot+ Dewyl syn Keurvorstelijke Hoogheit seer verbaast was, en niet wist wat hy sich van sulk een onverwachte handel sou inbeelden, selfs in die oogenblick, in de welk men so veel versekeringen van de vrientschap des Christelijkste Konings aan hem gaf, soo sond hy voort een Trompetter, met een brief aan dese twee algemeene Stedehouders, om naar d'oorsaek van dese inval te vernemen. Hy deê ook reden hier af vorderen aan de Markgraef van Bethune, Afgevaerdigde van Vrankrijk, die noch by syn Keurvorstelijke Hoogheit was. Vau- | |
[pagina 23]
| |
brun verwaerdigde sich niet om daar op te antwoorden. Rochefort antwoordde daar Ga naar margenoot+ op, en seide met groote verwaantheit, Dat hy d'eer had van een Franschman gebooren, en ondersaat van de grootste Koning der aarde te zijn, aan de welk alleen hy reden van sijn werken had te geven. Bethune, Afgevaerdigde van Vrankrijk, Ga naar margenoot+ deê wel hondert Complimenten daar over aan syn Hoogheit, om aan hem te betuigen dat hy 'er over bedroeft was, uit oorsaak van mijn Heer de Hertog, en Mevrou de Hertogin van Orleans, als een seer verplicht dienaar van hen zijnde, en by gevolg ook van syn Keurvorstelijke Hoogheit. Hy betuigde aen hem, dat hy niets van dit alles wist, dat dese bevelen, na syn vertrek uit het Hof, aan dese Veltoversten gesonden moesten wesen, dat hy niet wist wat de Koning verplicht mogt hebben op dese wyse te handelen, en dat hy om dese oorsaak een Courier aan beide sou senden, om de waarheit daar af te vernemen. Men heeft echter verstaan dat een der Ga naar margenoot+ Volmachtigden van Vrankrijk te Keulen alreê voor een sekere saak aan mijn Heer de Mediateur, of Bemiddelaar voorgedragen had, dat hy wel bericht was dat de Koning, syn Meester, bericht had van het sluiten van een verdrach te Weenen, tusschen de Raatsheeren in de geheime Raat van de | |
[pagina 24]
| |
Kaiser, en de Secretaris van de selfde Staat van mijn Heer de Keurvorst Paltsgraef, volgens het welk syn Keurvorstelijke Hoogheit de Stadt en 't kasteel van Germersheim sou overgeven, en besetting van de Kaiser, tot versekering van syn Kaiserlijke Majesteit, daar in ontfangen; en dat syn Christelijkste Majesteit, om dit alles te voorkomen, geraden had gevonden de Markgraaf van Bethune aan syn Keurvorstelijke Hoogheit te zenden, om hem, gelijk wy alreê gesegt hebben, van syn vrientschap te versekeren, en voor 't aanstaande aan hem de selfde aanbiedingen, die voor 't verleden aan hem gedaan waren, met bevel van dat hy, syn Keurvorstelijke Hoogheit niet geschikt vindende om hen aan te nemen, sulks aan syn algemene Stathouders, Rochefort en Vaubrun, bekent sou maken, om de bevelen, die syn Majesteit alreê aan hen gesonden had, uit te voeren, en sich van de Stadt, en van 't kasteel van Germersheim te versekeren. Ga naar margenoot+ Hier uit kan men lichtelijk sien dat dit een ongehoorde executie en uitvoering is, op enkel vermoeden gegrontvest, en dat Vrankrijk het selfde genomen heeft, sonder eenige sekerheit van 't besluit van 't Verdrag te hebben, 't welk, gelijk het voorgeeft, tusschen de Kaiser, en syn Keurvorstelijke Hoogheit gemaakt sou zyn; self terstont na dat de Markgraef van Bethune, des selfs Af- | |
[pagina 25]
| |
gevaardigde, voor d'eerste mael verhoort was, eer hy eenige stellingen aan syn Keurvorstelijke Hoogheit gedaan, en eer de selfde eenige stellige anwoort op het voorgestelde gegeven heeft, of gegeven kon hebben, en sonder daar af tot syn Keurvorstelijke Hoogheit te spreken, gelijk redelijk was dat gedaan moest worden, eer men tot dadelijkheit uitborst. Toen de Courier, de welk van de Markgraef van Bethune aan dese twee algemeene Stedehouders was gesonden, ondertusschen weêrgekeert was, versocht dese Afgevaerdigde voor de tweede maal gehoor by zijn Keurvorstelijke Hoogheit, aan de welke hy bekent maakte dat hy iets van seer groot gevolg aan hem voor te stellen had. Dit gehoor wierd aan hem toegestaan; en hy vertoonde daar in, dat de Koning, syn Meester, van goeder hant had verstaan, dat syn Keurvorstelijke Hoogheit een Ligue met de Kaiser, regelrecht tegen Vrankrijk aan, had gemaakt, en dat hy, tot bewijs daar af, het selfde, in Latijn gemaakt, en tusschen twee der voornaamste Bedienaars van de Kaiser, en de Secretaris van syn Keurvorstelijke Hoogheit getekent, aan hem kon toonen, door 't welk de gedachte Keurvorst aan syn Kaiserlijke Majesteit beloofde te leveren syn Stadt en kasteel van Germersheim, daar af de Koning, syn Meester, genootsaakt had | |
[pagina 26]
| |
geweest sich te versekeren, uit oorsaak van de naby-gelegentheit van syn Vesting Philipsburg. Ga naar margenoot+ Zyn Keurvorstelijcke Hoogheit versekerde hem hier op met syn woort, en vertoonde meer dan genoech aen hem, dat hy dit Tractaat nooit gesien, veel minder geratificeert, of bevestight had, en dat hy by syn Kaiserlijke Majesteit niets anders had doen handelen dan 't geen, dat men in de brief kan sien, die syn Keurvorstelijcke Hoogheit aan hem had geschreven, met de dagh-teekeningh van d'achtiende van December, 1673. daar by hy niets versocht, dan 't geen, dat met de Constitutien van 't Kaiserrijk, en met de plicht van een syner Keurvorsten over een komt, die onwedersprekelijk verplicht is op syn behoudenis te denken. Hy betuighde hier noch by, dat hy nooit gesint had geweest, en noch niet gesint was dese plaats in handen van syn Kaiserlijke Majesteit te leveren; daar hy noch byvoeghde dat, schoon hy daar toe gesint was, gelijk hy in tegendeel niet was, Vrankrijk echter geen reden en oorsaak had om sich daar tegen te kanten, of sulks quaat te keuren in de persoon van syn Keurvorstelijke Hoogheit, die een Keurvorst van 't Kaiserrijk was, en de welk aan syn behoudenis veel gelegen was. Wyders, dat men te voren sijn Keurvorstelijcke Hoog- | |
[pagina 27]
| |
heit had moeten hooren, en syn mening en insichten aan 't Hof van Vrankrijk bekent te maken, en de bevelen verwachten, die daar op gekomen konden hebben, eer men soodanige gewelden, en sulke handelingen had aangevangen, die by de Christenen by-na ongehoort, en op enkelde vermoedens, en valsche aanbrengingen, gevest zyn. En toen syn Keurvorstelijke Hoogheit vervolgens aan dese Bedienaar deê verstaan, dat hy het kasteel, en de stadt van Germersheim weêr in hun voorgaande staat behoorde te doen stellen, en de vryheit der Bevelhebbers van syn Keurvorstelijcke Hoogheit, die men gevangen wech gevoert had, te bevorderen, en ter selfde tijt te trachten de Fransche krijghs-benden uit syn Staten en Landen te doen vertrecken, en te weech te brengen dat zy'er geen meer vyandelijkheit souden bewijsen; antwoordde de selfde aan hem, dat dit niet in sijn macht stond, maer dat hy sich by dese twee algemeene Stede-houders sou vervoegen, om met hen daar af te spreken, gelijck hy dêe. De Bevel-hebbers van syn Keurvorstelijke Hoogheit wierden daar na in vryheit gestelt, en weêr naar huis gesonden, doch ten meestendeel geheel naakt. Maar het was onmogelijck de Fransche krijghsbenden uit Germersheim, en uit de Palts te doen vertrekken, ja soo weinigh, als de vyandelijke da- | |
[pagina 28]
| |
den, Ga naar margenoot+ die sy daar in pleegden, te doen ophouden. In tegendeel, sy versekerden sich oock van Seltz, en Hagenbach, twee kleine steden van sijn Keurvorstelijke Hoogheit, aan de Ryn gelegen, daar dese twee algemeene Stede-houders soodanige besetting, als hen goet dacht, in brachten. Sy wilden vervolgens het geheel lant daar omtrent verplichten tot schatting aen hen te betalen, en deden eenige tijt daar na het kasteel springen, en de muren van Seltz nederwerpen, gelijck ook die van Germersheim. Ga naar margenoot+ Tot besluit hebben wy noch te seggen, dat de Marckgraaf van Bethune, gedurende het geheel beloop van sijn handeling, soo met syn Keurvorstelijke Hoogheit, als met des selfs Commissarissen, uit syn geheime Raat hier toe gedeputeert, syn voorstellingen nooit by geschrift wilde geven, hoe ernstighlijk syn Keurvorstelijke Hoogheit daar op aanhield, om soo veel te beter des Konings mening te konnen begrijpen, en op het geen, dat hy versocht, een soo veel te klaarder besluit te geven; ja dat hy niets voorstelde, dan by forme van redenering, en met soo groote onsekerheit en verscheidenheit, dat hy veinsde in de volgende dagh niet te weten wat hy in de voorgaende voorgestelt had, of het selfde in een geheel strijdige sin wilde veranderen; gelijck men | |
[pagina 29]
| |
klarelijk genoech uit d'antwoort kon bemercken; die hy gaf, toen men aan hem vraagde, of hy van de Koning, syn meester, volkome macht had om over de Neutraliteit, of generleyschap, die hy voorstelt had, te handelen: daar op hy opentlijck beleed, dat hy geen had, maar dat hy te weech sou brengen dat hy de selfde binnen weinig dagen sou bekomen, soo syn Keurvorstelijcke Hoogheit daar toe gesint was, terwijl hy ter selfde tijdt te kennen gaf, dat hy by dese Neutraliteit, die hy van wegen Ga naar margenoot+ de Koning, syn Meester, aanbood, niets anders verstond, dan dat syn Keurvorstelijke Hoogheit aan de Fransche krijghsbenden deurtocht deur syn Staten sou geven, en de selfde aan alle anderen weigeren: 't welck geen Neutraliteit, maar een formele partyschap geweest sou hebben. Alle de genen, die de moeiten doen van dit waarachtig verhaal sonder vooroordeel te lesen, sullen lichtelijck konnen oordeelen, dat het onmogelijck was dat syn Keurvorstelijke Hoogheit op dese wijse soo veel schaden en verwoestingen, die syn Staten en Landen van de besetting van Philipsburg, en van de Fransche heiren hebben uitgestaan, kon lijden, om dat hy, in de voortgang van alle de gewelden en ongerechtigheden, die men hem sedert eenige tijt aengedaen heeft, niets gedaan heeft, | |
[pagina 30]
| |
't welk niet conform is met de Constitutien van 't Kaiserrijk, en besonderlijk met d'ordening van d'executie, of uitvoering, en met het verdrach van Munster, en 't welck een Keurvorst, of getrouwe Stant van 't Kaiserrijk niet verplicht is te doen, om de stat, en ondersaten, die Godt, de Kaiser, en het Kaiserrijk aen hem vertrout hebben, van alle verdrukkingen te beschutten: 't Welk ons krachtelijck doet hopen dat alle de getrouwe Standen en Leden van 't Kaiserrijk, aengeprikkelt van een ware yver tot de behoudenis van de Duitsche vryheit, en van die van hun Vaderlandt, Ga naar margenoot+ gelijk oock om de Vrede van 't Kaiserrijk, die hen soo dier gekost heeft, sich by de Kaiser, hun Opperhooft, sullen voegen, en, volgens syn voorbeelt, dat lof waardig is, syn Keurvorstelijcke Hoogheit bystaan, en hun krachten by de synen voegen, om hem te helpen soo gevarelijcke handelingen, en van soo groot belang, als dese, tegen te staan: de welcken klarelijck toonen dat Vrankrijk geen oogemerck heeft, dan het bovendeel van de Ryn, het Paltsgraafschap, en d'andere standen van 't Kaiserrijk, die 'er aanpalen, (daar onder eenigen zyn, die niet minder onmeêdogentlijk door de Fransche syn gehandelt, als de genen van syn Keurvorstelijke Hoogheit, gelijk men sien kan uit de Memorien, die syn Kaiser- | |
[pagina 31]
| |
lijke Majesteit, door syn Commissarissen te Regensburg, op de tiende van dese maant Maart, heeft doen vertoonen) en dit om hen onder syn gehoorsaamheit te brengen, of ten minsten d'inwoonders naer syn believen te schikken, en de besitters daar af als Souverain te handelen.
Te Frederiksburg, de twintighste van Maert, 1674. |
|