Het boek en het volkskind
(1980)–Mathilde Wibaut-Berdenis van Berlekom– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 32]
| |
Verderfelijke ‘jongenslectuur’ en voorbeelden van een betere richting.Tot de verderfelijke lectuur voor jongens behooren de tallooze oorlogs- en jachtverhalen, de beschrijvingen van gevechten van blanken tegen kleurlingen vooral, die ruwheid en gewetenloosheid tegenover vreemde rassen aankweeken. Onder den schijn van ‘onze ondernemingsgeest’ te bewonderen, worden veroverings-oorlogen goedgekeurd, roof en diefstal tegenover inboorlingen van een ‘vijandig’ land goedgepraat. Het is of de jongens moeten worden klaargemaakt om expedities in Indië mee te maken. Hoeveel hier ook tegen gewaarschuwd is, nog steeds vloeit de stroom dezer avontuurlijke verhalen. De uitgevers verkoopen ze gemakkelijk, er is geld mee te verdienen. Het groote publiek koopt nog steeds gedachteloos wat aan de markt gebracht wordt, ook op 't gebied van kinderlectuur, en de jongens, die aan zich zelf zijn overgelaten, lezen al deze boeken uit leesbibliotheken. Een aanhaling uit het boek van J. van Balen (die tot de slechtste van deze soort schrijvers behoort) moge aantoonen, hoeveel kwaad onze kinderen uit zulke boeken leeren: Twee Europeanen zijn belust op de schat van een Afrikaanschen Mahdi en beraadslagen hoe ze die zullen bemeesteren. Zij voeren nu het volgende gesprek: ‘Het zou toch zonde zijn, den schat te laten, waar hij is.’ ‘Dat is te zeggen...’ begon de heer K. die gewetenswroeging had. ‘Neen’, zei de heer H., ‘laten wij nu niet beginnen over de kwestie van eerlijken of oneerlijken diefstal, dat zullen wij later doen. Wij moeten het land in, eerstens om contracten te sluiten met handelaars en ten tweede om dien schat te zoeken.’ Kan het brutaler? Moeten onze kinderen dan van 't begin af opgevoed worden in de koloniale moraal, die | |
[pagina 33]
| |
leert dat de handel het middel is om de onbeschaafde volken ongestraft te bestelen? Er is geen leelijker verhouding denkbaar dan die waarin de beschaafde blanke staat tot den bewoner van onbeschaafde landen. Het is een verhouding van heerschzucht en hebzucht aan de ééne zijde, van woest verzet en wantrouwen aan den anderen kant. En zooals de denkbeelden zijn in die boeken, zoo is ook de taal. De jongens zouden het niet moeten wagen een voorbeeld te nemen aan de helden, met wie ze in deze soort boeken omgaan, en de taal die ze hier vernemen, in de huiskamer te brengen. Wèlk een taal voor jonge menschen! Eén voorbeeld volge hier. Het boek heet: Onder de Zeeroovers, door J. Hendrik van Balen; de band is schitterend, de plaatjes zijn ijselijk. Dit boek bevat o.a. een verhaal van schipbreukelingen, die bij avontuur terecht komen op een wrak, waarin zij een heele lading lijken van Chineezen in doodskisten vinden. De verteller heeft geen woorden genoeg om zijn ‘afgrijzen’, ‘ontroering’ en ‘angst’ uit te drukken, maar hij heeft een leuke vriend Jem, een cynische onverschillige baas, die hem op de volgende wijze wat opvroolijkt. ‘Die rakkers’, zei Jem, ‘zijn niet eens tevreden na hun dood in Amerikaanschen grond te rusten, neen zij laten hun gele karkassen nog overzenden naar het Hemelsche Rijk!’ Wordt op deze wijze verdraagzaamheid tegenover de zeden van vreemde volken aan de kinderen geleerd? Of wordt de rassenhaat, die leelijke neiging van den mensch, hiermee aangewakkerd? Als er haaien op de lijklucht afkomen, zegt de grappige Jem: ‘Een kerkhof is er reeds en ziet daar de doodgravers. Nu, misschien kunnen we van hunne diensten gebruik maken .... je begrijpt toch dat we dien rommel, dat knokebeenen-huishouden over boord zetten.’ Na zich flink met cognac gestaald te hebben, beginnen de vrienden de kisten overboord te gooien, welke bewerking in bijzonderheden beschreven wordt. | |
[pagina 34]
| |
‘Duivels die kerel is zwaar! zei Jem en toen, terwijl hij in zee plompte, riep hij, die houdt het niet. De kist barstte van een door de plomp in het water en het lijk vloog er uit en de haaien ....’ De kinderen worden met dergelijke beschrijvingen acht bladzijden lang bezig gehouden. Eindelijk krijgen we nog het volgende liefelijk tooneel te zien: ‘Thans wemelde daar een heele troep van die tijgers der zee tusschen de lijken door, elkander den buit betwistende. De ledematen werden van de lichamen afgerukt, de hoofden afgebeten en eens gebeurde het, dat een der lichamen, waarvan het hoofd reeds af was, rechtstandig boven water werd geheven, als een geest die uit het water opsteeg’. Nog altijd worden de boeken van J.v. Balen gelezen, al zijn ze niet meer zoo in de mode als vroeger toen ze b.v. uitgedeeld werden als prijzen op de liberale Zondagscholen. En is het niet v Balen, dan is het Karl May of Worrishöfer Ga naar voetnoot(1) of een andere boeiende schrijver die de smaak van onze jongens geheel bederft. Als de jongens aan zulke boeken eenmaal verslaafd raken, dan wordt hun geest als 't ware verstompt voor verdere ontwikkeling. Het lezen wordt een hartstocht die altijd nieuwe prikkels vraagt en het boek laat op deze wijze niets moois na. Juist het tegenovergestelde zijn de boeken, die N.v. Hichtum geschreven heeft over de Eskimo's en de Kaffers, ‘ Sipsu’ en ‘ Kudlago’, ‘ Oehoehoe in de Wildernis’ en ‘ Een Kaffersche Heldin’. Hierin worden de onbeschaafde volken niet beschouwd in hun verhouding tot den Europeaan, maar men leeft met de Kaffers, met de Eskimo's hun eigen leven mee. De schrijfster weet te boeien door haar talent van vertellen. Zij prikkelt de verbeelding niet op een verkeerde manier door een opvolging van avonturen en door verhalen van woeste wreedheid. Zij schetst vooral het leven, den arbeid, de feesten, niet in de eerste plaats het vechten der eenvoudige volken. En door de grappige tooneeltjes worden de kinderen geboeid. Ook slaagt zij er in be- | |
[pagina 35]
| |
langstelling en sympathie op te wekken voor die wilde volksstammen. Deze zoo talentvolle boeken zijn echter voor jonge kinderen geschreven, ofschoon oudere, zelfs volwassenen ze gaarne lezen. Tot de schrijvers voor grootere, die een humane opvatting van vreemde rassen hebben, behoort o.a. Biart, die ‘Unac de Indiaan’, ‘José's Geheim’ enz. schreef. Ook deze schrijver, ofschoon hij niet het talent heeft van N.v. Hichtum, heeft een beschavenden invloed op de lezers. De avonturen zijn bij hem geen hoofdzaak. Hij weet belangstelling te wekken voor vreemde rassen en vreemde natuur, er spreekt uit zijn werken een warme levensopvatting. Belangstelling voor den Javaan wordt opgewekt in de boeken van J.A. Hilgers. Ook het kleine boekje ‘Jong Java's Lief en Leed’ door M.C. Kooy - van Zeggelen voor jongere kinderen geschreven, wekt vriendschappelijke gevoelens op voor Javaansche kinderen. Dit boekje, dat maar ƒ0.20 kost, moest gelezen worden door alle kinderen. Moesten wij onze kinderen niet leeren, dat de onbeschaafde volken niet noodzakelijk onze vijanden zijn, maar dat zij slechts eenige trappen lager in ontwikkeling staan en daarom door ons geholpen moeten worden om tot hooger beschaving te komen? |
|