De Rotterdamsche Hermes
(1980)–Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 289]
| |||||||||||
No. 44
| |||||||||||
[pagina 290]
| |||||||||||
vergenoegtheit barnende, zyn' Heer en Meester verteert. Het is .... Doch de gebrilde Sukkelaar is thans ongenegen duimschroeven op zyne uitvinding te appliceren, om door eene pynelyke beschryving alle de bynamen van dien hatelyken Hartstogt op te tellen: maar wil veel liever beproeven of 't niet doenelyk is, door 't lancet van zyne veder het Spaansgroene hart van dat rampzalig Schepzel in dit nevensgaande konsttafereel bloet en krachten te gelyk af te tappen. Hermes beschoude voorleden Donderdag eene Schildery, waarin de Nyt zeer levendig was afgebeelt; en zulks in de handen van een' Konstkooper, die zelf als origineel voor die copy had gezeten, en, daar tegens vergeleken, twee paralellen kon uitmaken. De Schilder had een out, grys, kwaataardig Keerel gepenceelt, leggende in eene yskoude spelonk uytgestrekt op een' verrotten mesthoop van halfvergane Schilderyen, dewelke hy door eene bedriegelyke reparatie in uitwendig gezonde Konststukken herschiep, en door pleisters en zalven uit de recipês van Terbintyn, Vernis, Stopverf, en een' Chaos van koleuren, zoo gelukkig (doch schelmachtig) weer op de been hielp, dat die pokkige Verf-kourtizanen nu en dan benevens de eerelyke Konstbevalligheden in de Kabinetten der Liefhebbers werden opgehangen. Aan zyne rechterhant stont Onwetenheyt, d'Erfvyant der Tuinders, zoo blind als een mol; en aan zyne linkerhant zat Hovaerdy, die zich met stukken van oude Schilderyen en antimodische vergulde Lysten optralyde. Recht tegens hem over zag men Valschen Waan, sneller gehielt dan Achilles, meer geblinthokt dan Kupido, en halstarriger dan d'Ezel van Sileen. Verscheide mismaakte Schepzels, Kinderen van den Nyt, zwarmden op den voorgront van 't Panneel als versgekipte Slangen door malkanderen; onder anderen zag Hermes de Onbeschaamtheyt, een moedernaakt Meisje; Ydelheit, gepalleert als eene Pinxterbloem; Rontuit, zoo positief als een Latynsche Schoolbeul; Zwetsery geleek natuurlyk het Wyf van een' Hoogduitschen Kwakzalver, en Ongemaniertheit zweemde sterk naar eene Westfaalsche Lantdrostin. De Nyt zelf, dat infame Monsterdier, was door het konstpenseel afgemaalt met gryze hairen, ingevalle kaken, kleine leepe oogen, een' Poolschen neus en een' scheeven bek: hy had klaauwen als eene Tygerkat, drooge schenkels als fluiten van Hakka; en zyne steile ooren denoteerden stilzwygende 't beeldsprakelyk teiken | |||||||||||
[pagina 291]
| |||||||||||
van een' volwassen Arkadischen Nachtegaal. Zyne tafel was gedekt met eene zeegroene sprei, gedoopt in den verfketel van zyne giftige galblaas, en gestoffeert met het uitbraakzel der overtredingen van zyn' evennaasten, dewelke hy naukeuriger examineerde dan een waanwys Astrologant het geboortepunt van eene minzieke Dame, terwyl ondertusschen zyn dagelyks broot wert gebakken in den heloven van de rampen en ongelukken zyner tydgenoten. De Hovelingen, die dagelyks by dat rampzalig Schrikdier hun hof maakten, bestonden in verdorde Jakobyten, jaloursche Torys, Koffihuis-Staatkundigen, Dommekrachten, Pasteibakkers van de Uittrekzels der Geleerden, gegageerde Poëten van Charletans en Lietjeszangers, die de dagelyksche zwakheden der stervelingen langs de spraakbuizen van hunne uitgehongerde orgelpypen op markten en kermissen uitgalmen, en diergelyke Gedrochten, wier uitwendige huiden zoo doorschynent waren gereprezenteert, dat Hermes millioenen Schelmeryen en een' Labyrinth van goddelooze pogingen in de Dekoktieketels van hunne gezwavelde harten kon ontdekken, ontdekkingen, zoodanig afschuwelyk, dat Anubis niet geresolveert is de onbevlekte zuiverheit van zyn papiere tafereel daarmede te bezwalken; veel liever wil hy over de nydige onweervlagen, dewelke hy tot noch toe als eene diamante rots verduurt heeft, doleeren. d'Oude heeft gisteren tot diep in den nacht verscheide moort- en bloetdreigende brantbrieven, aan hem, in qualiteit als Tuchtmeester der Naneven van Klaudius Civilis, geadresseert, nagezien; brieven, die min profitabel zyn voor de eetzaal van Leeuwenburg dan het Postkomptoir van de Godinne Rotha. Sommige verwyten Majâs Zoon dat hy al te duister; en de imaginaire Beledigden dat hy al te klaar is; sommige schreeuwen dat hy voor een' Grillenkramer te zwaarmoedig, en andere, dat hy voor een ouden Zondaar te luchthartig is: d'een verzoekt hem nu en dan eens te droomen, en d'ander ordonneert hem altoos wakker te blyven; dees schreeuwt, dat een Visioen nimmer geleert is, en gene roept, dat hy meer den maneschyn van een Nachtgespook estimeert, dan het zonnelicht van een Dagregister; eenige solliciteren om de noitvergangkelyke Cederboomen der Outheit, doch de meeste verzoeken de zomerzotjes en koekoeksbloemtjes van dagelyksche voorvallen. Damon pryst de berispingen der dooden, en Py- | |||||||||||
[pagina 292]
| |||||||||||
thias eischt die van de levende, en springt met den stok van ongedult over Homeer en Ovidius, om naar Korinna of Cephize te zoeken. Wat nu hier in gedaan, Heeren Lezers, Torys en Whigs, gunstige en wangunstige? Trekt uit het slangevel van critique, en trekt aan de gespikkelde Hagedisschehuit van eene heilzame waarschouwing: zou het niet een goed expedient zyn de Hermessen aldus te addresseren? Deze is voor 't Hof, gene voor 't Salet, een derde voor den Koopman, en een vierde voor 't Koffihuis, de vyfde voor de hoogstraat, de naaste voor de Kikkersteeg, Zeedyk, Duivelshoek, en diergelyke stichtelyke Kweekschoolen? Ja maar (zullen de Heeren zeggen) dan zou wederom het vermaak of de walg, schade of baat, niet algemeen zyn. Morbleu! dat is welgevonden: doch Anubis neemt de vryheit van zynen Lezeren te verzekeren dat zy echter in eene zaak accorderen, bestaande in deze, dat alle de verzoeklinien der Hermetische Liefhebbers zich in een en 't zelve middelpunt verzamelen; dat is, in een' onlesbaren Tantaalsdorst naar schandaal. Het is ongelooffelyk hoe vele zedige Lezers hunne gebuuren en bekenden aan Hermes kerfstok recommanderen; en ongelooffelyk is het hoe bitter de gryze Kabouter wort gedreigt, om dat hy Flon Flon Flon laridaines van verscheide kittelige historytjes niet uit de borst durft zingen. Het is niet raatzaam alhier op te halen de loftuitingen van beteugelingen, doorstrykingen, kanailleries, dreigementen, en z.v. die hy moet ondergaan. Sommige Epistels beginnen met: Oude Suffer, Deugeniet, .... ben je niet een kwaadaardige Hontsv....? In 't dulhuis, gryze Zot .... gy verdient de Trepaan van een' hantspeek, Sinjeur Hermes, .... en de goetaardige Argus waarschout den Ouden Haas; dat hy dat Lietje, zonder van toon te verminderen, niet zal uithouwen. Zoo het geoorloft is noch een enkelt woort te stamelen, dan zegt Hermes, dat hy cavalierement zyne onwaerdige benyders en krachtelooze vyanden belacht, wier onkundigheit hen belet te zien, dat hy (voor een groot gedeelte) het succes van zyn papier aan hunn' Haat en Nyt verplicht is, en hy gedenkt tamelyk a propos aan de twee onderstaande regeltjes van den Fransche Juvenaal, Monsieur Boileau:
Je dois plus a leur baine, il Faut que je l'avoue
Qu'a ce petit talent, dont la France me loue.
| |||||||||||
[pagina 293]
| |||||||||||
Zulke botermelksberispingen zyn de persplaten die de malsche scheuten van heer Eigenlof en Hovaerdy onderdrukken; en door die gereitereerde dosis van hunne kanalieuze Ordonnantien draagt hy zorge om niet in den pluggenstyl van zyne onnozele Tegenvoeters te vervallen.
Sr. Hermes. Schoon ik met meer koleuren loop dan een doosje Surinaamsche Vlindertjes, een Brusselsch Tapyt, of het Uithangbort van een Marmerschilder, echter ben ik tot noch toe maar een Lyfknecht, doch een Lyfknecht die onlangs het geluk had van zyns Meesters Reputatie, die hy onder een party Jakhalzen (zyn fatzoen en geboorte onwaerdig) verloor, op te rapen. Aanstonts verborg ik dezelve in zyne Bibliotheek, met een voornemen om, wanneer ik langs den ladder van een gedienstig Dienstmeisje het toppunt van een amptje beklommen had, daar van te profiteeren. Maar t'zedert ik uw visioen van de Gierigheit heb doorbladert, en bespeurt dat die Hartstogt noch lager is dan myne Dienstbaarheit, heb ik aan myn' Heer zyne geabandonneerde Reputatie wederom gepresenteert; doch hy refuseerde die aanbieding, zeggende: Jan, ik ben thans zoo gewoon zonder Reputatie te leven, dat ik niet meer weet hoe dat ding getrakteert wort.
P.S. Verwonder u niet, Hermes, wegens myn' galanten styl, want wy Laqueien vangen doorgaans zoo wel de onduitsche expressien van onze Heeren als hunne Reputatie.
Uw E: zeer onderdanige Dienaar
| |||||||||||
Een ongemeen voorval.Sr. Anubis. Eene deftige Dame, die het gedrag van haar' Man suspecteerde, deguiseerde een Engelenaangezicht met het zwarte masker van den Duivel, en trof de gelegentheit aan om met haar' Echtgenoot in den A... Schouburg in eene aangename converzatie te treden. De | |||||||||||
[pagina 294]
| |||||||||||
Heer Locusta vatte aanstonts vonk, en, overwonnen door de vereenigde hulptroupen van zyne Liefste, Verstant en Vrolykheit, verzocht hy de eer te mogen hebben van met haar in zyne koets een avontluchtje te rapen. Aanstonts wert hem zulks vergunt; en hy genoot het zoetste en tederste faveur dat een Nachtavanturier kon wenschen. Hierop dompelde myn Heer 't verwyt van zyne conscientie in eene zee van schuimende bokalen; en Mevrou, in hare wooning gereverteert zynde, viel in eene zware melancolie, de wisse voorbode van de zomerdruppelen der tranen. Nu is myn verzoek, Sr: Anubis, eene opheldering van de volgende vraagpunten:
De oplossing van deze interrogatoria zal een onverwacht voordeel aan het menschdom geven, en tot eene eeuwigdurende vertroosting verstrekken aan den dolenden Ridder die zoo helthaftig deze stekelige avontuur heeft ten einde gebragt.
Uw E: gehoorzame Dienaar
Hermes oordeelt dat die meeste reflectien weerom stuiten op den Man, als zynde de geen die oorzaak tot een wettig vermoeden gegeven heeft, en Mevrou aangezet tot die delicate nieusgierigheit. Rakende het gewigt van den Overtreder, zulks doet niets tot de zaak, dewyl een Liefhebber van 15 steen zoo amoureus kan zyn als een van 50 ton. Hermes zal de resterende punten niet beantwoorden: alleen- | |||||||||||
[pagina 307]
| |||||||||||
lyk recommandeert hy myn Heer, zyn uiterste vermogen in te spannen om door tedere caresses aan Mevrouw de doodelyke bres, die hy in de Huwelyks-Fortificatie geschoten heeft, te repareren.
Bremen den 7 Mai 1721. Sr. Hermes Ik ben een Litmaat van de H. Justitie, dewelke 't gemeen Rakkers of Diefleijers noemt; en, ingevolge van onze loffelyke gewoonte van Zeden-Reformatie, op het spoor der Ondeugt jagende, ving ik een jongk Heer, zoo zichtbaar met eene Marquize van de Onkuisheit geëngageert, dat ik de minste particulariteiten niet durf aanraken. Aanstonts verzekerde ik den Kampioen, en escorteerde hem naar den Officier, op hoop van, &c. die, in plaats van myn' yver te pryzen, bloetroot van gramschap vroeg: Wel, Schurk, waarom hebje met uwe ongewyde klauwen dien jongen Heer aangeraakt! Myn heer, den Officier (zei ik) om dat hy met eene Straathoe.... Schobjak, Vagebont (viel de Justicier in de voorreden van myne defensie) het is een Neef van myn Heer ... en daar mê was Jonker geabsolveert. Is het daarom dien Jongen gepermetteert, Hermes, ongestraft by nacht en ontyden met eene Nicht van Terebentyn en Kreeftenoogen op de Beurs te Negotieren, om dat hy een Neef van den Heer .... is?
Uw E: mishandelde Dienaar,
Hermes heeft d'eer om den Epistel van den Heer Klaas met een diep stilzwygen te beantwoorden. | |||||||||||
Waarschouwing.Anubis, die in passant ontdekt heeft, dat een Literator van deze eeu, om de beteekenis van een Latynsch woort in goet Neerduitsch over te zetten, meer olie verspilt dan een geprivilegeerde Kerkuil uit de lampen vrybuit; dat de Rechtsgeleerden alles tenteeren om een lucratief geschil te rekken; dat de Antiquarii de reeks van Geschichten uit de stukken en brokken van Heidensche Schuimlepels en | |||||||||||
[pagina 296]
| |||||||||||
halfverteerde Doofpotten trachten te bewyzen; dat de Geneesheeren, eer zy het Recipê van een Dootvonnis konnen byeenscharrelen, geeler van huid worden dan een Turksche Afrikaanbloem; en de Dichters, eer zy een opus exegi uitpompen, zwarter uitgehongert zyn dan de Matroozen van het Jacht ter Schelling; ZOO IS'T: dat hy langs den puthaak van eene grondelooze Studie en onvermoeit nachtbraken ondervonden heeft, dat Leidsch Bier eene doordringende eigenschap bezit om het Tytelblad van eene vertaalde Oratie (zonder eene halve maan van omschryving te maken) te verklaren; dat de wyn, geperst door de haakachtige vingeren der Normans, het talent heeft om de levensspan van een profitabel Rechtsgeding te rekken; dat de Ordonnantien van een hervormt Apotheker en een raaskallent Geneesheer een infallibele doot of doodelyke Ga naar voetnoot†Uitdrooging veroorzaken; dat een duffe Parkementgeest met de Ga naar voetnoot* staalverving van geharnaste Kampioenen vermengt, een' tamelyken Antiquarius uitlevert; en dat eene gekookte Ceres of een Muider Moutsapje een' Historieschryver, zoo verdienstig als Argus, en eenige pintsdruppelen Schiedamsche Hippokrene een Poëet, zoo verheven als Jan van Gyzen, konnen opmaken. Een iegelyk zy gewaarschout zich te wachten voor de groeizame wynrekening van een' grooten opgeschoten Jongen. Hy is een voornaam Liefhebber van fraaie hanen, doch die zelf eene leelyke hen treet; want men heeft ondervonden dat hy het verlies van zyne gespoorde Kampioenen door het dupliceren van ankers-briefjes konstig weet te herstellen. Alle Liefhebbers worden verzocht toekomenden Woensdag op de Auctie van den Hr... te assisteren, indien ze niet willen dat hy, gelyk Saturnus zyne kinderen opvreet, die waerdige herssenpoppen verslint; hebbende hy dezen winter reets, om eenige Kanars te fricasseren, de werken van Origines verkracht, en Ambrosius in het ingewant van een Kapuin versmolten, terwyl het Corpus Bezantinum insgelyks gevaar loopt van door Kreefteklauwen verscheurt of door een' Wynvloet overstroomt te worden. |