Het boek en het volkskind
(1980)–Mathilde Wibaut-Berdenis van Berlekom– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 26]
| |
Mooie boeken.Men behoeft nu niet angstvallig te weren alle boeken, die niet precies de denkbeelden verkondigen, welke wij het meest geschikt vinden voor de arbeiderskinderen. Dan zou men ze haast geen gewone huiselijke verhalen kunnen geven. En juist deze soort verhalen lezen kinderen zoo heel graag en er zijn ook heele mooie bij. Wanneer een boek werkelijk goed geschreven is, met talent geschreven, dan bevat het niet zulke onoprechte moraal. Want een goed schrijver tracht de werkelijkheid weer te geven, echt en waar. Hij preekt niet, hij teekent met de pen, zooals een schilder met het penseel. En al de personen waarvan hij vertelt gaan voor ons leven. Je zou, als 't ware, niet verbaasd zijn als je ze op eens ontmoette. Door het lezen van goed geschreven boeken wekken we den kunstzin op bij de kinderen, wij geven ze een mooi genot. En er zijn van die heerlijk gezellige huiselijke boeken. Zulk een boek is b.v. het bij de kinderen algemeen geliefde: ‘ Een levenslustig Troepje’ van mevrouw De Pressense, zoo mooi vertaald door Nellie dat het wel in 't Nederlandsch oorspronkelijk geschreven schijnt te zijn. Alles leeft daarin. Ieder kind is zoo echt kind. En hoe mooi dringt de schrijfster door in het karakter der kinderen. 't Is alles even frisch en boeiend en de kinderen zijn zoo natuurlijk-ondeugend. Zulk een boek is ook, hoewel niet zoo mooi: ‘ Een Doktersfamilie in het hooge Noorden’, en zoo zijn er van Tine van Berken, van Agatha, van Emma Kraft, van M.C.E. Pijnappel, van Tine de Kruyff, van Alcott, van mevr. Van Osselen v. Delden, Ga naar voetnoot(1) en nog zooveel andere schrijvers en schrijfsters, die de kinderen uurtjes van rijk genot kunnen verschaffen. Het is wel dikwijls pijnlijk | |
[pagina 27]
| |
om de kinderen, die in hun huiselijk leven zooveel ontberen, te laten lezen van kinderen uit gezinnen, waar zoo al geen rijkdom, dan toch aangename welvaart heerscht, waar de moeder tijd heeft om zich met haar kinderen bezig te houden, waar huiselijke feestjes zoo aantrekkelijk gevierd worden, waar een lekkernijtje niet tot de uiterste zeldzaamheden behoort. Het leven zelf doet echter de kinderen zooveel tegenstellingen zien, dat we die toch niet voor hen kunnen verbergen. De boeken die hun stof ontleenen aan 't huiselijk leven, hebben wanneer ze met een warm talent geschreven zijn, meer dan men soms vermoedt, een beschavenden invloed op het karakter der kinderen en kunnen er in hooge mate toe meewerken om goede menschen van hen te maken. Daarom mag men ze in geen geval aan de arbeiderskinderen onthouden. Een voorbeeld van zulk een boek is: ‘ Lientje’ van Tine de Kruyf Gobius. Dit is een verhaaltje, waarin geen avonturen of schokkende gebeurtenissen voorkomen. Eenvoudig de geschiedenis van een meisje met een moeilijk humeur, dat ze maar niet kan overwinnen. En waarom vinden de kinderen dit verhaaltje nu zoo mooi? Omdat ze den strijd meeleven in Lientjes hartje, ze worden in spanning gehouden van 't begin tot 't einde en de oplossing bevredigt hen zoo geheel en al. Want wat Lientjes tante, die het meisje tot beter inzicht wil brengen, niet kon gedaan krijgen, dat gelukt door den invloed van het kleine Daantje, het zachte vierjarige broertje, waar Lientje zooveel van houdt. Hoe onverschillig het meisje ook was tegenover haar speelkameraadjes, voor kleine Daan is ze altijd even lief, voor het kind zorgt ze altijd en als er een wild spel gespeeld wordt, past Lientje op, dat de kleine man niet omvergeworpen wordt en let voortdurend op hem. Uit de teekening van zulk een kinderkarakter, is ook voor opvoeders iets te leerenl Men moet niet te gauw een kind slecht noemen. Er zijn karakters, die heel moeilijk te leiden zijn, en waar men veel geduld mee moet hebben. Toch zijn schijnbaar verstokte onverschillige kinderen in den grond dikwijls fijngevoelig. | |
[pagina 28]
| |
Het verhaaltje van Lientje geeft eenige aanwijzing hoe voorzichtig men met dergelijke karaktertjes om moet gaan. Dat is dus een verhaal mooi voor moeders en kinderen. Trouwens aan alle echt mooie boeken mag men den eisch stellen, dat de volwassene ze lezen kan, zonder zich te vervelen. Men moet voor kinderen anders schrijven dan voor volwassenen, maar niet slechter. In een kinderverhaal mogen evenmin onwaarschijnlijkheden voorkomen als in een roman of een gedicht. Het mag niet langdradig zijn, niet stijf van uitdrukking, en vooral niet onbeduidend. Het moet, als men het voorleest voor kinderen, ook een genoegen zijn voor haar die voorleest. Een voorbeeld van een echt gezellig boekje om voor te lezen is: ‘Toen ik veertien was,’ van J. Stamperius. Onder 't lezen is het of er een schilderijtje voor onze oogen verschijnt. We zien het dorpshuis waarin de 14 jarige kweekeling woont, we zien den grintweg, waarlangs hij door storm en regen naar school gaat, het schoollokaal als de kinderen zich op donkere winter-middagen om den meester verzamelen, die vertellen gaat, omdat er toen nog geen lampen in de school waren, en de kinderen niet meer zien konden om te werken. Dat alles leeft in dit kleine boekje. En dan weet de schrijver toch ook weer de aandacht te boeien; zonder onmogelijke verwikkelingen gebeurt er heel veel onder de dorpskinderen. Deze boeken spelen in eenvoudiger kringen. Zoo zijn er ook geschreven door Krienen en Kieviet. Ook de Zwitsersche schrijfster Spyri weet met veel talent en een warm hart te vertellen uit het leven der volkskinderen in Zwitserland ‘Kleine Heidi,’ b.v. moge een weinig ouderwetsch zijn, maar is het niet een schat van een boekje? Alle kinderboeken die met talent geschreven zijn, ook al gaan ze niet uit van het tegenwoordige arbeidersstandpunt, kan men gerust aan het volkskind geven. |
|