Het boek en het volkskind
(1980)–Mathilde Wibaut-Berdenis van Berlekom– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 8]
| |
Prentenboeken, versjes, schoolleesboekjes.De tentoonstellingen van kinderprentenboeken, die nu in verschillende plaatsen in ons land gehouden worden, doen ons zien dat vele teekenaars van talent het niet beneden zich achten boeken voor kleine kinderen te maken. Naast de mooie buitenlandsche boeken, vinden wij daar een schat van Hollandsche kinderboeken met heerlijk mooie prenten. Het bekijken van zulke boeken is een genot niet alleen voor kinderen. Het ontwikkelt den kunstsmaak ook bij de volwassenen en wekt de verbeelding op, zoowel bij haar die vertelt, als bij het kind dat luistert en kijkt. Wat kunstenaars als Hoytema, Nellie Bodenheim, Oom Ben, Wenckebach, Ietses en zooveel anderen voor de kinderen teekenden, is dan ook van groote waarde. Er zijn ongelukkig echter veel meer slechte en leelijke prentenboeken dan goede. Tot de slechte soort behooren die groote en drukke boeken, die men overal in de uitstallingen der boekwinkels ziet, waarvan de blinkende omslag vooral moet dienen om het publiek te lokken. Niet de kinderen zelf hebben graag zulke groote, opzichtige boeken. Een klein formaat, een fijn prentje, past hun meestal beter. Maar de kooper wil zooveel mogelijk waar voor zijn geld; het boek dat nog al eens voor een cadeautje moet dienen, moet vooral duurder schijncn dan het is, en zoo gaat men het echte mooie, dat altijd eenvoudig is, voorbij en koopt het blinkende prentenboek. Deze soort prentenboeken bevatten meestal ook slechte bijschriften. De schrijvers schijnen te denken dat men aan kinderen altijd maar flauwe, onbeduidende dingen moet vertellen, dat ze graag luisteren naar versjes zonder geest of geur. En het is juist precies anders om. Zie nu eens, hoe vroolijk uw klein kind is! Wat een uit- | |
[pagina 9]
| |
gelaten levenslust zit er in zoo'n wezentje! Hoe dapper gaat het in tegen de moeilijkheden, die hij ontmoet op zijn weg. Wat een veerkracht, wat een werklust vervult zijn geest. Niets haat hij meer dan saaie, eentonige mededeelingen. In zijn vertelsels moet iets gebeuren, iets dat in zijn leventje gewichtig is, dat hem in spanning houdt. De meeste van deze soort rijmpjes doen dat niet. Wel is gelukkig de tijd voorbij, dat men de meest onkinderlijke en wijze lessen voor kinderversjes noodig achtte. Wel zal niemand er meer aan denken versjes te maken als onderstaande, die een voorbeeld zijn van hetgeen men in de oude kinderboekjes leest. B.v. op: ‘Het kind, dat jarig wakker wordt’: Dank, heb dank, o lieve Heer!
Dat gij mij deez' nacht ook weer,
Och, wat zeg ik, zoo veel nachten,
Heel een jaarkring hebt behoed;
O! mijn kinderlijk gemoed
Gloeit van dank bij die gedachten...
of op ‘De Koning’: Toontje vraagt: Ei zeg mij, lieve Moeder!
Waarom toch noemt Papaatje,
Den Koning altoos Vader?
Nog straks, ('k mocht nu wel luistren,
Want ik speelde aan Paatjes knieën,
En had mij niet verscholen)
Nog straks hoorde ik hem zeggen:
‘O diep gezonken Belgen!
Wel ruktet ge u onzinnig,
Uit d'arm des besten Vaders!
Doch dierbre Vader Willem!’
(Een traan blonk Pa in de oogen,)
‘Ofschoon u 't harte bloedde,
Bij d'afval dier verblinden,
Wij, uw getrouwe kinders,
Wij voelen onze liefde
Voor d'edelste aller Vorsten....’
| |
[pagina 10]
| |
Antwoord van de Moeder: ..... Juist zóó, mijn beste Toontje!
Zooals uw waakzame ouders,
Voor u en voor uw broertjes,
Met alle teerheid zorgen, -
Zoo zorgt ook onze Koning,
Voor al zijn onderdanen
Met de innigste verknochtheid
Als een der beste Vaders.
En wie zou er nu nog aan denken voor een kind het volgende duf-preekerige versje te maken? Speelzucht.
Staat Catootje 's morgens op,
Aanstonds grijpt zij naar de pop,
En vergeet zelfs d'ochtendbeden;
Dat 's niet goed,
Dat 's niet zoet,
Maatje knort er om met reden.
't Is ondankbaar, en het kind
Dat zijn speelgoed zoo bemint,
Hoort men nooit als leerzaam roemen;
't Wordt nooit wijs,
En, eens grijs,
Zal men 't nog een kindje noemen.
Voor ge uw taakjes hebt volbracht,
Liefjes! naar geen spel getracht,
't Loon wordt niet vooruit gekregen;
Hebt ge uw plicht
Trouw verricht,
Dan eerst smaakt het spel terdegen.
Deze versjes spreken van geheel andere inzichten bij de opvoeding der kinderen, dan in onzen tijd gelden. Terwijl men toen ter tijd van de kinderen vroeg wijze, kleine groote-menschen wilde maken, tracht men nu het kind zoo lang mogelijk kind te doen zijn. Dat be- | |
[pagina 11]
| |
teekent echter niet, dat men kinderachtig en flauw moet schrijven voor kinderen, zooals in de hiergenoemde, slechte prentenboeken zoo dikwijls gebeurt. In zulk een blinkend prentenboek van tegenwoordig lezen we o.a.: ‘Poesje, waar kom je vandaan?’
‘Ik ben naar
Amsterdam gegaan.
Muschjes ben 'k er op gaan jagen.’
Foei, poesje mag geen vogels plagen.’
Of, een kind houdt het volgende gesprek met een schaapje: ‘Schaapje met je zwarte vacht,
Ik heb vandaag wat moois bedacht.
Nu moet je eens even luistren, hoor!
Dan zeg ik 't zachtjes aan je oor.
Schaapje, ik houd zoo dol van jou,
Al ben je zwart, wat zeg je nou!’
‘O, kindje, ik ben nu toch zoo blij
Want nooit is iemand lief voor mij.’
Geen enkel kind houdt ooit zulke gesprekken met een poes of een schaap. Ter wille van maat of rijm wordt in dergelijke versjes dikwijls de grootste onzin gepraat. Rijmpjes, als het volgende, zijn er veel: ‘Een kikkertje, dat op een dag
Aan d' oever lag......’
Dit lag staat hier om te rijmen op dag, maar wie heeft er nu ooit van een kikker gehoord, die aan den oever ligt? Wanneer men uu dergelijke versjes de kinderen voordreunt, zooals zoo vaak gebeurt, dan went men het kind aan het toehooren zonder te luisteren; het hoort klanken, die hem niets zeggen en zoo brengt men het helderere denkvermogen, dat zoo prachtig is bij het jonge kind, reeds in het mooie begin in de war. Dat is zoo jammer. Moeders, let er eens op hoe juist, hoe zuiver en scherp het kind denkt; hoe het op de beteekenis van de woorden let, die hij hoort; hoe hij zijn | |
[pagina 12]
| |
best doet de wereld om hem heen te begrijpen, te leeren kennen en gij zult verbaasd zijn over de scherpzinnige opmerkingen van uw drie of vierjarig kind. Deze goede manier van denken, dit logisch denken moeten wij als 't ware vasthouden zoo lang mogelijk. En daarom is het beter dat men de kinderen vertelt bij de prentjes, als de bijschriften niet mooi zijn, vertelt zoo dat het verhaal vastgeknoopt wordt aan de voorstellingen uit de eigen omgeving van het kind, zoo dat het verhaaltje speelt in zijn eigen leven. Een aardige manier van vertellen wordt beschreven in het hoofdstuk: ‘Prentjes Kijken’ van een opvoedkundig boekje van Nellie, getiteld: ‘ Onze Avonduurtjes.’ Ga naar voetnoot1) Daarin wordt verteld hoe moeder en kind heerlijke oogenblikken samen kunnen doorbrengen met de gewoonste prentenboeken door in de verbeelding aan te vullen wat aan de prentjes ontbreekt. Voorlezen kan men alle verhaaltjes en versjes, die goed verteld zijn, dat wil zeggen die het kind kan begrijpen en waar iets in gebeurt, waar hij belang in stelt. Als men bv. het volgende versje voorleest aan het kind, zal hij met groote aandacht luisteren en het spoedig van buiten kennen: Je krijgt het niet.
Moeder:
Je krijgt het niet, je krijgt het niet,
Al mocht je ook nog zoo vleien,
Me vlierstroop en geleien
Zijn voor gezonden niet.
Een zieke man,
Die krijgt er van;
Maar jij bent frisch,
Net als een visch; -
Je krijgt het niet, je krijgt het niet!
Kind:
Och moesje toe, och moeslief toe!
'k Heb in mijn keel zoo'n kriemel
En hier zoo'n raar gewriemel,
Och toe maar, lieve moe!
| |
[pagina 13]
| |
Moeder:
Je krijgt het niet, je krijgt het niet,
Al stond je ook op je kopje.
Kind:
Och moeke, maar één dropje! -
Wat is dat een verdriet!
Moeder:
Je krijgt het niet, je krijgt het niet.
Je zult nog veel begeeren,
Je zult nog veel ontberen,
Dat moet je vroeg reeds leeren:
Je krijgt het niet.
Zulk een versje grijpt het kind aan, het is werkelijk een verhaal voor hem uit zijn eigen leven. Dat kind dat zoo dolgraag wil proeven van die ‘vlierstroop en geleien’, daar voelt hij iets voor, dat leeft voor hem, dat is hij zelf. Die oude versjes van Goeverneur Ga naar voetnoot1) zijn nog altijd onovertroffen. Ze leven dan ook voort van ouders op kinderen. Versjes als: ‘Toen onze Mop een Mopje was’, ‘'t Is Kermis, 't is Kermis’, enz. enz., al die versjes, die de kinderen zoo graag zingen, vertellen iets uit hun eigen leven; ze zijn niet flauw, niet kinderachtig, niet zinneloos. Er is handeling in. Wanneer ze niet uit een bibliotheek gelezen kunnen worden, zijn de meeste mooie prentenboeken voor 't arbeidersgezin onbereikbaar door den hoogen prijs. Wij hebben echter enkele goedkoope prentenboekjes van Nellie: ‘ Een Geheim’, ‘ De Perzikepit’, ‘ Het gestolen Mandje’, ‘ De Witte Beer’, ‘ Het onnadenkende Lammetje’, ‘ Het Kransbrood’, ‘ De Hoeve en andere Verhaaltjes’. Dit zijn boekjes van 25 en 35 cts., die heel mooi zijn om voor te lezen voor de kleintjes. Ook bezitten wij tegenwoordig een aantal eenvoudige, goedkoope en mooie boekjes in de nieuwere schoolleesboekjes, die evengoed in het gezin als op de school gebruikt kunnen worden. Teekenaars van talent hebben ze alleraardigst geïllustreerd. Het laatste deeltje nu pas uitgekomen, is het begin van een nieuwe serie, waarin | |
[pagina 14]
| |
de figuren en toestanden ontleend zijn zooals de schrijvers meedeelen in 't voorbericht aan het ‘ontwikkeld arbeidersgezin’. Deze smakelijke boekjes zullen, wanneer ze meer bekend worden (men ziet ze gewoonlijk niet uitgestald in de boekwinkels) stellig de lievelingsboekjes der jonge kinderen worden. Wel hebben de onderwijzers der openbare school een groot aandeel gehad in de nieuwe frissche richting der kinderlectuur. Zij, die altijd onder de kinderen leven, begrijpen het kind zoo goed, zij weten wat het noodig heeft. Zij kennen den drang van het kind om bezig te zijn, zij weten dat vroolijkheid en gelukkig zijn een levensbehoefte is voor het kind. De titels van de mooiste van deze soort boekjes, die niet genoeg aanbevolen kunnen worden, vindt men op het hier bijgevoegde lijstje van goedkoope boekjes. Ook de ouders kunnen uit deze boekjes nog wat leeren, omtrent den omgang met hun kinderen. Zij kunnen er uit zien hoe er een nieuwe richting is gekomen in de opvoeding, hoe in het gezin niet meer die starre tucht heerscht, waar de kindereu vroeger onder gedrukt gingen. Natuur en vrijheid hebben een plaats veroverd bij de opvoeding. De nieuwere richting wil dat ouders en kinderen vertrouwelijk, als vrienden, samen omgaan; dat de kinderen, niet uit vrees voor straf, maar uit liefde voor hun ouders en door eigen inzicht leeren zich goed te gedragen. En nu vertellen deze kinderboekjes zoo aardig hoe gelukkig het gezin kan zijn, waar zulk een vriendschappelijke verhouding tusschen ouders en kinderen heerscht. |
|