Kom, kom: zoo vry niet eens: nu zoetjes wat, myn
Heer:
Wech, handen van de bank: je doet my waarlyk
zeer;
Foei, foei: dat is verraat. Heer, Jonker, is dat
tieren?
'k Zal schreien zoo je gaat. adieu mon Cher
Amant,
'k Bemin u als myn ziel..... dit was altoos den
trant,
Heer Argus, van Mama haar fynste kamenieren.
Hermes moet zyn' boezemvrient Argus noch een klein
comparatie-spreukje vertellen: voor eerst, om dat hem aangebragt is dat
Argus een vogel was die geen vaak heeft, en dat hy, als die van Pallas,
wakker was als andere sliepen: ten tweeden, dat dezelve Argus, als een
Heilige Vader, op de schoften van zyne lieve vrienden, of als het beelt
van Isis op de pakzadels van langgeoorde Dieren, wiert gedragen,
en by gevolg altyt in staat was om met een Hermes vyf a zes te leven, gelyk
Polyfemus met de metgezellen van Ulysses, dat is, met huit en
hair O.P. op.
Een Milord Argus wert door twee keerels in een draagstoel,
lui en makkelyk sluimerende, voorgetorst, en door een Vleeshouwer ontmoet, die
twee kalveren, met de pooten aan een gebonden, om den hals droeg, het welk van
verre niet kwalyk naar een ouwerwetsche Delfsche Palatine zweemde. Haal
uit, riepen de dragers (want Milord protesteerde dat hy niet een enkel
woort wilde spreken) of by den akrement en dit en dat..... Haal zelfs uit,
schreeude de kalverbeul, die nevens zyn linker zy een klein bulhontje droeg,
wat D*****! gy, lompe vlegels, draagt'er maar een met u beiden, en ik
alleen draag 'er twee.
De Hermes wort uitgegeven, te Rotterdam by
Joan Hofhout en Arnold
Willis; Amsterdam Oosterwyk,
Ratelbant en Rank; Haarlem
van Lee; Leiden Knotter;
Haag vander Burg; Delf
Boytet; Dort Outman;
Utrecht Charlois; Middelburg
van Hoekke; Vlissingen
Willegaarts; Goes
Bakker; en Bergen op Zoom
Overstraten.