Den ontleeder der gebreeken. Deel 2
(1726)–Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtvrij
[pagina 17]
| |
No. 3.
| |
[pagina 18]
| |
ryk is, daarom geschiet dat, die Man heeft de Fortuyn by den baard vast, die Man wort geeert, gedient, aangebeden, en die Man is Wys. Dit is uw Conterfytsel, O straffe Ontleeder van een Juffers Rygsnoer! en Poltsgraaf van het Meysjes Spinnewiel! Want Jan Alleman ontfangt al uw Sententien, voor gereed geld, en schoon uw Ontleeders styl, meer besnoeit is dan een vierdubbelde Spaansche pistool, die door de Knipschaar van een Hebreeuwsche Inquisitie, is gekastyd, echter vallen de bataafsche Syriers neder voor het Dagons beeld van uw Weekelyks papier, en zy laudeeren uw Schriften. Maar laat ik niet, in 't wild schermen gelyk als een Bergschot, of laat ik niet ploeteren, zonder toeslaan, gelyk als een Spinnagie Mof; want indien ik de feylen van den Ontleeder niet kom te particulariseeren, dan zal den Ygod uytgalmen; Dat den Ontleeder, en den Tegen-Ontleeder twee Kermis Fielten zyn, die malkanderen verstaan, of dat wy een koppel Beursesnyders zyn, die een opgeraapt krakeel maaken, om in die Confusie een beurs te knappen; en dat wil ik, als Tegen-Ontleeder niet afwachten. Is het Jok of is het Ernst, dat den Ontleeder der Gebreeken de Atheisten een Oog dreygt uyt te steeken, met de punt van zyn pen? Is 't uyt Jok, (want ik verwacht niet veel Ernst uyt zyn Theologie) waarom dan die Stof niet behandelt, gelyk als den Auteur van den Examinator, die heeft behandelt? Ommers was dezzelfs Weekelyks papier zeer divertisant, en het is jammer dat, dat onschuldig Schrift stierf aan een Kinkhoest in 't begin van zyn Wedloop. Maar is het Ernst, (dat een Ontleeder een ernstig Schryver is, blykt uyt zyn Blyspeelen) waarom dan zo schielyk van stof verandert, gelyk als een Koordedansser die zyn stok verwisselt? Ommers springt den Ontleeder op 't onvoorzienst, van de Dood op 't Leeven, en hy geeft de Dood zyn paspoort, om de Juffers op 't lyf te vallen. Waarom, en Daarom zyn twee Vrouwelyke Argumenten, waar in een Man ligtelyk kan verstrikt worden, en, uyt dien hoofde wil ik my niet dieper inlaaten, in een Vraag als Onderzoek; veel liever wil ik eens aantoonen, in spyt van des Ontleeders Knots en Leeuwenhuyd, dat de Konsten en Wetenschappen thans op een hooger trap zyn gesteegen, en volmaakter worden behandelt, en | |
[pagina 19]
| |
uytgevoert, als ten tyde toen de Republyk van Romen nog in haar eerste Wieg Jey te luyeren; of toen Numa Pompilius met zyn Brandleer den Hemel beklom, om een nachtpraatje te houden met de Godin Egeria. Het is beter dat geen te weeten, dat een Iegelyk weet, dan dat geen te gaan opzoeken, waar in een iegelyk onkundig is. Den Mensch is zeer gelyk aan een Man die een schoone Vrouw bezit, doch die die schoone Vrouw bespaard, om dat hy al haar bekoorlykheden van buyten weet, en die, uyt nieuwschierigheyd, de Reuenhal van een onneerlyk huys loopt doorsnusfelen, om aldaar, ten duurste, een oubakke Achterquartier van een rappig Ooilam te bedingen, daar hy t'huys zo een malsche kalfsborst heeft hangen, aan den haak des huuwelyks. Die Stelling, van dat het beter is, dat te weeten, het geen wy niet weeten, is gefondeert op het nydig en kwaadaardig Natureel der Menschen, die hun Eygendom versmaaden, om een Andersdom na te jaagen. Wie doch heeft beter Wyn in zyn Kelder dan Govert Nathals, en echter is hy met geen stokken te slaan uyt een Verschaalt Wynhuys? Wie eet lekkerder Watervisch dan Koosje Hombaars, en echter loopt hy nog tweemaal 's Weeks een gebakke Botje kluyven, in de Gaarkeuken van Mama Therese? Wie heeft varscher Kraakamandelen dan Jan Scheefhak, en echter is hy verslingert na een hand vol Sluysche Nooten, waar aan hy zig kreupel en lam eet? Jakoba heeft een Man als een Valk, een Man zo schoon als een Adonis, en zo stout als een Ajax; die Man wort beschimpt, en dat ten respecte van een Slenderhenke, die op zo een paar adelyke pooten loopt, dat men gemakkelyk kan zien, dat dezzelfs Vader zyn kuyten heeft verquist in de dienstbaarheid der Vrouwen. Kornelia is de welgeboore Dochter van een ryk Osseweyder, die de Wereld bedroog, die zyn Buyk bestal, en die zyn Ziel aan de Satan verpande, om zyn magere Deern vast te klinken aan een podagreus oud Edelman. Denkt Iemant nu, dat Kornelia haar bekomst eet aan de Deyharst van een adelyk Hert, geenzins, zy kruyd met haar kruywagen na de Stal, en aldaar verkropt zy haar lust aan den Ezelspoot van haar Breemer Koetsier, Anna was de jongste van zeven Dochters, (dat was een schoone Kermiskraam met onpaare Mofjes!) en zy behuuwlykte een Man, met wiens plaaten zy haar Kuyvemaakster, haar Linnennaaister, haar | |
[pagina 20]
| |
Fransche Kleermaakster, haar Dansmeester, Zangmeester, en haar Koppellaarsters betaalde. Bleef het daar by? Neen zy moest meer weeten, en haar Tuynder leerde haar, hoe dat een Vrouw te moede is, die in haar Slaapkamer een gepriviligieert Arbeyder, en die in haar Moestuyntje een aangenoome Werkman heeft. O dat plus oultre heeft Lucifer geinventeert! Het is ommers wel te gissen, dat onze Voorouders dat geene hebben geweeten, dat hun nootzaalyk was, doch dat zy dat hebben laaten te loor gaan, dat hun zo dienstig was, als het derde rad is aan een post Chees. Salomon zegt; dat men in 't toekomende niets zal zien, dan 't geen alvoorens is geweest. By gevolg, als was 't dat de Weereld zo oud en stram wiert als een te voet gaande Dorps Bonde, daar zou niet veel nieuws, en nog minder goeds voor den dag komen, want al den bras is maar een Repetitie Uurwerk. Al de Konsten en Weetenschappen zyn zo dikmaals door malkanderen gehutselt, in de Slaaplakens der Eeuwen, dat men 'er niet veel Nieuws uyt moet verwachten, al is 't dat Geleerden schudden tot zy dol worden. Alles is reeds gezegt, het geen 'er te zeggen valt, alles is reeds geweest, wat 'er te wachten staat, de Geleerdheyd, Heeren, is niet anders dan een geslagt Kalf; den Engelsman brad 'er bout van, den Nederlander steekt den harst aan 't spit, den Brabander maakt 'er Frikkadeelen, en den Franschman een Ragou van, die van Antwerpen stooven de Karwey, met look en uyen, de Brusselaars gieten 'er pasteytjes van, de Littauwsche Boeren verslinden de huyd, en de Leuvensche Studenten slingeren de pooten in, de Kop is een Italiaansche Schotel, en de Waalen, geassisteert met een Mande vol Knuflook, een Ton Regenwater, en een Emmer met Zout, kooken een Soupe du pouvre Diablé, van den afgezaagde hals. Het Kalf is en blyft het Kalf, maar een ieder maakt 'er een saus over na zyn welgevallen. En dus is 't met de Konsten en Weetenschappen geleegen, aandachtige Leezers, welke Konsten en Weetenschappen ik niet beeter heb weeten te vergelyken, als by een Kalf, zynde dat Kalf der studie thans opgegroeit tot een volwasse Stier der Geleerdheyd. Maar laat ik eens particulariseeren, Heer Ontleeder van een Juffers Kalfsborst, en laat ik eens beginnen met de vrye Konsten, gelyk als de Frankfoortsche Beursesnyders hun Intree doen met de vrye Koopmanschap. | |
[pagina 21]
| |
Is 'er wel Iemant onder de Ouden geweest, die beter heeft geschreven in Rym, als den Rederyker van Lamrym? en is 'er oit een Auteur geweest aan 't Hof van Augustus, die verstandiger heeft geschreven, in Onrym, als de Bataafsche Proteus, Als die Proteus die minder gevoelig is als het Paard van Mezentius, want dat Dier beschreyde zyn Meesters sterflot, doch Proteus, dat hardvochtig Watermonster, beschouwt het Tabaks Confoortjes Vonnis van zyn Weeskinds papier, zonder zyn oogen eens nat te maaken. O bittere Eeuw, waar in een Latynsch Bataille Paard meer Conscientie bezit, als een Gooyer Vetweyder! Is de betooging der Wiskunde niet klaarder in onze hedendaagsche Wiskonstenaars, die 'er publyke Lessen over uytgeeven, in hun Uythangborden, dan ten tyde van Archimedes: of zal 't geheel, morgen, minder zyn dan 't gedeelte? Is Doctor Helvetius, die zyn naam heeft vereeuwigt, door Ga naar voetnoot*het gulde Kalf, en die zyn persoon heeft veradelt, door den gulden Ezel, niet een bekwaamer Chimist geweest, als Archagates, want die knaap zette de Romeynen armen, en beenen af, en dan liet hy ze loopen, doch Helvetius gaf de Haagenaars poeders en dranken in, en dan liet hy ze barsten. Is de Konst (of Weetenschap wie speelt den baas van die twee?) van Geschigt- of Jaar-boekken te schryven, nu niet anderhalve Octaafhooger, dan ten tyde van Tacitus? Die Schryver schreef zyn door doorwrochte Geschiedenissen, met het staatkundig Zweet van zyn Verstand, en onze gesuykerde Schryvers pennen hun Floszyde Historien met den honger verwekkenden Geest, van Alzemwyn. Tot wie zal ik my keeren? Is Collasius niet een volmaakter Portret-Schilder, als Apelles, en wyst zyn blaauwe Schildery niet openbaarlyk uyt, dat dezzelfs Meester Berlyns Blaauw, met het Aas, of met het Greyn, veyl heeft? Is Roepel niet een treffelyker Schilder, in 't Stil leeven, als Zeuxis? Ik zal staande houden van Ja, want Zeuxis bedroog, door een Schilderey van geschilderde Druyven, de Vogels, en Roepel verschalkt door een Schilderey van verlepte Bloemen, de Ezels. Ik pleyt voor den Haagenaar! | |
[pagina 22]
| |
Maar genoomen dat 'er eenige schyn van Waarheyd is, in deez oude Dwaaling; Dat 'er nog considerabel veel Konsten en Wetenschappen, hier of daar, in een hoek, of op zoder, verborgen leggen, hoe kan ik, dat geene, dat my onbekent is, vergelyken met dat geene, dat ik ken van Hooi tot Gras. Ik kan wel zien, dat den Auteur van den Europischen Merkuur zo lang niet is als den Schryver van den Ontleeder der Gebreeken, want ik ken, den Eerste by Naam, en den Tweede by Reputatie, doch van dat geene, dat ik niet ken, kan ik ommers geen kennis hebben, nog geen Omschryving van maaken. Hier uyt besluyt ik, dat een Man, die de oude Schoenen van Kennis verwerpt, en dat om die Kantoor-muylen aan te trekken, die hem onbekent zyn, een Weergaa is van Esopus Hond, die den Schaapenbout liet vaaren om te happen na deszelfs schaaduw, die hem grooter voorkwam dan den Bout. Neemt eens een voorbeeld, ô lichtgeloovig Ontleeder! aan al die Zoekkers van verborge Konsten, en Weerenschappen, aan die uytgeteerde Schalbyters die na den Steen der Filosoofen, na den Amandel Olie van Talk, na 't Vierkant van de Cirkel, na de Exteroog-pleyster van het Nardom, na den Engelsche Elixir, van Probatum voor alle Lemtens en Quaalen, en na de Byleveldsche Slaaplakens van den Asbeststeen loopen zoekken. Wat hebben die Wysgeeren doch opgedaan? Een Papier van den Ontleeder der Feylen hebben zy opgedaan; een hand vol rook, een Blaasbalk vol wind, Schoenen zonder hakken, een Mantel zonder Voering, en, om het kort en goed te maaken, zy hebbe de Wanhoop uyt de eerste hand ontdekt, zittende in een gedrongen op den bodem van gescheurden Aschketel. Adieu Confrater, die het Mes
Thans zwaait als een Ontleeder,
Die om een Schryver vyf a ses,
Niet eensjes nat Uw Véder;
Waarom, ô rammelend Tiktakbort,
Nu na de Boschen niet gesnort?
Doch 'k weet een Vond Confrater;
Zo 't Leeven Uw verstrekt tot pyn,
Koelt dan Uw Moed in Vegt of Ryn,
Na 't Water, Paay, na 't Water!
| |
Maasburg. | |
[pagina 23]
| |
Heer Tegen-Ontleeder.De Maas- Juffers hebben haar laaten onderrechten, dat je vry jonger zyt, als Uw Confrater, en daarom zullen zy heul en troost by Uw zoekken, want een jong Biegtvader is niet kaarig op een handvol Absolutie. Wat zul ik je zeggen, Myn Heer, t'zedert dat de Wynhuysen, en het rooken van Tabak, onder de verzilverde benaaming van Collegies, Comparities, en Paauwkamers, de Ziel van onze Jeugd hebben vermatst, zitten de Juffers zo eenzaam te loeren, gelyk Pasteybakkers in de Vasten. Hoe machtig dat de Mingod ook is, echter ontsteekt hy thans geen Toorts, als aan een glimmend Tabaks-confoor, en de Minnaars zyn koel, of verwarmt, na maate zy Bergerak, of Suranson hebben ingenoomen, en dan ontkennen zy nog al haar verliefde Betuygingen, daagsch daar aan, wanneer de Vuurpyl is uytgebrant. Helaas! Waar is die gulde Eeuw gebleven, volgens de Legende van Groote Mama, toen de Juffers haar geborduurde Muyltjes aan de Kabret-leere Handschoenen der jonge Heeren plagten af te veegen, en toen de Vryers op de Dames kwaamen aansnorren, gelyk als een zwarm Honigbyen tropt na een parterre welruykende Bloemen? Helaas! mag ik het zeggen; de Weereld is 't onderste boven gekeutert, zeggen de Luyden, doch wy konnen die Omkeering niet gewaar worden, zo lang als wy blyven staan.
U.D.W. Dienaares Dorothea Buytelziek.
Ik zal Uw, O ongeduldige Juffer, in stee van een Boontje, een Kauwoerde schenken, dat is ommers profyt op 't gevoel, en winst in de handt. Een jonge Juffer, ryk, vrolyk, en van een graage Maag, wiert dol, ja zy sprong uyt haar vel, gevoelende dat zy, nacht voor nacht, zwaare droomen had, zonder een wezentlyke Aanvechting, want als zy wakker wiert, dan vond zy niet meer dan een leege Poppekraam, en dat was 't al. Zy sprak Papa aan, en verzogt hem, om een stuk Huysraad dat zy meer noodig had, dan een kopje zoete Wey, en zy protesteerde, dat haar Galey in 't uyterste gevaar was, van te verzeylen op de spitsche punt van Beproeving, ten zy hy haar voorzag van een steevig Piloot, om die schipbreuk te ontroejen. De Papa die | |
[pagina 24]
| |
verscheyde veege teekens bespeurde, van een overlastig Maagde-bloempje, trooste zyn Kind, en hy waarschouwde het, van dat Juweel niet roekelooslyk te laaten wegneemen, het welk zy maar eenmaal verliezen kon. Helaas! (sprak 't warme Lam) dat zyn maar Gryzaards
Spooken;
Toen ik laatst met myn pink te na by 't kaarsligt kwam,
En dat myn ted're Pink een Bleyn kreeg door de vlam,
Wiert toen dat Bleyntje niet, toen 't ryp was doorgestooken?
Wat scheelt het nu,..... maar 'k weet wel raat,
Het Ongedult, Papa, maakt Monnik of Soldaat,
Gewis, Mama heeft noit zo lang, die smert geleeden;
Men mag wel roeppen, laas wat tyden en wat zeeden!
| |
Advertissement.Ik heb gezien dat den Ontleeder der Gebreeken my heeft onderschept, in het teder Verhaal van Leander en Hero, maar daar is geen zwaarigheyd, ik zal hem, toekomende Week, onderscheppen, in een Overzetting van Anakreon. Ik ben zo veel jonger als myn Confrater, en het Onderscheppen past de Jeugdt. Vaart wel.
Te Utrecht, gedrukt voor den Auteur, en werden uitgegeven by Hermannus Besselingh Boekverkoper iu de Lynmarkt. Amstetdam H. Bosch. Rotterdam A. Willis, N. Korte. 's Hage. L. Berkoske. Leyden, Janssons van der Aa. Delft, R. Boitet. Haarlem, van Lee. Gouda, van der Kloes. Alkmaar, van Beyeren. Dordrecht, van Braam. Hoorn, Beukelman. Harderwyk, Rampen, Nimwegen, van de Veluw. En vorders in de Steden by de Boekverkoopers. |
|