1 Aanleiding
In de loop van de 19de eeuw werden veel plantages verlaten vanwege gebrek aan geld en arbeidskrachten. De landbouw was nog altijd heel belangrijk maar daar ging het helemaal niet goed mee. Concurrentie van andere gebieden voor tropische producten was zo groot dat het prijsniveau van Surinaamse producten, zoals bijvoorbeeld suiker, te hoog lag. Export van sinaasappel- en grapefruitvruchten was haast onmogelijk als gevolg van de onregelmatige beschikbaarheid van scheepsruimte. En de cacaoteelt kwam in ernstige problemen door het optreden van ziekten.
Omstreeks 1880 werden er in het binnenland grote hoeveelheden goud gevonden. Er ontstond onder de bevolking een ware ‘goudkoorts’. In 1900 werkten er ruim 5500 mensen in de goudindustrie. In die tijd waren het nog vrijwel alleen ondernemingen die zich met de goudwinning bezig hielden. In 1903 werd begonnen met de goudwinning in handkracht, het zogenaamde kleinbedrijf. Deze mensen werkten voor zichzelf, zonder machines.
Voor de mensen die werkten in de goudindustrie was de reis naar hun werk in het binnenland via de Suriname- of Marowijnerivier heel vermoeiend. De buitenboordmotor was nog niet uitgevonden. Men wilde dat er een snellere manier van reizen zou komen. Vervoer per auto of vrachtwagen was er ook nog niet. De eerste auto werd pas in 1910 in Suriname ingevoerd. Zo ontstond het idee van een spoorlijn.
Voor de ontsluiting van het binnenland diende in 1896 de minister van Waterstaat in Nederland, ingenieur Cornelis Lely, een plan in voor de aanleg van een spoorweg van Paramaribo