Journael, of dagelijcksch verhael van de handel der Franschen in de steden van Uytrecht en Woerden, sedert hun koomst daer binnen tot aan hun vertrek
(1674)–Abraham de Wicquefort– AuteursrechtvrijStem: Couragie, couragie.I.
MIraklen zijn van d'heil'ge Kerk
Een teken, seyt 't Orakel,
Dat maakt ons geloof zeer sterk,
Daarom zingt ons Domme Kerk
Mirakel, mirakel, mirakel.
II.
Een muur stort in, en door een gat,
Daar ziet m'een Habitakel,
Uyt gehouwen gaaf en glad,
Daar een heele Sanct in zat,
Mirakel, mirakel, mirakel.
III.
Maar d'Heilig lag ter neer,berooft
Van zinnen ziel en zonder
Beenen, armen, hals en hoofd,
Nogtans ieder die gelooft
Roept wonder! ô wonder! ô wonder.
IV.
't Is 't eerste wonder dat geschiet
Is, spijt al 't Geus gekakel,
Sint wy onder 't Fransch gebied
Sitten, daarom schreeuwt ons Lied
Mirakel, mirakel, mirakel.
| |||||||||||||||
[pagina 211]
| |||||||||||||||
Woensdaghs, de twintigste, wierdt op de Neude een Franschman opgehangen. Donderdagh, d'een-en-twintigste van Augustus, hebben de Hollanders by de Loosdrecht, op 's Gravenlandt, post gegrepen, en deselfde met groote macht van volck beset. Vrydaghs, de twee-en-twintighste, 's uchtens vroegh, wierden alhier uyt yder Compagnie Switsers vijf-en-twintigh, en uyt yder Vaendel van de Franschen seven of acht mannen derwaerts gesonden. Een Switser schoot uyt moedwil een man op d'Appelmarckt doot. 's Namiddaghs wierdt het geheel Regiment van Normandyen, beneffens drie hondert Switsers, en eenige andere Franschen, naer de selfde plaets afgevaerdight. Maer in de volgende avont en nacht keerden sy alle weerom. Saterdaghs, de drie-en-twintigste, des avondts, quamen alhier ses Compagnien Switsers uyt Harderwijck. Sondaghs, de vier-en-twintigste, na de middag, volghden noch acht Compagnien Engelschen, en een Regiment Franschen, daer mee Harderwijck ruym, en van Fransch krijgsvolck geledigt wierd. Maendaghs, de vijf-en-twintighste, en in de volgende dagen, quam noch eenigh voetvolck aen, en veel Ruyters, die de Hofsteeden, omtrent Odijck, 't Gooy, en Werckhoven ghelegen, ten meestendeel uytplonderden, en verwoestten. Ondertusschen wierdt alhier seer naeuwe wacht gehouden, dewijl men niet wist waer op sijn Hoogheyt, de Prins van Oraenje, het gemunt had. Donderdaghs, d'acht-en-twintigste, 's uchtens, reed de Hertogh van Luxenburg uyt met twee duysent Ruyters, en eenigh Voetvolck, op kuntschap naer 's Gravenlandt, en quam haest weer binnen. Men kreegh bericht dat Naerden belegert was. | |||||||||||||||
[pagina 212]
| |||||||||||||||
Vrydaghs, de negen-en-twintighste, waren d'Engelschen in de wapenen, om vier van hun Soldaten, die getracht hadden wegh te loopen, te harquebuseeren; doch sy kreghen pardon op de plaets van 't gerecht. Luxenburg trock oock naer Amersfoort, van daer veel Voeragie naer Uytrecht wierdt gevoert. Saterdaghs, de dartighste, begon sijn Hoogheyt, de Prins van Oranje, van twee Batteryen de stadt Naerden te beschieten. Sondags, d'een-en-dartigste, onstondt'er op de Heyde, by Seyst, een bloedigh ghevecht tusschen omtrent vier hondert Ruyters van de sijde der Staten, en veertien hondert Fransche Ruyters, die, de Hollandtsche Ruyters, onder de welcken een groot getal van Coerlanders was, omcingelden, en, na een heftige strijt, daer in die van der Staten zijde wonderlijck uytmuntten, omtrent hondert van hen, daer onder de Capiteyn Heemskerck was, versloegen, en omtrent tachtigh hier gevangen binnen brachten. Het getal der gener, die aen de zijde der Franschen sneuvelden, was veel grooter. Dingsdaghs, de tweede van September, heeft sijn Hoogheyt, de Prins van Oranjen, de stadt Naerden by verdragh ingenomen: het Garnisoen trock naer Arnhem, met vliegende Vaendel, en vol geweer. In dese dagh deden de Franschen het Huys te Guntersteyn springen, en de wercken te Breuckelen slechten. De Staetschen deden hier oock een uytval, en quetsten veel Franschen, en eenighe Officieren, onder de welcken oock een Switsersche Capiteyn sneuvelde. 's Avonts wierden eenige Fransche Ruyters en Voetvolck uytgesonden, die 's nachts te twee uren binnen quamen, en seven Hollandtsche gevangenen van Martensdijck mede brachten. De Franschen plonderden | |||||||||||||||
[pagina 213]
| |||||||||||||||
ondertusschen alle d'omleggende Dorpen schandelijck uyt; en veel Boeren wierden naeckt uytgheschudt, selfs van de ghenen, die onder hun heerschappy stonden. De Staten van Uytrecht gingen dieshalven by Luxenburgh, en versochten van hem dat hy sulcks geliefde te weren, gelijck hy oock dee, met een placcaet te doen afkundigen, daer in alle plondering op lijfstraf wierdt verboden. Vijftien of sestien Switsers wierden hier gevangen binnen ghebracht, om dat sy aen de Bilt geplondert hadden. Saterdaghs, de seste, quamen hier vijf of ses wagenen met siecken en gequetsten van Naerden. Ondertusschen deden de Franschen het Huys te Nieuwenrode oock springen, daer voort alles gheslecht wierdt. En dewijl men vernam dat sijn Hoogheyt, de Prins van Oranje, de wercken voor Naerden geslecht hebbende, sijn wegh naer Hollant nam, soo wierdt veel krijghsvolck, meest Ruytery sijnde, naer Campen gesonden; 't welck alhier eenige verlichtingh gaf. Saterdaghs, de twintigste, quam hier Mevrouw Stoupa, Gemalin van de Gouverneur, en, in een Caros met ses paerden sittende, wierdt van d'Officiers van een Regiment ingehaelt. De Heer du Pas, die Gouverneur van Naerden had geweest, wierd, neffens de Majeur, alhier gevangen binnen ghebracht, en in de volgende dagh op Hasebergh geset. D'Intendant dee oock de Heeren afvragen, of sy liever wilden dat sy selven, dan of hy de tax van acht maenden, van May af, tot aen Januarius, die hy op twee-en-sestig duysent Rijcksdaelders stelde, souden invorderen. Woensdaghs, de vier-en-twintighste van September, dee de Vroetschap aen alle de Schouten van de buurten een biljet ombrenghen, om in de | |||||||||||||||
[pagina 214]
| |||||||||||||||
volghende dach hun stem te geeven of zy, om de voorgedachte eysch van d'Intendant te voldoen, liever wilden dat d'Intendant self een tax op yder sou formeren, of dat men met hem in het gheheel daer over sou accorderen: dan of de burgers, in plaets van de voorgedachte somme op te brengen, liever wilden de Soldaten, die by hen gheinquartiert waren, met kost en dranck onderhouden. Sondaghs, d'acht-en-twintighste, gingen de gedeputeerden van de Magistraet, ordere hebbende om met d'Intendant te accordeeren, meermaels by d'Intendant, om, d'onmogelijckheydt van de schattingh op te brengen vertonende, hem tot moderatie en afslag te brengen: doch hy bleef onversettelijck. De Militie, buyten de Waertpoort gelegert, vertrock van daer, behalven de Bataillon van Pypher, ses hondert mannen sterck sijnde, gelijck de ghewoonte is. De Gouverneur du Pas, voor de krijghsraet geexamineert sijnde, wierdt weer in de gevangenis ghebracht daer niemandt met hem mocht spreken. Maendaghs, de negen-en-twintighste, ginghen de Staten van Uytrecht by d'Intendant, en versochten aen hem dat, dewijl de generale Staten de handel op de Rijn, Wael en Maes open gestelt hadden, sy met de Hollanders souden mogen handelen. De Intendant antwoordde, dat hy hem hier op moest beraden. In dese dagh quam van Woerden alhier een Regiment, dat naer boven trock, hoewel noch veel volcks afgesonden wierd. Alhier was oock eenighe ontsteltenis over de verkiesingh van nieuwe Magistraten, die omtrent dese tijdt ghewonelijck haer plaerts had. De partijen, in twee gedeelt, yeverden heftiglijck tegen malkander; De sommigen wilden dat de tegenwoordige Magistraten hun ampten souden behouden, gelijck in 't jaer te voor- | |||||||||||||||
[pagina 215]
| |||||||||||||||
ren gebeurt was. D'anderen, sich daer tegen kantenden, gaven dit volgende geschrift over, dat op de tweede van October gelesen, en in Stadts-register geregistreert wierd. De Heeren, de Leeuw, van den Helm, Hamel, Gerobulus, Solingen, Tinthoff, Velthuysen, Fr van Beeck, Middelkoop. Verklaren dat de pretense continuatie van Borgemesteren, Schepenen, &c. by pluraliteyt van stemmen, op gisteren ondernomen, is strydigh tegen de fundamentele wet van de Vroetschap, sonder dat de continuatie des voorleden jaers voor eenige infractie van de selve kan worden opghenomen, ofte ghepretexeert; gelet sulcx als-doen met eenparigheyt van alle de stemmen wierde goedt ghevonden, selfs met obtestatien en allegatie van alle bedenckelijcke instantien, ten dien eynde by de vergaderinghe ontrent de Heeren, als-doen in functie zijnde, ghebruyckt ende aengewent: alsoo te dier tijdt rechtveerdighe redenen van bedenckinghe waren, om geen veranderinghe te maken, de welcke als-doen in het breede gededuceert, en op gisteren wederom in de vergaderinge gerepeteert zijn, doch niet dienstigh alhier te herhalen. Daer nu, volgens het geannoteerde van de 27 September jonghstleden, uyt de aenkundinghe, door den Heer Gouverneur Stouppa aen de Heere Solingen gedaen, klaerlijck blijckt dat sijn Edelheyt seggende dat de Regeringe na het oudt gebruyck op den gewoonlijcken dach soude mogen worden verandert, de voorgeroerde bedenckingen van den voorleden jaer quamen te cesseren: kunnende de voorgenoemde Heeren niet verdacht gehouden worden van in desen yets van haer particulier interest te beoogen, gemerckt de pluraliteyt van stemmen aen de andere zyde wesende, de vergaderinge na haer eygen goedt vinden by haer E. E. gheschickt konde worden. Sijnde oock wel te considereeren, dat by de Heeren, die tot de onwettige continuatie hebben ghelieven te verstaen, noch by de lecture | |||||||||||||||
[pagina 216]
| |||||||||||||||
van de ordre en reglement, raeckende de verkiesinge van Borgemesteren ende Schepenen op laestleden Maendagh in de Vroetschap naer ouder gewoonte gedaen, geene de minste scrupul over de aenstaende veranderinge by ymand getoont ofte gemoveert, nochte oock op gisteren geene de minste reden, hoe wel tot meer malen daer toe versocht sijnde, voor de continuatie bygebracht sijn, anders dan dat sulcx in 't voorleden jaer goedt ghevonden sijnde, nu wederom op de selfde voet behoorde te worden geprocedeert, niet teghenstaende daer uyt eene oneyndige continuatie, tot renversement van de grondtwetten der regeeringhe, en meer andere swarigheden, tot groot nadeel van het publicq, nootsaeckelijck waren volghende. Protesterende derhalven de voorghemelte Heeren van nullité der pretense gedane continuatie, ende willende onschuldigh gehouden sijn van alle onheylen die daer uyt souden mogen ontstaen. Woensdags, d'eerste van October, wierden alle de Franschen gemonstert, en ondertusschen vijf of ses Switsers op alle hoecken der straten gestelt, op dat de burgers geen kuntschap van 't getal der besettelingen souden hebben, en oock om d'invluchting der stedelingen by malkander te beletten, op dat de huysen niet leeg souden staen. Donderdaghs, de tweede, wierden op de Neude twee Switsers op gehangen, en een geharquebuseert,om dat sy getracht hadden over te lopen. Veel lieden verliepen, en anderen gingen op kamers wonen, om van Soldaten vry te zijn, tegen het welck ordre wierd gestelt. Vrydaghs, de darde, wierd aen alle Schouten van de buurten met biljetten aengeseght, dat zy binnen tweemael vier-en-twintigh uuren in de Secretarye moesten ingeven de namen van hun gebuuren, en wat neeringh zy deden, gelijck oock, dat zy op de kant moesten aenhaelen wie eenige extraordinaire | |||||||||||||||
[pagina 217]
| |||||||||||||||
winsten met hun neeringen en handtwercken hadden genoten. Saterdaghs, de vierde, waren eenighe Karren op voeragie uytgegaen, van de welcken ses ghenomen wierden. D'anderen quamen verbaesdelijck binnen. Maendaghs, de seste, wierd weer een biljet omgebracht, daer in bevolen wierdt dat zy, dewijl zy hun memorien niet naer behooren hadden ghemaeckt, aen hun bueren souden hebben aen te seggen dat zy met secrete memoritjes, of briefjes, die men in de Buurkerck, in Bussen, daer toe gestelt, souden insteken, welke lieden eenige extraordinare winsten hadden genoten, of suspecte goederen ingekocht: dewijl d'Intendant wilde dat in het taxeeren daer op gesien sou worden. Luxenburgh, en Stoupa, beneffens de Gemalin van dese leste, trocken naer Amersfoort, om aldaer de monsteringh waer te nemen, en quamen des avonts weerom. Woensdags en Donderdags, d'achtste en negende, wierd veel bagagie naer boven gevoert, en daer onder die van Luxemburgh, en van veel Officieren. Vrydaghs, de tiende, wierdt den Gravin van Solms aengheseght, dat zy vertrecken moest. Zy maeckte sich vaerdigh, schoon zy niet wel te pas was. Saterdaghs, d'elfde, wierden veel, die met geldt uyttrocken, aengehaelt. Maendaghs, de dartiende, quamen alhier acht Compagnien, die onder anderen wierden gesteken. D'overighen trocken naer Woerden en Amersfoort, om daer ondergesteken te worden. Dinghsdaghs, de veertiende, quam d'Intendant van Nimegen, daer hy twee burgers had doen vanghen, om dat de tax soo langhsamelijck op quam. Oock wierd een Switser buyten de Waertpoort geharquebuseert. | |||||||||||||||
[pagina 218]
| |||||||||||||||
Woensdaghs, de vijftiende, wierdt voetvolck naer Hermelen gesonden, vermits de Staetschen sich omtrent Woerden vertoonden. Donderdaghs, de sestiende, wierdt afgekondigt, dat men het sout niet hoger , als voor twintigh stuyvers, yder spint, mogt verkopen, op verbeurte van vijftigh guldens voor yder diergelijcke maet. Vrydaghs, de seventiende, en in de voorgaende dagh, wierden weer biljetten van de tax, daer op yder van de burgers ghestelt was, uytghebracht, daer in sommighe winckeliers wel op vier, ja vijf hondert guldens stonden, te weten voor d'acht voorgedachte maenden; daer af de helft terstont, sonder eenige protest, betaelt moest worden, op verbeurte van vaerdige executie. Veel morden hier tegen, en hadden grote reden. Saterdags, d'achtiende van October, wierden de Franschen weer ghemonstert, om de swacke Compagnien te vullen. Sondaghs, de neghentiende, trocken twee hondert mannen uyt, om d'Intendant, en de Luytenant in te halen. Maendags, de twintigste, begon men alles vaerdigh te maken, dat tot Luxenburghs reys dienstigh was. Oock wierdt een waerschouwingh afgelesen, daer by aen yder bekent gemaeckt wierdt dat hy sijn halve tax sou komen betalen, op verbeurte van tot executie over gelevert te worden. Dinghsdaghs, d'een-en-twintighste, vertrocken Commissarissen, om Bommel en Krevekeur te doen slechten. Donderdaghs, de drie-en-twintighste, vertrock de Gouverneur Makaline naer Woerden, om die plaets te slechten. Vrydaghs, de vier-en-twintighste, vertrock het Regiment Switsers van Pypher naer boven, en na | |||||||||||||||
[pagina 219]
| |||||||||||||||
de middagh quamen hier weer vier hondert Switsers, die te Jutfaes, en daer omtrent hadden gelegen. Saterdaghs, de vijf-en-twintighste, wierden de genen, die nalatigh hadden geweest in hun halve tax te betalen, van nieuws gewaerschouwt, dat men hun namen uytgetrocken had, om de selfden, soo sy niet spoediglijck betaelden, aen d'Intendant over te leveren. Van Woerden quam veel Ammunitie, dat in de Schepen wiert geladen; en Stoupa begon oock zijn Bagagie tot zijn vertreck te packen. Maendaghs, de seven-en-twintighste, vertrock het Regiment van de Graef de Seaux van hier naer boven; en dat van Stoupa stont om te vertrecken. Des uchtens wierden negen hondert Muskettiers, soo Franschen, als Switsers, onder 't Commando van de Kolonel van het Regiment van Piedmont, naer de Vaert gesonden, en quamen noch in de selfde avont weer binnen. Dinghsdaghs, d'acht-en-twintighste, hebben de Franschen de Stadt Woerden verlaten, na dat zy met de stedelingen op vijftien duysent guldens voor Brant-schattingh waren verdragen, daer voor sy gyselaers mede namen, tot dat de voorgedachte somme gantschelijck af betaelt sou wesen. Vyanen, op negen duysent guldens gebrantschat sijnde, wierdt van nieus op tien duysent guldens gestelt. Duysent mannen wierden uyt ghesonden, om de Leckdijck deur te steken: doch sy wierden schielijck gecontramandeert. De Franschen waren ondertusschen seer besich met hun Koorn en Ammunitie in schepen te laden, en weer naer boven te senden. In dese selfde dagh wierdt du Pas, te voren Gouverneur van Naerden, daer hy met een sachte, en ernstige regeringh de stedelingen had geregeert, en | |||||||||||||||
[pagina 220]
| |||||||||||||||
daer door hun liefde en ghenegentheydt tot hemwaerts ghetrocken, na verscheyde examinatien en ondersoeckingen voor de hoge Krijgsraet, verwesen om onder de galgh te staen, met een schop voor sijn billen gesmeten, en sijn degen voor sijn voeten gebroocken te worden. Hy wierdt daer beneffens tot een eeuwige gevangenis veroordeelt, en onbequaem verklaert om eenighe ampten te bedienen. De Fransche Officieren, die mede binnen Naerden hadden geweest, wierden oock onbequaem tot eenighe ampten verklaert, behalven de Switsers, die om redenen van Staet verschoont wierden. Woensdags, de negen-en-twintighste, vertrock het Regiment van de Koningin opwaerts aen; en de Bataillons van de Regimenten van Languedock en la Fere quamen uyt Woerden weer in des selfs plaets. Vrydaghs, d'een-en-dartighste, quam de bagagie van Luxenburgh, die voor eenighe tijdt wechgesonden was, alhier weer binnen. Ondertusschen waren alle Officieren besich met hun bagagie te packen. Saterdags, d'eerste van November, quamen hier omtrent sestien hondert Ruyters, daer af des avonts ses hondert in de Stadt wierden geinquartiert, daer zy de stedelinghen dwonghen, aen hen de kost, en aen hun paerden voeragie te geven. In de selfde dag dee de Gouverneur den Stadt en Staten aendienen, dat hy besonderlijck met hen had te spreken. Toen sy by hem waren ghekomen, seyde hy tot hen, dat d'Intendant ordre uyt het Hof van Parys had, om de Stadt in brand te steken, dewijl de Coningh wist dat daer veel quaetwillighen waren. Hy dee daer op zijn presentatie, om tot intercessie en tusschenspraeck by d'Intendant te gaen. Hier op wierd vergaderingh aengeleght. | |||||||||||||||
[pagina 221]
| |||||||||||||||
Sondags, de tweede, gingen de Magistraten van het geheel Sticht van Uytrecht, voor de middagh, t'elf uren by de voorgedachte Stoupa, de welck beloofde dat hy voor hen sou spreecken, terwijl sy op hun onmogelijckheydt bleven staen. Toen zy namiddaghs weder quamen, wierdt aen hen een memorie, of geschrift van d'Intendant, die naer Arnhem was getrocken, om de Maerschalk d'Humieres te halen, overghelevert D'inhout daer af was, d'eysch van vijf hondert duysent guldens tot Brantschattingh, behalven de voorgaende schatting, daer in sy met d'Intendant voor de lopende acht maenden veraccordeert waren. Dit wierdt met biljetten aen de buurten bekent ghemaeckt, en met eenen hen aengeseght, dat zy in de volgende dagh, 's uchtens te tien uren, in de Secretarye souden komen, om daer hun advijsen hier over in te brenghen, of men met d'Intendant sou accorderen, en, soo ja, hoe veel yder buurt op leningh, onder behoorlijcke versekeringh, mits behoorlijcke interest van ses ten hondert in 't jaer daer voor genietende, sou konnen opbrengen. In dese dagh quamen over de hondert wagens van Sutfen, en elders, om de bagagie der Franschen wech te voeren. 's Maendaghs, de darde, volghden noch over de drie hondert wagenen, daer op, gelijck oock in de Schepen, de Franschen alle hun Koorn, Ammunitie, gheschut, koegels, kruywagens, schoppen, spaden, &c. van dese Stadt laedden. Des avondts quam de Maerschalk d'Humieres, onder het lossen van 't gheschut, hier binnen, om, in plaets van de Hertogh van Luxenburgh, Gouverneur te sijn. Dingsdaeghs, de vierde, wierd de Maerschalck d'Humieres van de Staten en Regenten ghecomplimenteert. De Staten van de Provintie, voor d'Intendant verschijnende, konden gheen afslagh op de | |||||||||||||||
[pagina 222]
| |||||||||||||||
eysch bekoomen. Maer de selfde seyde noch daer by, dat het Hof meer sou eysschen, en dat sy dieshalven moesten resolveeren, of dat sy hun schielijcke ondergangh te verwachten souden hebben. En seecker, wat versachtingh kon men van de geen verwachten, van de welck gheseght wierd dat hy sich niet schaemde te seggen, dat hy, schoon hy soo wel wist, dat sy geen gelt hadden, als dat Godt in de Hemel leefde, echter geldt wilde hebben, al souden sy het met hun beck uyt de steenen bijten. Sy namen dieshalven hun toevlucht tot de Heer Stoupa, die sijn tusschen-spraeck by d'Intendant voor hen beloofde. In de selfde dagh hebben de Franschen de stadt Bommel verlaten, na dat sy drie Poorten, en een ghedeelte van de Wallen hadden doen springen. Sy namen drie Heeren, en neghen Burgers meê tot Gyselaers voor ses-en-dartigh duysent guldens aen Brandtschattingh. Woensdaeghs, de vijfde, vertrock Luxenburgh van hier, na dat hy eenighe daghen te vooren sijn af-scheyt had genomen. In sijn vertreck wierdt het grof geschut afgheschoten. Maer dewijl, in d'ongevallen, die Nederlandt over gekomen zyn, veel van hem word gesproken, en hy, als een der voornaemste personen, ghedurighlijck op dit toonneel verschijnt, soo sullen wy hier een kort verhael van sijn af komst, en eenige staeltjes van sijn leven vertoonen. Syn Vader, François ghenoemt, en van gheen hoger staat, dan Baron van Bouteville zijnde, was een groot lief-hebber van de Lijf-ghevechten, en heeft in verscheyde malen, en teghen verscheyde persoonen in Lijf-gevechten ghevochten, en daer over sijn vaderlandt, Vranckrijck, moeten ruymen, tot dat hy, teghen des Koninghs verbodt, in 't Jaer 1627, weêr te Parys verscheen, en, selfs op de | |||||||||||||||
[pagina t.o. 222]
| |||||||||||||||
MONT MORENCY.
Hertoch van Luxemburch geweest gouvarneur van utrecht. | |||||||||||||||
[pagina 223]
| |||||||||||||||
Konincklijcke plaets, teghen de Marck-graef van Beuveron, weêr in een Lijf-ghevecht gheraeckte, daer over hy, in hechtenis gekomen, op de twee-en-twintighste van Junius, in 't Jaer 1627. te Parys, in de plaets, la Greve ghenoemt, onthooft wierd, en sijn Gemalin swangher liet van dese Soon, die nu Hertogh van Luxenburgh wordt genoemt, schoon hy niet van dit deurluchtigh Huys is ghesprooten, dat soo veel Keysers aen Duytslandt, en soo veel Koningen aen Ongeren en Bohemen heeft ghelevert. Hy is oock niet van de Naemhertogen van Luxenburgh, en Piney, Vorsten van Tingry, die uytghestorven zijn. Maer echter uyt een der eerste Huysen van Vranckrijck na de genen van de Princen. Wat wonder is 't dan dat van sulck een Vader, die sijn vermaeck in de Lijf-gevechten stelde, en soo veel lieden van staet als in koelen bloede ghedoodt heeft, sulck een onbarmhartige, wrede, ja bloedt-dorstighe Soon is voort ghekomen, die wel heeft durven segghen, dat hy Godt hier over danckte, dat hy hem sonder deernis en medelijden had doen gebooren worden, om soo veel te bequamer te zijn tot de Koningh, sijn meester, te dienen, en sijn voornemens uyt te voeren; woorden, daer door oock de Koningh, sijn meester, mede-plichtigh aen sijn wreedtheyt en onmenschelijckheyt ghemaeckt wordt? Wat wonder is 't oock dat sijn Moeder, soo veel ontsteltenissen uytstaen moetende, terwijl zy met sijn Vader, sulck een woest en ongestuymigh man, ghetrout was, en voornamelijck noch in de tijdt, toen zy van hem bevrucht was, daer in zy hem van Beuls handen, uyt oorsaeck van zijn lijfgevechten, sagh sterven; wat wonder is 't, segh ick, dat sulck een ontstelde Moeder sulck een wanschape Soon, soo veel het lichaem aengaet, voortge- | |||||||||||||||
[pagina 224]
| |||||||||||||||
bracht heeft? Hy is kleyn van persoon, voor en achter gebult, met dicke uytpuylende oogen, daer door het quedt, dat hy in 't hart verberght, uytschijnt. Hy heeft de hoedanigheyt van Hertogh van Luxenburgh aenghenoomen, en wierdt in 't Jaer 1662. in dese staet in 't Parlement van Parys ontfanghen, om dat hy Magdalena Bonne-Therese, dochter van Karel Henrick van Clermont-Tallard, Graef van Tonnere, ghemael van Charlotte Margareta, oudtste dochter van Henrick, de leste mannelijke erfgenaem der nakomelingen van Pieter, Naem-Hertogh van Luxenburgh, tot gemalin had ghetrout. Sijn gierigheydt heeft sich in Nederlandt soo onversadelijck getoont, dat men daer van hem seght dat hy, alles wech voerende, sich niet sou schamen de Straet-steenen meê te nemen, soo hy 'er profijt kon by reeckenen; en sijn roofgierigheyt bleeck oock hier in, dat hy de Nederlanders, schoon sy hun contributien en brandtschattingen betaelden, deê plonderen, en wechnemen. Sijn wreetheyt en bloetdorstigheyt is besonderlijck gebleecken in sijn optocht tegen de genen van Bodegraven en Swammerdam, dewijl hy, tot dese tocht vaerdigh staende, aen sijn Krijghs-lieden dese korte les gaf: Gaet heen, myn Kinderen; rooft, dood, schend; en soo men iets grouwelijcker en gheweldiger kan bedryven, zyt niet traegh daer in; op dat ick sie dat ick niet bedroghen ben in myn verkiesingh van het puyck uyt des Koninghs benden, en op dat ghy u d'eer waerdigh soud maken, die sijn Majesteyt u aendoet, met u in een oorlogh te ghebruycken, die hy alleenlijck voert om sijn glorie en macht tot aen 't eynde des werelts uyt te breyden. Schrickelijcke woorden, en waerdigh om alleenlijck van sulck een wanschepsel geseght te worden, en die oock niet tragelijck uytgevoert wierden, gelijck insonderheyt het kleyn getal der | |||||||||||||||
[pagina 225]
| |||||||||||||||
gener, die van Swammerdam en Bodegraven overgebleven sijn, sou konnen getuygen. Sijn geylheyt heeft oock niet minder uytghemunt, dewijl hy ter plaets, daer hy geherbergt was, ten minsten vier of vijf onkuysche vrouwen, hem in geylheydt gelijck, onderhield: behalven dat hy noch de kuysheyt van anderen beklaegde; gelijk dat besonderlijk is gebleken aen seeckere jonge dochter van een ambachtsman, aen welcker ouders hy 't gelt, aen hem verdient, wel verscheyde reysen weygerde, op hoop van dat hy hun dochter, op welcker kuysheydt hy 't gemunt had, souden senden, gelijck oock gebeurde, om dat d'ouders, die yverigh moesten wercken so sy de kost souden winnen, niet te veel tijts souden verliesen. De dochter, daer gekomen, wiert in gelaten, en, na dat de deur gheslooten was, van het waerdste, dat zy had, berooft, en toen in een erbarmelijcke stant naer huys gesonden, alleenlijck met een gedeelte van 't gelt, misschien om namaels weer gelegentheit te hebben van op gelijke wijse met haer te handelen. Maer al gruwelen genoegh van dit wanschepsel verhaelt. Wy keren ons weer tot de draet van onz Dag-register, daer wy afgeweken sijn. Stoupa deed dan sijn tussenspraeck by d'Intendant voor de Provintie, doch kon niets anders by hem verwerven, dan dat de selfde toestont dat men hem met Fransch gelt sou betalen, en dreygde hem met zijn somme wel te sullen bekomen, schoon hy t'Arnhem, of te Nimegen gekomen sou wesen. Dijckvelt, rapport aen de Staten ghedaen hebbende, gingh naer d'Intendant, die tot gheen minder somme, als tot vier hondert en vijftigh duysent guldens afquam; over 't welck hy aen haer vier-en-twintigh uren tot hun beradingh gaf. Donderdags, de seste, trocken van hier de Regimenten van Piedmont en Auvergne. Des avonts, | |||||||||||||||
[pagina 226]
| |||||||||||||||
te seven, acht, ja negen uren, wierden veertien persoonen, soo van de Heeren, als van d'aensienelijckste burgers, uyt hun huysen gehaelt, met aensegging dat de Heer Stoupa nootsakelijck hen had te spreecken. Toen sy daer quamen, wierd hen aengeseght dat sy niet verbaest behoefden te wesen, dewijl sy uytgekosen waren om tot gijselaers mede te trecken, en soo langh in bewaringh gehouden te worden, tot dat de penningen, die van d'Intendant ghevordert wierden, opgebracht souden syn. Sy konden niets anders verwerven, dan dat sy verlof verkregen om door boden Lynwaet tot hun verschooningh, en andere noodige behoeften te laten halen. De namen deser gyselaers syn: De Heer Niepoort, de Burgermeesters Boot en de Goyer, de Schepen de Goyer, de Predikanten van Engelen en Lodesteyn, Professor de Roy, de Commissaris Rosa, de Heer Spiering en Honthorst, Doctor Wassenaer, de soon van de Burgermeester de Leeu, Honthorst, en Kasenbroot Heer van Rijnesteyn. Vrydags, de sevende, 's uchtens te half achten, wierden dese Gyselaers, onder de geleyde van drie hondert Ruyters, wechgevoert, gelijck oock du Pas, die Gouverneur van Naerden had gheweest. In dese dagh wierdt oock, door bevel van de Maerschalck d'Humieres, afgekundight, dat niemant sich buyten de Stadt sou begeven, op straffe van dat zijn huys geplondert, en onder de voet gehaelt sou worden. Men accordeerde oock met d'Intendant over de brantschattingh, namelijck op vier hondert en vijftigh duysent guldens voor de geheele Provintie, daer onder het voorgaende verdrach van twee-en-sestigh duysendt Rijcksdaelders begrepen was. Doch hondert duysent rijcksdaelder moesten voor het vertreck van 't Garnisoen uyt de Stadt betaelt worden. Toen dit accoort in deser voegen gemaeckt | |||||||||||||||
[pagina 227]
| |||||||||||||||
was, wierdt aen de Burgers met biljetten bekent ghemaeckt, dat sy in de volgende dagh souden in-geven hoe veel yder by leeningh sou konnen opbrenghen, mits dat hy renten van ses ten hondert in 't jaer sou trecken, en behoorelijcke obligatie ontfangen. Saterdags, d'achtste, wierdt een deel voetvolcks uytgesonden, om de schepen, die aen de Vaert geladen lagen, te convoyeren. Het Regiment quam oock hier van Bommel, en wierdt buyten de Waertpoort geinquartiert. Sondaghs, de negende, 's uchtens, vertrocken noch drie Compagnien van Stoupaes Regiment, om oock tot Convoy aen de voorgedachte Schepen te verstrecken. De Franschen deden oock de Meulen aen de Vaert springen. Vier Compagnien Switsers vertrocken oock hier uyt: en 's avonts wierdt het Regiment van Rambure in de Stadt geleghert, daer de burgers gedwongen wierden de kost aen het selfde te verschaffen. De Raet, voor en na de middag vergadert sijnde, en siende dat de tekening, tot de leningh streckende, slappelijck voortgingh, besloot gesamentlijck by minnelijcke aenspraeck een ommegangh deur de Stadt te doen, om door krachtighe overredingen yder tot dese leeningh te bewegen, 't welck sulck een goet gevolg had, dat de somme, van d'Intendant ghereet ge-eyscht, te samen quam, en vaerdig gemaeckt wiert. De Heeren hebben oock malkander van hun eedt teghen het Stadthouderschap, te voren gedaen, ontslagen. Maendaghs, de tiende, trock weer veel krijghsvolck uyt; gelijck oock in de volgende dag. Dingsdagh, d'elfde van November, des avonts, wierdt, uyt last van d'Intendant, noch acht Gyselaers uyt hun huysen gehaelt, en in versekeringh genomen: namentlijck de Burgermeester Hamel, de Predikant van Vliet, de Heer de Wilhem Dom- | |||||||||||||||
[pagina 228]
| |||||||||||||||
heer, de soon van de Heer van Linschoten, de soon van de Secretaris Houwert, de Heer van Suidoort, Bijlevelt koornkoper, en van Voorst Goutsmit. Woensdaghs, de twaelfde, gaf d'Intendant last dat men de Heer Nieupoort, en de Predikant van Engelen sou los laten, en in vryheydt stellen, vermits 'er twee boven des Coninghs bevel aenghetast waren. De Heer Kopes, schoon-soon van de Heer van Nieupoort, vertrock met dese Commissie. D'Intendant veroorlofde oock aen de sonen van Linschoten en Houwert, dat zy hun Vaders mochten verlossen, met sich selven in der selfder plaets tot Gyselaers te stellen. Oock vertrock het overige van Stoupaes Regiment, dat tot geleyde aen de leste Gyselaers diende. De Schouten van de buurten wierd aengeseght, dat yder aen de genen, die in sijn buurt woonden, bekent sou maken dat sy de schulden, die sy van de Franschen t'eysschen hadden, souden invorderen, en dat sy, by wanbetaling, hun klachten aen de Maerschalk d'Humieres souden doen, die des avonts aen de Stedelingen dee afkondigen dat yder in de volgende dagh sijn huys gesloten sou houden. In dese dagh wierden oock de hondert duysent Rijcxdaelders, die gereet belooft waren, aen d'Intendant getelt. Donderdags, de dartiende van November, 's uchtens, noch seer vroegh sijnde, wierden alle trommelen geroert, de klock van de Domtoren geluyt, en de leste misse in de Domkerck gedaen. Daer na, omtrent acht uren sijnde, reedt de Gouverneur Stouppa naer de Witte Vrouwe-poort, daer de Heeren van de regeeringh, en d'Officiers van de burgery, volgens d'ordre van de voorgaende dagh, vaerdig stonden. Het voetvolck trock eerst uyt, en daer na de ruytery. De Heer Stoupa, tot in 't leste gebleven, om alle wanordening en verwarring voor | |||||||||||||||
[pagina 229]
| |||||||||||||||
te komen, gaf toen de sleutelen der stad aen de Heeren, Kolonel en burger-Capiteynen over, en seyde tot hen: 't Is nu by-na anderhalf jaer geleden dat ick, uyt last des Koninghs van Vranckrijck, u de sleutels afvorderde. Ick geef nu, uyt last van de selfde Koning, dese sleutels weer aen u over. Gaet in uwe Kerck, en danckt Godt voor uw verlossing, en bid hem dat wy noyt weer komen. Hy, hier mee sijn af scheydt nemende, gingh te voet de voorgedachte poort uyt, en wierd van de Maerschalk d'Humieres, met sijn lijfwacht, gevolgt. In deser voegen waren alle de Franschen, (behalven een kleyn getal der gener, die sich hier en daer versteken hadden, en hier in het Landt wilden blijven, om redenen, die sy daer toe hadden) 's uchtens te tien uren al vertrocken, na dat sy seventien maenden lang in dese Stadt hun verblijf hadden gehouden. Soo haest de Franschen vertrocken waren, wierden de poorten gesloten. De burgers, sich voor het Stadthuys vervoegende, kregen voort hun geweer weder. De Heeren deden terstont Oranje Charpen aen; en de kinderen swierden deur de Stadt met Oranje linten om de hoeden. De jongens, daer eenig graeu sich onder mengde, liepen naer de Domkerk, en, daer de deuren open vindende, tasten de Beelden aen, en plunderden d'Autaren van de Roomsche vercieringen. Sommigen maeckten voor het Stadthuys een vuur van schilt-wachts-huysjes, daer sy, tot vermeerdering van de brandt, noch een Beelt van Maria, uyt de Domkerck gehaelt, in wierpen. Men begon oock de huysen van eenige Roomsch-gesinden, die sich t'onvoorsichtigh hadden getoont, in tot nadeel van sijn Hoogheyt, de Prins van Oranje, te spreecken, aen te tasten, en had alree de glasen daer in uytghesmeten. Doch dewijl de burgery sich daer tegen stelde, soo wierd dese baldadigheyt | |||||||||||||||
[pagina 230]
| |||||||||||||||
gestuyt. Men dee terstont de Prince Vlagh van de Domtoren wajen; en de Waert-poort, daer deur men d'intree van sijn Hoogheyt, of van de sijnen verwachtte, wierdt seer çierelijck toegestelt. Des namiddags wierd in de Domkerck, door de Predikant Gentman, een danckseggingh gedaen. Seker een groote veranderingh in een dagh, dewijl men in de selfde plaets noch 's uchtens de Misse had gedaen. De Heer Fario quam noch in dese selfde avont te vijf uuren hier binnen, met eenige Regimenten, en wiert van de Magistraet buyten de poort ontfangen, en met groot gejuych van 't volck ingehaelt, 't welk geduriglijck riep: Lang leef de Prins van Oranje. So haest hy binnen was ghekomen, besichtighde hy de Wallen, en stelde overal wacht, om d'oproer onder de Burgers te voorkomen, en het gewelt der vyanden, soo sy wederkeerden, te beletten. De Heeren Regeerders vervoegden sich naer sijn Herbergh, daer sy een groot gastmael hadden doen toestellen, en versochten van hem dat hy d'eed aen hen sou doen, de sleutels aen hen laten, en 't woort van hen ontfangen. Hy weygerde dit, en seyde dat hy sulcks niet sou konnen verantwoorden, dewijl hy geen last daer toe had, en de bewaringh van de Stadt aen hem vertrouwt was. De Magistraet stondt dit toe, tot groot genoegen van de Gemeente. Vrydaghs, de veertiende van November, was men noch besich met het gheweer aen de Burghers weer te leveren. Twee andere Regimenten quamen, boven de voorgaenden, in de Stadt; ghelijck oock de Graef van Hoorn, die het ghebiedt daer in sou hebben, en sich terstont naer het Stadthuys begaf, daer de Stadts-sleutels aen hem overgelevert wierden. Saterdags, de vijftiende, quamen alhier de Raetpensionaris Fagel, de Heer Geelvinck, Heer van | |||||||||||||||
[pagina 231]
| |||||||||||||||
Kastricum, de Heeren Kromom, Gemenich en Gockinga, als Gedeputeerden van hun Hoogh-Mogende, de Staten Generael. Sy wierden met groote blijtschap ontfangen, terwijl torens, poorten, en straten, so buyten, als binnen de Stadt, met Oranje Vlaggen, Kranssen en andere verçierselen waren behangen. De Graef van Hoorn had ondertusschen het gebiedt, en droegh goede sorghe voor de versekeringh van de gemene rust; 't welck warelijck seer noodigh was: dewijl de Stedelinghen, op malkander gebeten, uyt groote yver tegen elkander woelden, en met tekenen van Requesten en andersins, door groote bitterheyt elkander poogden een kans af te sien, en, om soo te spreken, uyt de zadel te lichten. De Gedeputeerden, de Heeren van de Regeringh by sich ontboden hebbende, suspendeerden hen van hun bedieningen tot nader ordre van sijn Hoogheyt. Sondags, de sestiende, wierdt het eerste Lidt van de Staten ghedimitteert; en in de volghende dagh oock de twee andere Leden, gelijck mede het Provinciale Hof. Dingsdagh, d'achtiende, wierden de Hooft Officier Ruysch, de Secretaris van de Politie, Jan Quint, de Secretaris van 't Gerecht, Lichtenbergh, en de Secretaris der Staten, van Beusichem, beneffens d'Ontfanger van de ghenerale middelen, de Leeu, weer by provisie in bedieningh ghenomen, om d'inkomende ghelden t'ontfanghen, doch sonder yets uyt te tellen, dan op ordre van de Staten Generael, op welcker naem men alle Pachten en Imposten, tot aen de leste van December, verpacht had. Woensdags, de negentiende, heeft de Graef van Hooren acht nieuwe Capiteynen over de Burgers gestelt, te weten de Heeren Jacob van Dinte- | |||||||||||||||
[pagina 232]
| |||||||||||||||
ren, en Pieter Both van der Eem, die beyde Schepenen geweest hadden, Hendrick Quint, Albert Benthem, Justus Vermeer, Paulus Voetius, Hendrick Pothuysen, en N. Bosschart. De Heeren Regeerders hadden, gelijck op sijn plaets gesegt is, malkander op de negende, naer d'oude Stijl te rekenen, van d'eed, tot wering van 't Stadhouderschap, ontslagen: en hier op had men d'elfde de Heer Dykvelt, die in de volghende dagh van de Heer van Sandenberg, en van de Burgermeester van der Voort gevolgt wierden, naer sijn Hoogheyt, de Prins van Oranje, gesonden, om, van wegen dese Provintie, het Stadthouderschap aen hem op te draghen, en sijn beschermingh daer over te versoecken. Men sond oock van dese Stadt eenige Gedeputeerden naer den Haeg, om, gelijck te voren, sittingh in de vergaderingh van hun Hoog Mog. de Heeren Staten Generael, te nemen, en daer, volghens voorgaende gewoonte, te stemmen. Doch dese plaets wierd aen hen by provisie geweygert, en de Gedeputeerden, door de tegenspraeck der andere Leden, daer buyten ghehouden, sonder dat men noch weet wat daer uyt sal volgen; 't welck wy aen de tijdt willen bevelen. Om de gierighe aert der Franschen in hun afparssingen, en afvillinghen, om soo te spreecken, te tonen, soo sal ick, tot besluyt van dit Dag-Register, hier byvoeghen, hoe veel geldts de Coningh van Vranckrijck, of sijn Ministers, uyt de Provintie van Uytrecht alleen getrocken hebben.
Somma van alle het gene den Intendant uyt de Provincie getrocken heeft.
EYNDE. |
|