De Onze-Lieve-Vrouwekerk en de grafkapel voor Oranje-Nassau te Breda
(2003)–G.W.C. van Wezel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 433]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
111 Handbrandspuit
482 Torenwachterslantaarn. Breda's Museum (foto RDMZ, 2002).
Onbekende maker, 19de eeuw De torenwachterskamer was nauwelijks te verwarmen. Daarom was er een stoof aanwezig, waarvoor de brandstof apart werd afgerekend. Maar ook toen al onderkende men het gevaar van open vuur in de toren en dus moest een handbrandspuit aanwezig zijn. JM | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
112 TorenwachterslantaarnOnbekende maker, 19de eeuw Groengeverfde ijzeren torenwachterslantaarn met vier hoornen ruitjes en wapen van Breda. Tot 1893 gebruikt en sinds 1903 in het bezit van Breda's Museum. JM | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 434]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
483 ‘Hoorn’ van de torenwachter. Breda's Museum (foto RDMZ, 2002).
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
113 ‘Hoorn’ van de torenwachterOnbekende maker, 1878
484 Harpspelende David van het orgel (thans in depot, eerste verdieping toren), 1893 (foto RDMZ, 2002).
Koperen ‘hoorn’ van de torenwachter, sinds 1903 in het bezit van Breda's Museum. Signaaltrompet zonder ventielen. Het mondstuk heeft een zogenaamde ‘enge mensuur’ gehad, waardoor het geluid tot op grote afstand hoorbaar was. Dag en nacht waren wachters op de toren aanwezig. Hun bedsteden bevonden zich in de trommelkamer, op zestig meter hoogte. Bij brand en onraad werd op een trompet geblazen en werden visuele signalen gegeven aan de zijde van de brand: overdag met een rood vaandel, 's nachts door een lantaarn uit te hangen. De functie van torenwachter werd opgeheven toen de laatste torenwachters, F. Frishert en C.W. van de Steenstraeten, per 1 april 1895 eervol ontslag werd verleend. JM | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
114 Beeld van harpspelende koning David en twee engelenbeelden(afkomstig van het orgel van Jacobus Zeemans) A. Borsten te Rotterdam, 1893 Vergeleken met het oudere Davidbeeld is deze David verstild, bijna mediterend bij zijn harpspel voorgesteld; zijn gehele lichaam is met kleding en laarzen bedekt.Ga naar eind1 Hij is volplastisch weergegeven (afb. 484). Het beeld werd in 1893 vervaardigd door de Rotterdamse beeldhouwer A. Borsten ter bekroning van de hoofdwerkkas van het orgel, dat in dat jaar door de Dordtse orgelbouwer J. van den Bijlaardt werd verbouwd. Op de kerkvoogdijvergadering van 1 mei werd Borsten opgedragen drie beelden (dit Davidbeeld en de nog aanwezige twee engelenbeelden, afb. 485) uiterlijk op 15 augustus te leveren, volgens de ontwerptekening op schaal 1:10 en voor de prijs van 300 gulden. Het beeld is thans opgeslagen op de zolder in de toren. De oorspronkelijke locatie boven op de hoofdwerkkas is door oude interieurfoto's gedocumenteerd. Het heeft nog geen halve eeuw dienst gedaan: tot aan de noodopstelling van het orgel (1937-1956) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 435]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
485 De bekroning op de rugwerkkas, met de twee engelenbeelden uit 1893 (detail foto RDMZ, L. Tangel, 1987).
tijdens de restauratie van het schip. Het kreeg geen plaats toebedeeld in het ontwerp van Dio Rovers voor de nieuwe kas en is derhalve niet meer op het orgel teruggekeerd. (Zie verder cat.nr. 115.) TG | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
115 Orgelkas, met oudere onderdelenOrgelbouwer firma D.A. Flentrop te Zaandam, 1956-1983 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
GeschiedenisDe basis van het huidige orgel wordt gevormd door het orgel uit 1534 (afb. 317-321), dat niet het eerste in de kerk was, want reeds in 1429 is sprake van een orgel. Het orgel van 1534 stond tegen de westmuur van het zuidtransept (afb. 321). De bouwer wordt in het contract niet met name vermeld, maar is vermoedelijk Hans Graurock. De orgelkas, in ieder geval de voet, werd door Aert van Oes (Oss) aangenomen en in 's-Hertogenbosch vervaardigd, mogelijk door schrijnwerker Adriaen Schalcken. In 1546 is de kas verder verfraaid met gesneden ‘pijnelen’. In de roerige jaren van de Reformatie en de achtereenvolgende Alteraties ondergingen instrument en kas verschillende min of meer ingrijpende veranderingen. Voor de kennis van de huidige kas en de overgebleven fragmenten van zijn voorgangers is met name de reparatie in 1655 door Johan Rijmsmit van belang, waarmee misschien de orgelluiken (cat.nr. 92) in verband gebracht kunnen worden. In 1694 zijn er concrete plannen om het orgel over te plaatsen naar de westzijde van het schip. Een ontwerp van stadhouderlijk architect Jacob Roman uit dat jaar toont een opmerkelijk orgelfront met een koepelvormige bekroning, dat, indien gerealiseerd, in Nederland zijn weerga niet had gekend (afb. 468). Helaas kwam het niet tot uitvoering van de plannen vanwege de funeste torenbrand in mei 1694. Pas in 1710 is er weer geld beschikbaar om het orgel ‘ten minsten costen’ over te plaatsen en te verbouwen. Jacobus Zeemans, organist en beiaardier van de kerk, bouwde in de volgende jaren samen met stadstimmerman Marijnus van Gils een nieuwe hoofdwerkkas van grenenhout op een oksaal, waarbij onderdelen van het oude orgel voor het rugwerk werden hergebruikt; welke onderdelen is een punt van discussie. In ieder geval vertoont het blinderingssnijwerk van het rugwerk onmiskenbaar zestiende-eeuwse trekken en is het van een ander materiaal, het duurdere eikenhout. Op de nieuwe hoofdwerkkas kwamen drie wapens te staan, die vanwege de kosten niet gesneden maar geschilderd waren: van Willem III, de stad Breda en de drossaard Arent van Wassenaer. Of de rugwerkkas toen ook van nieuw beeldhouwwerk (het bewaard gebleven Davidbeeld?) (cat.nr. 115A) werd voorzien, blijkt niet uit de archieven. Wel is er een kwitantie uit 1718 voor ‘groene kroone saay’ voor orgelgordijnen. In 1758 is het orgel aan herstel toe, waarvoor de jonge J.H.H. Bätz werd ingeschakeld. De gehele kas werd opnieuw in de verf gezet, met als hoofdkleur | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 436]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
486 De orgelkas sedert de voltooiing in 1983 (foto RDMZ, 1999).
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 437]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘Ambons houd’, waarbij ook het snijwerk wordt genoemd: de ‘hoorens met fruijt’, de ‘twee potten met fruijt aan het ocsaal’ en ‘de ses groote druijpers onder het ocsaal’, alsmede vier druipers achter onder het oksaal. Kennelijk vond men de ornamentering op het rugwerk niet naar behoren, want de Bredase beeldhouwer Franciscus Renier kreeg de opdracht om ‘te maken op den onder orgel [...] een Troffe met alderleij musicale instrumenten van houd gesneden even als of de instrumente daer op laegen als naar de natuer en eijs van saken, zoo als hij aannemer in tykening heeft overgelevert’; vervolgens ‘twee engelen levens groote, de eene op een ramshoorn blasende, verbeeldende het oude Testament, de andere verbeel[d]ende het Niewe Testament, blasende op een basuijn’.
A
B
487 Twee ansichtkaarten uitgegeven in 1969 ten bate van de voltooiing van de orgelkas (anonieme foto's in archief SKKN, collectie van Leersum): A Ontwerptekening Dio Rovers met pelikaan (niet uitgevoerd) op de rugwerkkkas. B De half voltooide onderbouw met bijgetekende hoofdwerkkas en portaal. Al dit beeldhouwwerk is bewaard gebleven en verwerkt in de huidige orgelkas. De wapens op het orgel vielen het eerst aan de vernielzucht ten prooi, toen de revolutionairen in 1793 in de kerk huishielden. Na de bevrijding volgde herstel van het orgel door C. van Oeckelen. Er kwam een nieuwe orgelbekroning in de vorm van twee Empire-vazen en een cartouche met lier en het opschrift ‘HERSTELD / MDCCCXVIIIII’, uitgevoerd door de bekende schilder J.C. Huysmans, die ook de orgelluiken schoonmaakte en retoucheerde. Tot 1893 schijnt er verder niet veel aan de kas veranderd te zijn. In 1843 is er een betaling voor het schilderen in ‘bruin gevlamd mahonijkleur’ en in 1859 werd de kas geschilderd in de kleur van de preekstoel: oud eikenhout. Een interieurfoto van Kannemans uit 1865 toont ons voor het eerst een gezicht op het orgel (afb. 470). In 1893 kreeg de Dordtse orgelbouwer J. van den Bijlaar(d)t opdracht tot uitbreiding en modernisering (= romantisering) van het instrument. Ook het uiterlijk moest aan de smaak des tijds worden aangepast. Het hoofdwerk werd voorzien van nieuw beeldhouwwerk: een harpspelende koning David (cat.nr. 114) en twee musicerende engelen, vervaardigd door de verder onbekende Rotterdamse beeldhouwer A. Borsten (afb. 469). De orgelluiken moeten blijkens foto's uit omstreeks 1865 en 1902 een tijd lang verwijderd en elders in de kerk (de Prinsenkapel) opgesteld zijn geweest, maar waren ten tijde van Kalf, in 1912, inmiddels weer opgehangen. Toen in 1936 de restauraties van koor en transept waren voltooid en het schip aan de beurt was, werd besloten ook het orgel, dat in slechte staat bleek, te restaureren en wel in zijn ‘oorspronkelijke’ staat. Het pijpwerk werd voorlopig overgeplaatst naar de provisorische scheidingswand tussen schip en transept en in een tijdelijke kas boven een tijdelijke preekstoel opgesteld (afb. 384), terwijl de lege orgelkas achterbleef achter in de kerk. Deze noodopstelling heeft geduurd van 1937 tot 1956, toen de restauratie van het schip was voltooid en de scheidingswand kon worden afgebroken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het huidige orgel van FlentropDe plannen voor het orgel verkeerden in 1956 nog in een voorbereidend stadium - men was er nog niet uit. Het orgel, dat in aanleg alleen voor de diensten in het schip bestemd was, moest nu de gehele kerkruimte met zijn geluid kunnen vullen. Hiertoe diende het instrument te worden uitgebreid. In afwachting van de grote restauratie werd op voorstel van Flentrop gekozen voor een tijdelijke opstelling van het hoofdwerk in de kapel van de boogschutters in de zuidbeuk, een situatie die van 1956 tot 1969 duurde. In de tussentijd zat men niet stil: in 1956 werd de spiltrap naast het balkon geplaatst, in 1958 waren de kapitelen van de pilaren gereed. De jaren 1959-1960 betekenden in zekere zin een doorbraak: er lag een ontwerp en de oude hoofdwerkkas werd, na veel wikken en wegen, afgebroken. In 1961 werd het houten geraamte van de nieuwe kas opgetrokken, die in 1964 op de bekroningen en het snijwerk na gereed was. Het orgel werd op 16 mei 1969 feestelijk in gebruik genomen. Het duurde echter nog tot 1983 eer de ornamentering van de kas compleet was. Het oude Davidbeeld, dat in 1969 voorlopig op de rugwerkkas was geplaatst, werd toen verruild voor de trofee van muziekinstrumenten. De bijbehorende engelenbeelden uit 1758 werden echter verplaatst boven op de hoofdwerkkas, terwijl de twee kleinere engelenbeelden uit 1893 (afb. 485) daar niet meer terugkeerden maar aan weerszijden van de trofee werden opgesteld. De kas, een ontwerp van de schilder-restaurator van de kerk Dio Rovers, is duidelijk geïnspireerd op de grote Nederlandse barokorgels uit de achttiende eeuw, in het bijzonder het orgelfront van de Haarlemse Grote of Sint-Bavokerk (afb. 487A/B en 488). Omstreden blijft de keuze van architect De Wilde voor zogenaamd Nassaus | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 438]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
488 Maquette van het orgel: ontwerp voor de verbouwing tijdens de restauratie van het schip omstreeks 1950? In depot, tweede verdieping toren (foto RDMZ, anoniem, vermoedelijk ca. 1950-1960).
blauw als hoofkleur, een keuze die niet was gebaseerd op kennis van historische orgels maar op het argument dat het paste in de kerk van de Nassaus (dit Nassaublauw is na de restauratie deels weer ongedaan gemaakt door een minder felle blauwtint). Oude verflagen, die nog op de zestiende-eeuse rugwerkkas aanwezig waren, werden onverbiddelijk verwijderd en overgeschilderd. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Oud en nieuw werk aan de kasIn kort bestek worden hieronder de verschillende onderdelen waaruit de kas is opgebouwd, in chronologische volgorde genoemd. De datering blijft vooral voor de oudste delen hypothetisch (afb. 486). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1534-1536 (zie cat.nr. 47)De ornamentering van de rugwerkkas:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1655 (cat.nr. 92)
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1710-1715 (zie cat.nr. 105A-D)
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1758 (zie cat.nr. 105E)
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1893 (zie cat.nr. 114)
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1956-1983
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 439]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het binnenwerkBij de bouw van het orgel, dat met zijn 53 sprekende stemmen het grootste orgel in de drie zuidelijke provincies is, heeft Flentrop gebruik gemaakt van pijpwerk van het vroegere orgel (met name het rugwerk), orgels uit andere kerken en nieuw pijpwerk. De andere orgels waarvan onderdelen zijn gebruikt, betreffen:
Enkele oude pijpen van het vroegere orgel, geleverd in 1606 door A. Kiespenning, zijn overgedragen aan het Instituut voor Muziekwetenschap te Utrecht; vier grote pijpen sieren thans de hal van het pand Drift 21. TG | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bijlage: huidige dispositie met toelichting
|
Rugwerk | Klavieromvang: C-g3, windlade 1789, J. Schot |
Prestant 8 vt | Frontpijpwerk grotendeels Zeemans, bovenste tussenvelden Flentrop. Hoogste 14 tonen binnen op de lade waaronder enig pijpwerk van Van Covelens. Nieuw dubbelkoor van Flentrop |
Holpijp 8 vt | Groot octaaf eiken, Zeemans. C-f2, fis3-g3 metaal gemaakt door Van Covelens, rest nieuw, Flentrop |
Octaaf 4 vt | Gedeeltelijk in het front (zijvelden), Zeemans. Rest op de lade, c-g2 van Van Covelens. Rest nieuw, Flentrop |
Fluit 4 vt | Gedeeltelijk hout, gedekt, 1789. Rest metaal, open, Flentrop |
Octaaf 2 vt | C-H 18e eeuws, c-g3 19e eeuws |
Quint 1 1/3 vt | Nieuw, Flentrop |
Sesquialter 2 st, vanaf a0 | Nieuw, Flentrop |
Mixtuur IV st. | Nieuw, Flentrop |
Dulciaan 8 vt | Nieuw, Flentrop |
Hoofdwerk | Windladen nieuw, Flentrop |
Prestant 16 vt | C-Gis nieuw, Flentrop, A-d vermoedelijk frontpijpen van Kiespenning, 1606. Rest nieuw, Flentrop. Hoogste octaaf dubbel |
Octaaf 8 vt | Gedeeltelijk Zeemans, 20 oude frontpijpen. Rest nieuw, Flentrop |
Roerfluit 8 vt | Nieuw, Flentrop |
Octaaf 4 vt | Nieuw, Flentrop |
Quintadeen 4 vt | Nieuw, Flentrop |
Quint 3 vt | Nieuw, Flentrop |
Octaaf 2 vt | Nieuw, Flentrop |
Cornet 5 st, disc. | Gedeeltelijk Van Covelens, gedeeltelijk Zeemans, rest Flentrop |
Mixtuur IV-V st. | Nieuw, Flentrop |
Scherp III-IV st. | Nieuw, Flentrop |
Trompet 16 vt | Nieuw, Flentrop |
Trompet 8 vt | Nieuw, Flentrop |
Bovenwerk | Windlade 1790, J. Schot |
Gedekt 16 vt | C-H nieuw c-c3 Van Covelens, rest nieuw Flentrop |
Prestant 8 vt | Nieuw, Flentrop |
Viola 8 vt | C-H gecomb. met Holpijp 8 vt, rest 1859, Stulting. |
Holpijp 8 vt | 41 pijpen in de 19e eeuw gemaakt uit oud lood, rest nieuw, Flentrop |
Octaaf 4 vt | C 19e eeuws, Cis- f3 Van Covelens, rest nieuw, Flentrop |
Openfluit 4 vt | 22 pijpen nieuw, Flentrop, rest oud, 18e eeuws |
Nasard 3 vt | Circa 15 pijpen van Zeemans, rest Van Covelens |
Fluit 2 vt | Nieuw, Flentrop. Groot octaaf gedekt, rest cylindrisch open. |
Terts 1 3/5 vt | Nieuw, Flentrop. Groot octaaf roerfluit, rest open |
Flageolet 1 vt | Nieuw, Flentrop |
Mixtuur IV st. | Nieuw, Flentrop |
Schalmey 8 vt | Bekers, koppen en kelen C-g2 ca.1750. J.B. Ie Picard, afkomstig uit Walshoutem. Rest nieuw, Flentrop |
Hobo 8 vt | 1882, Ch. Anneessens, afkomstig uit de voormalige RK-kathedraal te Breda. |
Borstwerk | Geheel afkomstig uit Athis (B), omvang C-f3-g3, ca. 1800 |
Gedekt 8 vt | Ca. 1800 |
Quintadeen 8 vt | Ca. 1800 |
Prestant 4 vt | Ca. 1800 |
Roerfluit 4 vt | Ca. 1800 |
Gemshoorn 2 vt | Ca. 1800 |
Quint 1 1/3 vt | Ca. 1800 |
Cornet, V st. disc | Vanaf cis1, 1812 |
Vox Humana | Bekers Flentrop |
Pedaal | Windladen nieuw, Flentrop |
Prestant 16 vt | Nieuw, Flentrop |
Subbas 16 vt | Open, hout, 19e eeuws |
Octaaf 8 vt | Nieuw, Flentrop |
Gedekt 8 vt | Enige pijpen van Van Covelens, rest Flentrop |
Roerquint 5 1/3 vt | Nieuw, Flentrop |
Octaaf 4 vt | Nieuw, Flentrop |
Mixtuur | Nieuw, Flentrop |
Bazuin 16 vt | Nieuw, Flentrop |
Trompet 8 vt | Nieuw, Flentrop |
Klaroen 4 vt | Nieuw, Flentrop |
116 Kleine koorbanken
Brabant, ca. 1520-1530
Eikenhout, zuidelijke bank h. 138 × 139 × 315 cm; noordelijke bank h. 136 × 144 × 315 cm (zonder vlonder)
Oudste afbeeldingen
1880-1889 (J.J. van Ysendyck)
Literatuur
Van Ysendyck & Weissman (1880-1889), J-1; Kalf (1912), 95, 96; Beknopte catalogus der pleisterafgietsels (1915), 22 cat. 220-221; Voorlopige lijst (1931), 65; Witsen Elias (1949), 61
Restauraties
Omstreeks 1950 (afb. 492)
Beschrijving
Ten oosten van het grote gotisch koorgestoelte in het hoogkoor, dat tot de Reformatie voor de kanunniken was bestemd (zie cat. 15), staan twee kleine koorbanken (afb. 489-490). Deze eikenhouten koorbanken bestaan elk uit een rij van vier zetels op een vlonder. Vijf staande panelen dragen de doorlopende lezenaar die voor de zitplaatsen is geplaatst. Deze lezenaars worden aan weerszijde afgesloten met een wangpaneel dat versierd is met, in het hout gestoken, laatgotisch traceerwerk. De hoeken van de zijwangen zijn gesneden als met hogels versierde pinakels. Aan de onderzijde van elke wang bevindt zich een decoratie in de vorm van een halve boog waarbinnen een driepas. De zijwangen lopen uit in twee asymmetrische spitsboogvormen die samenkomen in een sierknop.
Deze asymmetrische bogen dragen in het eikenhout gestoken musicerende engelen. Aan de oostkant van de zuidelijke bank (afb. 491B) zijn twee engelen verbeeld waarvan de rechterengel, die een gewaad met pofmouwen draagt, een luit vast heeft. Het houtsnijwerk is beschadigd en dat maakt het onduidelijk of de rechterfiguur ook een muziekinstrument heeft vastgehouden. Aan de westkant (afb. 491A) zijn twee engelen afgebeeld waarvan één een snaarinstrument vasthoudt. Op het instrument lijken sporen van een strijkstok aanwezig. Dit is echter niet goed zichtbaar aangezien de arm die de stok mogelijk vastgehouden heeft is afgebroken. De linkerengel is afgebeeld met een harp. Dit beeldsnijwerk in zijn geheel is aan de bovenkant afgebroken. Aan de oostkant van de noordelijke bank (afb. 491D) bevinden zich twee engelen waarvan tevens het bovenstuk is afgebroken. Aan de westelijke zijde (afb. 491C) zit een geheel vernieuwd wangpaneel, te dateren in de jaren vijftig van de twintigste eeuw; een foto genomen tijdens deze restauratie, bleef bewaard. Ook de engelenpartij bovenop het paneel is niet origineel.Ga naar eind2 Links is een fluitspelende engel verbeeld en rechts een zingende engel met rommelpot. Aangezien op de drie andere, nog
491 Zijwangen kleine koorbanken. A Zuidelijke bank, westzijde. B Idem oostzijde. C Noordelijke bank, westzijde. D Idem oostzijde (foto's RDMZ, 2001).
oorspronkelijke zijwangen engelen zijn weergegeven, kan aangenomen worden dat ook hier engelen verbeeld zijn geweest. Aan de zuidelijke zijde is de achterzijde vernieuwd. Verslagen van een restauratie die in de jaren vijftig van de twintigste eeuw heeft plaatsgevonden geven geen duidelijkheid al werden de hierboven genoemde werkzaamheden vermoedelijk in deze periode uitgevoerd.Ga naar eind3
De zetels hebben geprofileerde, kwartcirkelvormige armleggers. Deze armleggers die één geheel vormen met de afdeklijst van de zetels waarmee de bankenrij aldus bekroond is, worden gesteund door gesneden pilasters met bladkapiteel. Onder de pilasters bevindt zich een tussenleuning waarop een knop in de vorm van een acanthusblad dat overgaat in opengewerkt, krullend bladwerk. Dit bladwerk is op de meeste plaatsen beschadigd en aan de zuidelijke bank is een knop bijna geheel verdwenen. Om de tussenleuning te ondersteunen is een getorst zuiltje met bladkapiteel en achtzijdig voetstuk geplaatst.
De misericordes van dit gestoelte zijn bewerkt met beeldsnijwerk en wel in drie vormvarianten. Vijf van de acht misericordes bestaan uit opengewerkte bladvormen met in het midden een leeg wapenschild. Twee misericordes bestaan geheel uit opengewerkte bladvormen. De meest in het oog springende is misericorde, die is gesneden in de vorm van twee vliegende engeltjes die een leeg wapenschild vasthouden. Lege wapenschilden waren een veel voorkomend sierelement in vroegrenaissance.
Herkomst en datering
Er zijn geen bronnen gevonden over een klein koorgestoelte dat gemaakt werd voor de Onze-Lieve-Vrouwekerk. Wel is er een zeventiende-eeuwse bron bewaard die melding maakt van plaatsing van een gestoelte in het hoogkoor van de Onze-Lieve-Vrouwekerk te Breda:
1688: door orde van mijn heer burgemr Sneller soo heeft Daniel van Arendonck meestertimmerman gestelt en vermackt en gestoelte gehaelt van klooster ende inde hooge koor gebracht inde groote kercke van Breda en daer gestelt [...].Ga naar eind4
Uit deze kwitantie blijkt dat het gestoelte uit een klooster afkomstig is, waarschijnlijk St.-Catharinadal. Dit Norbertinessenklooster was in 1679 gedwongen tot verhuizing uit Breda naar Oosterhout omdat het klooster uiteraard katholiek was en, naar de mening van prins Willem III, niet in het gereformeerde Breda thuishoorde. Het klooster had te Breda een eigen kloosterkerk gehad waarin, mogen we aannemen, dit koorgestoelte heeft gestaan. In Oosterhout moesten de zusters het zonder eigen kerk stellen. Deze koorbanken werden vervolgens naar de Onze-Lieve-Vrouwekerk zijn overgebracht zoals in de rekeningpost werd vermeld.
Er zijn geen bronnen bekend uit het klooster Catharinadal die iets melden over het ontstaan van de banken. Een exacte datering is daarom niet te bekend. Aan de hand van de ornamentiek zijn ze echter te dateren tegen het einde van het eerste kwart van de zestiende eeuw, op de drempel van gotiek naar renaissance.Ga naar eind5 De asymmetrische bogen op de wangen alsmede de engelenpartijen zijn nog laatgotisch van karakter. De sierknoppen bovenop de zijwangen en de acanthusmotieven op de misericordes en
knoppen hebben een vroegrenaissance vorm. De kleine koorbanken zijn duidelijk van later datum dan het grote gotische gestoelte. Wanneer we het kleine koorgestoelte te Breda vergelijken met bijvoorbeeld de renaissancebanken te Dordrecht van Jan Terwen (1538-1540) blijkt duidelijk dat ze weer vroeger ontstonden.Ga naar eind6
MB
117 Wezenbord
Jan van der Meulen, 1623
Olieverf op paneel, 150 × 264 cm (met lijst)
Archivalia
Archief Gereformeerd Burgerweeshuis inv.nr. 204, rekeningen van de weesvaders 1622-1624; Archief kerkvoogdij inv.nr. 67, kerkmeestersrekeningen 1675 (wezenbanken); Archief restauratiecommissie Grote Kerk inv.nr. 136, stukken betreffende de restauratie van een drieluik, wapenbord en tekstbord 1963-1970
Literatuur
Van Goor (1744), 115 (reglement Weeshuis); Kuyck (1899), 118 (privilege 1676); Kalf (1912), 121; Voorloopige lijst (1931), 67; Van den Bosch (1939), XI; Hallema (1956), 92 noot 98; Inventarislijst Grote of O.L. Vrouwekerk Breda (1982), nr. 71; Van Swigchem (1984), 4 (wezenbord Haarlem); Gooskens (1985), 63; Graas (1993), 243-244, afb. 5; Groenveld (1997), 55, afb. 27; Paquay (typoscript 2001), sub 4
Restauraties
1963-1970 door N. van Bohemen te Scheveningen
Het bord is een aansporing tot milddadigheid jegens weeskinderen door middel van een zestienregelig gedicht (afb. 493). De tekst wordt geflankeerd door een weesjongen en weesmeisje op een sokkel waarop ‘ANNO’ en ‘1623’ staat. De jongen, de hoed in de hand, wijst naar de tekst, het meisje heeft de handen gevouwen. Beiden dragen bij de aanzet van de rechtermouw een smalle band in de kleuren rood en wit (een verwijzing naar de kleuren van het stadswapen). Deze diende om de kinderen als wees herkenbaar te laten zijn en wordt in het reglement van het in 1606 gestichte Gereformeerd Burgerweeshuis vermeld als ‘een kleyn biesken van wit en root in de bragoenen [= boordsel] van de mouwen’.
De tekst (witte letters met goudgeschilderde initialen) van het gedicht luidt:
Het bord is oorspronkelijk niet voor de kerk vervaardigd, maar afkomstig uit het bovengenoemde weeshuis aan de Oude Vest (thans Kloosterplein). Blijkens de rekeningen betaalden de regenten op 16 maart 1623 zeven ponden aan Henrick Hermanes voor het maken van een ‘tafereel voor de schouwe in de sael om daer op te schilderen’ en op 1 juni twaalf ponden en tien stuivers aan Jan van der Meulen ‘van dat hij het paneel bij de voors. Henrick Hermanes gemaeckt, beschildert heeft’. Jan van der Meulen, over wie verder geen gegevens te vinden zijn, wordt door Hallema een Bredase schilder genoemd.
Onbekend is wanneer het paneel in de kerk is gekomen. In een inventarislijst uit 1721 van het meubilair en de roerende goederen wordt het niet genoemd. In ieder geval moet het uiterlijk in 1752, toen de regentenkamer (de ‘sael’) opnieuw werd ingericht, boven de schouw zijn verwijderd. Het is niet uitgesloten dat het reeds in de zeventiende eeuw in de kerk is opgehangen. Een ‘capelle van den weeshuyse’ wordt voor het eerst in 1618-1619 genoemd. Bij vestbrief van 10 juni 1676 was de vierde kapel in de zuidbeuk, voorheen de kapel van Sint-Andries, gereserveerd voor de weeskinderen, voor wie het jaar daarvoor nieuwe banken waren besteld. Kalf vermeldt het bord in deze kapel, zoals op een oude foto van de preekstoel ((afb. 372) is te onderscheiden. Het heeft daar boven een van de wezenbanken gehangen.
Gezien het wervende karakter van de tekst zal het bord in de directe nabijheid van een offerkist ten bate van de weeskinderen hebben gehangen. Op oude interieurafbeeldingen van de Bossche Sint-Janskerk en de Haarlemse Grote Kerk zijn soortgelijkeborden boven een offerkist te zien, op een prominente plaats, dicht bij de ingang van de kerk.
Alhoewel als type niet uniek, is het Bredase wezenbord een van de weinige die bewaard zijn gebleven. Opmerkelijk is de typisch katholieke leer van de goede werken, die in het gedicht doorklinkt. Misschien hierdoor zal het bord de katholieke interimperiode van 1625-1637 hebben overleefd.
Het bord is, samen met het drieluik van Jan van Scorel en het rouwbord uit 1668, in de jaren 1963-1970 gerestaureerd door N. van Bohemen te Scheveningen.Ga naar eind7
TG
118 Kabinetorgel met bankje
Johannes Stephanus Strumphler te Amsterdam, 1778
Eikenhout met mahonie-fineer en koperbeslag, (zijkant) 240 × 145 × 70 cm; bankje: 91 × 61 × 29 cm
Literatuur
Jespers (1975), 40-41; Gierveld (1977), 288-289, afb. 52-54; Oost (1981), 255-256; Inventarislijst Grote of O.L. Vrouwekerk Breda (1982), nr. 77; Jongepier (1999), 158-159
Restauraties
1981, Orgelbouwer firma D.A. Flentrop te Zaandam
Het koororgel is van oorspong een huisorgel en werd in 1969 voor de kerk verworven ter ondersteuning van de (trouw)diensten, die in het hoogkoor werden gehouden, en voor concerten (afb. 494-495).
Het orgel is van het type spiegelkabinetorgel en in gesloten toestand niet te onderscheiden van een kabinet(kast) met spiegels op de deuren. De onderkast is voorzien van schijnladen, waarvan de bovenste uitgeklapt kan worden en het uitschuifbare klavier verbergt. Boven het klavier is op een houten lijst de signatuur te lezen:
JOHANNES STRUMPHLER AMSTELDAM 1778.
De decoratie is in Lodewijk-XVI-stijl. Karakteristiek zijn de fasces (roedenbundels) op de hoeken van de onderkast en de versiering op de onderregel, bestaande uit een gevlochten bladerkrans met ringen waaraan een antiek portretmedaillon is bevestigd. De bovenkast vertoont in gesloten toestand twee spiegels omringd door guilloches en overtopt door portretmedaillons tussen bladertakken. Het tympaan is versierd met aan ringen opgehangen guirlandes en wordt bekroond door een siervaas. De gezwenkte bovenlijst is nog een element van de vorige stijlperiode, de rococo. In geopende toestand is het pijpwerk zichtbaar, dat voorzien is van verguld blinderingssnijwerk. Het bankje is in de vorm van een open leunstoel op gecanneleerde poten. Onder de zitting, waarvan de bekleding vernieuwd is, bevinden zich aan de achterzijde twee laden voor het opbergen van bladmuziek.
De herkomst van het orgel is te traceren tot 1837, toen het door de firma J. Bätz & Comp. werd geplaatst in de Hervormde kerk te Alphen aan de Maas. In 1913 werd het verkocht aan een particulier in Oisterwijk, waarna het via Deventer en Nijmegen uiteindelijk door de gemeente Breda werd aaangekocht. Het instrument was toen in slechte staat. De restauratie vond in 1981 plaats door Flentrop - die eerder het grote orgel in de kerk had verbouwd - en omvatte onder meer het herstel van de houten pijpen en het aanbrengen van een nieuwe balg en nieuw metalen pijpwerk naar voorbeeld van andere Strumphler-orgels. Voor de dispositie en andere technische gegevens zij verwezen naar de literatuur.
Het belang van met name de kas wordt in de literatuur telkenmale naar voren gehaald. Gierveld noemt het een van de mooiste kabinetorgelkasten in ons land en een zeer zeldzaam voorbeeld van een spiegelkabinetorgel. Ook als vroeg voorbeeld van de Lodewijk-XVI-stijl in de meubelkunst is het een bijzonderheid. Uitzonderlijk is ook dat het bijbehorende bankje bewaard is gebleven.
TG
- eind1
- Archivalia: Archief kerkvoogdij, Supplement 1974 nr. 1, notulen kerkvoogdij 1891-1903. Inventarislijst Grote of O.L. Vrouwekerk Breda (1982), nr. 25.
- eind2
- In de Verslagen restauratie Grote Kerk 1910-1966, waarin de restauratie van de kleine koorbanken in de jaren vijftig wordt beschreven, wordt geen melding gemaakt van een nieuw gesneden paneel. Toch is, goed zichtbaar bij nauwkeurige beschouwing, het paneel in de twintigste eeuw te dateren. Op een foto uit 1906, uit het archief van de Rijksdienst van Monumentenzorg te Zeist is de rij zetels zichtbaar met de originele zijwangen die thans aan de zuidzijde in het koor staat. Ook een tekening uit 1906 van G. de Hoog biedt geen uitkomst omdat deze de oostkant van de noordelijke banken toont. Het lijkt het meest plausibel het paneel te dateren in de jaren vijftig van de twintigste eeuw.
- eind3
- RDMZ, pandsdossiers, verslagen restauratie Grote Kerk 1910-1966.
- eind4
- Commissaris (1947), 58-72. Breda, GA, III-8-133 (kwitanties 1696-1697).
- eind5
- Kalf dateert het gestoelte rond 1500. Witsen Elias dateert het gestoelte iets later, namelijk rond 1520-1525. Kalf (1912), 95, 96; Witsen Elias (1949), 61.
- eind6
- Het Dordrechtse gestoelte draagt aan de zijde van het altaar, de jaartallen 1538 en 1540. Witsen Elias (1949), 62.
- eind7
- Voor informatie dank ik Jan Brouwers, die in samenwerking met Henk Muntjewerff en Vroukje Muntjewerff een publicatie voorbereidt over de geschiedenis van de Bredase gereformeerde weeshuizen.