Den ontleeder der gebreeken. Deel 2
(1726)–Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtvrij
[pagina 401]
| |
No. 51
| |
[pagina 402]
| |
heyligde Kerkers, alwaar geen verontreynigde Schoonheden nog geen eerlooze Stervelingen konnen duuren, en alwaar men de eenzaame Tortel haar Liefde zagtjes hoort uytruyschen. Ik kom uyt die Plaatsen alwaar de leevende Heyligen de toekomende Vreugden overpeynsen, en alwaar zig die vroome Schepselen onthouden, die wars van 's Weerelds Orkaanen na een Kalmte zoeken, die nooit te vinden is in het dol Gewoel der groote Steden. Helaes! myn waarde Heer, (vervolgde die Onbekende Dame) beschouw een Vreemde, Verlaate, en Vriendelooze Maagd, wiens Goudbeurs ledig is, en wiens Kleeders verscheurt zyn; Ik wort versmaat, beschimpt, begrynst, nors aangekeeken,
By Wyzen en by Leeken;
Vertrapt by Vorsten, by 't Kanaille altoos misbruykt,
By 't Ambachts-volk misacht, en by 't Gespuys gefnuykt.
Een eenig Heerschap streelt en vleyd me' in 't openbaar,
Doch oversnorkt Helaes! dees Schoonheyt in 't byzonder,
Ik ben (dus bromt hy) 's Weerelds Wonder,
Doch als de Klos af is, is 't Kats! wat doe je daar?
Het luystrent Graauw, de' onedele Gemeente,
Omarmt dees' Schoonheyt, schoon verscheurt;
Doch volgt myn Stappen niet, de Kwaal zit in 't Gebeente,
Ik wort quansuys omhelst, doch zelden goedgekeurt.
Myn eyge Sexe juycght in myn Onderdrukking; die Sexe bootst myn Zedigheyt wel na uyterlyk, doch verwenscht my innerlyk, en..... Helaes! myn Heer, laat ik Genade vinden in uw Oogen, want waar doch zal ik myn Toevlugt neemen als in de Paleyzen der Vermoogenden. Onder myn Dak zult gy nimmer roesten, (andwoorde die Naauwgezette Graviteyt) ik ken uw al te wel aan uw ingevalle Kaaken, en aan uw verscheurde Vodden. Hey dat is een onbeschaamde Scheuk, van Huysvesting te verzoeken aan die geenen die Haar haaten als een Turksche Pest! uw verouderde Bekoorlykheden zyn verderflyker aan Ons als verouderde Duyvelsbrooden, want gy stort veeltyds uw Minnaars in eyndelooze Rampen. Een Man die uw liefkoost ziet dikmaals zes Paerden in een Paerd, en tien Paleyzen versmelten in anderhalve Stulp. Neen neen Juffert- | |
[pagina 403]
| |
je met je gekorte Rokken, vlugt onder het smeerig Dak van een Komeny-man, en repareert zyn Schaalen en zyn Conscientie; onderwyst de Yren in de Getrouwheyt, de Franschen in de Deftigheyt, en de Poolen in de wederzydsche Verdraagzaamhet; bewaart de Kuysheyt der Winkeldochters, en ziet toe dat de Melk der zuygende Minnens niet komt te schiften, door de warme Behandeling der Meesters; dat kan nog ingeschikt worden, doch daar is geen Zalf te stryken aan Ons, wy konnen niet wandelen in die naauwe Omtrek, en wy zyn benoodigt aan een ruymer Ademhaaling. Dit gezegt hebbende spuuwde hy eens over zyn linker Schouder, stapte in zyn rollende Hangkamer, en verdween als een ontstelde Komeet. Een Dame die met anderhalve Spaansche Provintie in Juweelen was omvangen, en wiens Tabbaerd en bestikte Rokken ruyschten als de Vlerken der Minnegooden, bekeek die verplukte Onnoozelheyt met een opgeschorte Neus, en met een Voorhooft als een geopende Wayer; en zy vroeg quansuys, by wyze van een Praatje; Wat zoekje Meysje? Ik zoek Vertroost en Verquikt te worden, Mevrouw, (andwoorde Zy stikkende in Zuchten) te meer alzo ik een onschuldig Lam ben, dat geen misdaat kent, en daar by beroem ik my (Luyster Jonge Juffers) van een Maagd te zyn in Gedachten en in Werken. Om dat ik op het azuure Uytspanzel des Hemels doel door myn Gedrag, en dat myn levenswyze onbesmet is, en myn Daaden rechtvaardig zyn, daarom beschouwt een kleyn Getal my met Medelyden, veele zien my aan met Verachting, en het Kanaille ontfangt my, als 't Londens Graauw een in de Pillory prykent Voorwerp ontfangt, met Slyk en met Steenen. Ach Mevrouw laat ik onder uw Dak schuylen, al was 't maar voor eenige Ogenblikken, want ik verzêker my, dat 'er in zodaanige Schoonheyt een tedere Ziel moet Huysvesten. Weg weg Waarzeggent Heydinnetje met je houte Dansschoenen, (schreeuwde Mevrouw Paarlemoer op dat Request) de Hedendaagsche Dames zyn al te Zindelyk, om zo een uytgestreeke Styfsel Pop in Vlugtelings Veeren te ontfangen, of tot eenige Dienst aan te neemen. Ha Mevrouw ik ken dat Halsterrig Diertje (riep een soort van een Kamenier, die een jaarlyksche Inkomst trekt van myn Heer, | |
[pagina 404]
| |
boven de Soldy van Mevrouw) en daarom separeerde ik my van Bed en Tafel, met dat Slet op myn Veertiende Jaar. Geloof me Mevrouw, dat bevrooze Katje is een gering Burger Meysje, dat wel zo zuiver als Maagdewasch, doch ook zo behoeftig is als een Poeters. Weg weg 'er mee, (vervolgde zy) 't is onze Koopmanschap niet, men ontfangt op onze Buytenplaats geen uytgehongerde Bedelaaressen; een geparfumeerde Coquette is doorgaans den Buyt van een vleyende Guyt. Een Snaphaan van de Godes der Gerechtigheyt kwam op den Hoop toeschieten; hy was zo kenbaar aan zyn wonderlyke Uytspraak, als een Schoolmeester kenbaar is aan zyn Hoogdraavent Accent, als den Moordenaar van Paddenstyn kenbaar is aan zyn Duy** pooten, en als een Gaskons Edelman kenbaar is aan een Knuflookx geur, gehandhaaft door een doorgaande Wanbetaaling. Wat is je Cas Meysje? (vroeg hy met ses voets Termen, en met de Dondernooten van een barstent Geschut) zo je Geld hebt zal ik je dienen Gratis? Op dat ogenblik vloog 'er nog een Rechtsgeleerde by, en een Prokureur, die zo wys was dat hy de Klaveren hoorde groeyen, maakte den Driehoek der Chicane uyt, en hy luysterde den Advokaat Koperbars zaghtjes in; 't Is Zonde dat dat Meysje niet een schoon Hembd en eenpaar Zeegroene Kousjes ryk is; zo een Brokje zou dan nog wel in te neemen zyn zonder eens te Walgen. Foei foei! Konfrater, (repliceerde den Bruynste van drien die reeds onbetaamlyk begon te gryzen) je praat zo wilt als een jonge Wulp die zyn Zondags Gelt confieert in de Lotery van de Wester Kerks Mie; Sus sus praat wat anders, of Jan Rap zal ons vraagen; Of een tandelooze Rat nog trek heeft na jonge Zoetemelksche Kaas? wie benje Kind, (vervolgde hy (en waar is je Slaapstee? Myn Slaapstee (andwoorde die Bekoorlyke) is eenige Eeuwen lang op ontoegankelyke Rotsen, en in verzengde Woestenyen geweest, alwaar den Lucht my tot een Armozyne Japon, en de versteende Aarde my tot een Engelsch Ledikant verstrekte. De Rechtvaardigheyt en het Medelyden zyn myn laatste Bloedverwanten, de Waarheyt en Oprechtheyt zyn myn geliefde Susters, en myn Naam is.... Ja ja wy kennen uw wel, onbeschaamt Aschkat! (galmde den Wyste des Triangels uyt) indien wy uw de Vuyst zouden toesteeken, zouden wy's Volkx Slaaven zyn voor een Koppel Duyven, en voor een Maat Kapucyner Erten. Wy zouden op onze Hoefyzers moeten draaven, daar wythans de Gerechtigheyt nahollen in vergulde Karossen; en | |
[pagina 405]
| |
wy zouden onze welspreekende en achtbaare Gebaarden niet konnen bestudeeren in Leevens groote Spiegelglaazen, indien wy uw patrocineerden. Laat ik je altoos niet weer zien met deeze Oogen, (dreygde den Prokureur, die de zelve Beweeging maakte met een Hoorne Inktkooker als een Krygsman maakt met een overgehaalt Pistool) of ik zal je een Apartement verzorgen in het willige Klooster der op 's Heeren straaten gearresteerde Religieusen; want de moedernaakte...... je weet wel wie dat ik voor heb, moet nooit by Onstaalen na de geringste hulp. Dit gezegt hebbende stoof dat Driemanschap in een Wynhuys, om de Bitterheyt der Chicane te verzachten door de Graagte der Appetyt wettende Alsemwynen. Een Apotheeker die quansuys eens mee kwam zien wat 'er te doer was, wiert zo bleek op het Gezigt van die mishandelde Schoonheyt, als zyn witte Ga naar voetnoot*Klamey, en hy wenkte zyn Leerjongen, die op die tyd zo een heerlyk Papje kookte, als die van Athene eertyds voorschreeven aan den Platgeneusde Sokrates, om by hem te komen. Vlieg als een Spaansche Vlieg, Theophile (sprak hy met een voorbedachte Voorwetenschap) en posteer je met de zwaardste kopere Schuymspaan in de Deur van myn Winkel; want zo die Persoon maar eens adem haalt in myn Voorhuys zullen al myn Potten en Flessen te barsten springen, en wy zullen verzinken in den Dekotieketel der Behoeftigheyt. Haastje doch Theophile, want me dunkt dat zy 't Oog op ons Huys heeft, zo ze in myn Winkel komt, adieu Pillen en Poeders, en weg is den Apotheeker in Verbo Medici. Ik moest hartiglyk lacghen over 's Mans Vrees, of nog zo gefondeert, (zegt den Anatomist der Feylen) doch een Komenyman die haar zag komen aanslurven, verydelde de Aanmerkingen die ik meende te maaken over de Misbruyken der Artsenybereyders, en trok myn Aandacht na zyn Verlegendheyt; De Duy** Wyf (gilde hy uyt met de Livery der Vrees op zyn Wangen) daar komt een Toverhex aan die me eeuwig en altoos in de Kaart ziet! Sakre** Jongens verstopt doch de kleyne Maaten, want die Pry, die oolyke Verklikster, ruineert nog dagelykx onze Broodwinning! Verberg die Ton met Leydsche | |
[pagina 406]
| |
Boter die in Yrland is opgelegt onder dien verlooren Hoop Melaatsche Kaazen, die ik zo konstig weet te hervormen in gezonde Edammers door een heylzaame Incissie, en door een Stopverf, t'zamengestelt uyt Zout Peper en nog iets dat ik my vooral zal wachten van te noemen. Is alles verzorgt? Goed! laat dan de Zemelen komen wy zullen morgen bakken. Een Grossier in Kruydeniers Waaren verschoot zyn Kleur als een Staalgraauw Lakens kleed, en hy wiert zo Aschbleek als een Vat met uyt Pypaarde nagebootste Kreeftenoogen, toen hy die dwaalende Juffer van verre zag aankomen. Ja wel Buurman (zey hy in arrenmoedetegens een Koussenkooper die mee niet al te recht in zyn Schoenen gong) is 't geen Zonde en Schande dat men zien moet dat zulke Vagabonden de Stad doorzwarmen van deur tot deur? Wie weet of zy niet geaffronteert zal zyn, zo ze de Voet over den Dorpelzet, om dat myn Gewigt te ligt, en myn Kaneel reeds eens overgehaalt is. Zy verweet my nog onlangs dat ik myn Kruydnagels wist te bezwangeren door Regenwater, en dat'er zo veel kracht stak in een Doos volGa naar voetnoot*Alexandrynsche Haagedissen, die ruym Zeventig volle jaaren myn Voorhuys hebben bewaakt, als 'er Spaansche Wyn logeert in de Kelder van een Abderiets Officiant. Den Kooper dient ommers te verliezen, Buurman, (vervolgde hy op die Specery-toon) want een Grossier kan nooit ryk worden zonder een onmaatige Winst; en wie zou arm willen blyven met een Koopmanschap in 't Gros. Ja zouden wy Conscientieus genoeg zyn, (andwoorde den Koussen-kooper met een geweeve Stem) om geen Inlandsche voor Engelsche of geen Engelsche voor Fransche Koussen te durven verkoopen, dan zou 'er geen Kudde boter overschieten om ons Fransch Brood mee te betoveren. Neen neen Buurman, 't is beter dat onze Tydgenooten na Ysselstyn in Bevaart gaan, of een Waschkaars gaan offeren aan O.L.V. van Vianen, als dat wy zouden verminderen, of eyndelyk genootzaakt worden, om ons Brood te winnen met een Onpaare Manufactuur van die Natuur, en meer zeg ik niet Buurman om Reden. Dat arm Schaap dwaalde jen laatsten zo ver tot dat het aan een Gebouw kwam alwaar meer onderscheyde Natien en Taalen gehoort en gezien wierden, als 'er ooit op eene en dezelve tyd t'zamenschoolden op een Westmunstersche Kermis, of op een Meyerysche Bruyloft. De verplukte jonge Dame adresseerde haar aan een | |
[pagina 407]
| |
van die Heeren die een Neus voerde als Doctor Balouard op het Italiaans tonneel van Girardi, doch die echter niet kon ruyken dat 'er dagelykx Uytheemsche Wierook wiert geoffert op zyn wandelent Nacht-Altaar; en zy bad hem om een geringe Aalmoes. Bloed! Konfrater daar heb je Madame de..... ik kryg veeltyds een Hartvang als ik haar Naam moet opleezen, (riep dat Heerschop, dat groot gebrogt was op den Reuk van een Fransche Savonet) verberg je Brieven dan tast de Pachter mis, want ik ken haar Tong zo wel als de Klapspaan van myn Dodanâs Foreest; Laat dat begreeze Wicht vry barsten onder 't pracghen,
Wy winnen onder 't lacghen.
Pakje weg Slons (Schreeuwde een tweede, die 'er zo zuuruytzag, als of hy al de onrype Druyven hervormt had in Verjuys) want ik heb reeds het Fyn van myn Professie bemachtigt. Ik ben een Schynheylig ongemerkt, een Guyt te goeder Naam, en een naarstig Man die nooit te bed gaa, of ik leg den Wekker van Interest onder myn Hoofdpeuluw; des hebje ontrent zo veel Gunst te wachten van Myn, als den Schryver van de HISTORIE des PAUSDOMS Ampten expecteert van Orsyn. Scheerje Scheerje! (grynsde een derde die op Ieder El Osnabrugs Lynwaat dat hy verkogt een Sestiende part van zyn Conscientie afknipte) ik heb je reeds al te lang op den Naamrol van myn afgekeurde Maitressen geykt, om je de minste Faveurs te bewyzen. Ook kan zo een vermagert Schepsel, zo een Ey zonder Haan, nog goed nog kwaad doen aan een Man van myn Fatzoen en Vermoogen, die verzekert staat achter een Bolwerk van zwangere Geldzakken, dewelke zyn Persoon voor Themis Zwaart, en zyn Reputatie beschutten voor een algemeene Laster. Ik wil wel bekennen, (zegt den Ontleeder der Gebreeken) dat ik toen kon zien en gissen wie dat die verschopte Juffer was, en ik wiert nog klaarder uyt myn Nieuwschierigheyt gered door de navolgende ongemeene Avontuur. Zy was tot ontrent een Meetroede lengte genadert aan een zeker Huys waar over een Damp van Maledictie scheen te hangen, gelyk als men een Mist van Schotsche Koolen ziet hangen over de Stad van Londen; de Deurstylen hadden de Geur van die Gom waar mee de Zwavelstokken worden gescherpt; en de Gevel zweemde in alle deelen na de Frontispies van het Spookpaleys van de Witte Vrouw, of schoon thans behext met | |
[pagina 408]
| |
een haveloos Meysje. In een Hok van dat Spookpaleys zag men een Ondier zitten, dat al het Air had van de Minotaurus, half Mensch halfStier, en dat het Spreekwoort waar maakte; Daar is ten minsten een Guyt te zien in een Gevangenis. Dat Wanschepsel des Menschdoms was over hals over kop ingewikkelt in de Manuale Operatie om een Aanbiddelyk Boek, dat reeds al te veel, en zo veel Eeuwen lang aan verwronge Uytleggingen onderhevig geweest was, defect te maaken door eenige bladen van de Weerelt te sequestreeren; en het zou waarschynlyk door dat herhaalt Schelmstuk geen kleyne Klomp Goude Erts hebben bemachtigt, zonder de Tusschenkomst van de Leydsvrouw des Ontleeders. Zyn Paerde Bloed rees opwaards in zyn geele Wangen, zo ras als hy die Dame bekende, die tronie die geen Moment van te vooren het Masker van den gestrafte Vrygeest verbeelde, veranderde eensklaps in de Juchtleere Gryns des gevallen Engels, en die Ossetong wiens Geluyt zo walcghlyk aan de Oprechtheyt, en zo gevaarlyk is aan de Lichtgeloovigheyt, wiert door de Jodenlym der Verschrikking vastgelymt tegens het onthemelt Gehemelte des Ondiers. Het Monster begon te loeien als de kopere Bul van den Tieran Phalaris, toen deszelfs gloeiende Buyk bezwangert was met den Konstenaar Perillus, en het had pas de macht om uyt te gillen; Verberg de Stempels, verstop de met Loot vervulde Potloots Pennen, en zet al de met Voorbedachte raade Defect gemaakte Boeken aan een zy, want den Ontleeder verzelt met de DEUGD komt om den Molshoop van myn Doodschuldige Misdaaden om te wroeten! dit uytgestamert hebbende bezweeken zyn Paerde Knien, zyn Olifants Poot begon te zidderen, des Diers-Pols stont stok stil, en zyn Geest voer verstoort en zuchtende ter Helle. Helaes! (riep den Ontleeder der Gebreeken uyt in zyn eerste Verrukking,) nu bevind ik eerst dat de Verschyning van de DEUGD gevaarlyk is aan een Deugeniet! en ik zal me nooit verwonderen, in het toekomende, wanneer ik de DEUGD zie verschoppen van die Stervelingen, die behebt zyn met de aan die Godes tegenstrydige Eygenschappen.
Dixi.
Te Amsterdam by H. Bosch, zyn noch te bekomen zes Intekenbriefjens van de Kerkelyke Historie en Outheden der Zeven Vereenigde Provincien, 6 deelen in Folio. Als mede 60 Platen die in dit Werk kunnen gevoegt worden: Gerhardi Dumbar Analecta, drie deelen in groot 8. |