| |
| |
| |
No. 50
Maandag, den 24. September
Vide quid haec Epistola narret.
Gell.
HEt zal eens tyd worden om myn Correspondenten te vergenoegen, (zegt den Ontleeder der Gebreeken) welke Correspondenten zo geduldig zyn als die gelaarsde Apostelen, die eertyds het Dragonders Geloof liepen verkondigen in de Sevennes; en welke Correspondenten raazen en tieren, dat ik hun geletterde Missives niet kom te insereeren in de Anatomische Verhandeling van myn Weekelykx Traktaat. Ik zal dan niet langer tegens den Stroom van hun Ongedult oproeien, maar de Brieven in rangen in order schikken, na het fatzoen der respective Correspondenten. Aldus luyd de rypste Missive.
| |
Heer Ontleeder der Gebreeken.
Ik ben een oude Dame en myn Minnaar is een jong Heer, die my zo zorgeloos behandelt, dat ik thans beezig ben om myn
| |
| |
gedult van onderen uyt te pluyzen, als een paar oude Zyde Handschoenen. Hy kloptme nu en dan eens onder de Kin, en dan schertscht hy met myn jaaren, zeggende, Mamatje een warme Pels, en een zagt Kandeeltje zal je geen Windeyers leggen; zit maar stil in een Hoekje als een oude Kat, en prevelt daar je Gebeden binnens monds, je Tanden zullen de Woorden niet in stukken byten, en als ik hem by geval eens vraag; Is myn Gezelschap je ook onaangenaam Liefste? repliceert hy voor de vuyst; O ja Sloof, zo aangenaam als het Aanzoek van een verouderde Toveres is aan een bloedryk Kluyzenaar. Wat moet of wat kan ik hier in doen Heer Ontleeder der Feylen, zal ik hem schelden, of zal ik maar enkelyk myn Long tegens myn Kamenier oeffenen, om aldaar langs lucht te geeven aan den Blaasbalk des Leevens?
Uw gryze Dienaares.
Cecilia Sabelbout.
| |
Heer Anatomist der Overtreedingen.
Waarlyk ik ben geen gemeen Geneesheer, maar dewyl ik myn Visitens moet afdraaven op myn Hoeven, en dat ik te arm ben om een Ezel te mainteneeren, 'k laat staan een Karosje, een Paard, en een Gouvernante te voeden, loop ik schaaloos met almyn Verdiensten. Uyt de navolgende Kuuren zal den Ontleeder konnen gissen, of ik het Oppervlies dan of ik de Huyd ben der Geneeskunde.
Hans Weerwolf, een Maas Paracelsist kreeg een heete Koorts, door dien hy te veel Buskruyt in zyn Brandewyn, en te veel heele Peeper in zyn Poolsche Thee had gedaan, om zyn Germaans bloed te ontdooien, en alle de Doktooren beweerden eenpaariglyk, dat hy gelyk als een veroordeelde Toveres zou sterven door te veel Hitte. Wat denk je dat ik dee toen het op 't nypen aankwam? Ik liet eenige uyt het Fransch vertaalde Bly-en Treurspeelen dissolveeren in Maarts Sneeuwwater, dat de inwendige Hette van den Patient niet alleenlyk staands voets korrigeerde, maar hem ook zo koel van Gesteltenis maakte, dat geen mensch hem t'zedert die tyd heeft konnen aanzien, zonder grillen en beeven.
| |
| |
Ik heb een Heer van Acht en sestig jaar gekureert van een gestadige Priapismus, zo dat nu de Haagsche Koppelaars, de Theeverkoopsters, de Dorpelmeysjes, en de Nieuwertjes schaaloos loopen. Ja dat Heerschap, dat nog korts te vooren niet te vertrouwen was met de Koks-meyd, met de Schoon-maakster; ja zelfs niet met zyn eygen Huysvrouw, is nu zo een deugdzeam Officiant als ooit zyn innerlyke Geylheyt voerde met een uyterlyke Achtbaarheyt.
Ik heb de Jeugd van Mevrouw Spekhals vernieuwt van ontrent de Schorteldoeks band, tot aan haar Engelsche Koussebanden, zo dat zy thans in staat is om haar Galant Jan de Quaker te overstroomen met overgehaalde Wellustigheden. Het is waar dat haar Tronie het zelve Voorwerp van Versterving verblyft als een geschilderd Doodshoofd, een Geesselroe, of een Haaire Kleed; maar wat dan, het is Hedendaags een Braaf Geneesheer die de Patienten herstelt ten halve.
Jaques de Guyt, Stempelier en Architekt van Uylsnesten, liep Straat op Straat neer op anderhalve Paerdsvoet om Gode en Menschen te bedriegen; dog door een eenige Dosis van myn Conscientie Poeder is dat Ondier zodanig verandert, dat hy thans ten platte Lande loopt Vagabondeeren met geestelyke Prentverbeeldingen van Romeyn de Hooge.
Joachim Lukraak was zo doorzult met de Geest van Leugens, dat hy de vermaardste Advokaten over hoop loog als zo veel Schooljongens, ja hy opende nooit zyn Mond, of't was, staa ruym Mannen! daar hebje'r weer Een! Die Knaap liet ik maar eens ruy ken aan een kleyn Flesje opgevult met het Zout der Waarheyt, en aanstonds gaf hy den Bof aan de Aangezigtkunde en aan de Geneeskunde, en hy viel op nieuws op zyn oude Broodwinning van 't Weeven.
Den Pleytbezorger Beursziek heb ik geneezen van een onleydelyke Jeukte in de Palm van zyn Rechterhand; waarlyk een waardige Geneezing! want nu weygert hy zo hartelyk de Steekpenningen, als een jonge Juffer een oud Galant weygert, wanneer zy een Jongen Ruyter in 't Oog heeft. De Buuren zeggen dat zyn Klerk het zal besterven, zyn Wyf loopt reeds met een nat Zeyl, en zyn twee Dochters hebben een a la Mode Winkel opgezet, om een dubbelde Broodwinning te bekomen.
| |
| |
Een berucht Geneesheer, die geen Koets houd, dewyl hy geen Paerd kan vinden dat zig aan zyn Schraal kostgelt wil onderwerpen, was doodelyk geplaagt met een Gezwel van Ordonnanties, en met een Hooïberg van Medikamenten, want hy schreef Recipes by de Engelsche El, en hy ordonneerde Geneesmiddelen met Turfmanden te gelyk. Die Man heb ik gekureert tot Verbaastheyt aller Menschen, zo dat hy thans pas drie woorden voorschryft, niet boven een halve Scrupel ordonneert, en de Patienten overgeeft aan de Geneesmiddelen van een goede Keuken. 't Zedert die tyd heeft de Natuur de Doodgraavers en Apotheekers geruineert, twee Doodkistenmaakers zyn gestorven, ons Heer weet hoe, en daar zyn over de vyfhondert Zielen uyt zyn Buurt na de Oost en de Westindies vertrokken om aldaar nieuwe Volkplantingen op te rechten.
Vaar wel Ontleeder der Gebreeken ik zal UE. by de eerste Gelegendheyt myn resteerende Geneezingen mededeelen.
Uw geneeskundige Dienaar.
Jonathan Jesuietspoeder.
| |
Heer Ontleeder der Tydgenooten.
Indien je raaden kont wie dat ik ben uyt de onderschreeven Beschryving, zal ik je een Bonten Schoudermantel met rood Fluweel bezet vereeren, om de Heupjigt uyt je Schouders te bezweeren in een harde Winter.
Ik leef op 't Verderf van myn Tydgenooten, gelyk als een Bakker leeft by den Overvloet van Zemelen; en gelyk als de Ketelboeters doorgaans Regen en Onweer meebrengen, zo breng ik altoos een Wiskonstige Ruine toe aan die geenen die my moeten zoeken. Ik ben een Dier dat opgebragt is in de verdurvendheyt der Wetten, dat doorvoet is in Verschil en in Oneenigheyt, en dat een byzondere Taal spreekt, waar door ik de oude Lieden de Teering, en de jonge Kinders een Kinkhoest op 't lyf jaag. Ik praat zo Familiaar van een Raadsheer als van myn Kantoor-Klerk, en ik dreyg myn Vyanden met den President, gelyk als men een Stout Kind verschrikt met een Bytebaauw. Doorgaans als men my advizeert schud ik myn Hoofd door Gewoonte, ik geef de Pen die achter 't Oor steekt
| |
| |
een Draai, en ik schreeuw uyt; Die Zaak is nooit te verliezen! Wanneer ik de voering begin te zien van myn Patients Goudbeurs, raa ik hem als een Vriend van zig te verdraagen met zyn Party, van een Glas van Vriendschap te drinken, en Vrienden te worden, al was 't maar in schyn. Ik ben veeltyds vergezelschapt door een Deurwaarder, en wy zyn nootzaakelyk voor malkanderen als een Vroedvrouw is aan een Vrouwenklooster, als een Gek Apotheeker is aan een Deftig Geneesheer, en als een verdienstig Chirugyn is aan het Hospitaal van Madame Therese. Zo lang als ik adem haal ben ik een Vervolger van myn Tydgenooten, en gelyk als de Kamomil te beter groeit hoe meer die wort vertrapt, dus wort ik gemest na maate dat myn Medestervelingen my veel of weynig komen te vervloeken. Eyndelyk en ten Laatsten verleent Lucifer een Prise du Corps tegens myn Persoon, een Bedienaar die Pooten heeft als Jaques de Guyt, hort my na Proserpinas Kasteleny, en dewyl dat doorgaans myn laaste Logement is zullen wy 't daar by laaten.
Uw ongeduurige Vriend,
Nathaniel Pen en Juk.
| |
Heer Anatomist der Feylen.
Onlangs was ik verzogt op een Boere Bruyloft in Delfslant, en dewyl 'er niemant een Gebed van Buyten kon als ik, kreeg ik de hoogste plaats aan de langste Tafel. De Huysvrouw van een oud Krygsman, die zig op een nabuurig Kasteel had geretireert om de Vervolging van zyn Vyanden, (dus noemde hy zyn Schuldeyschers) te ontwyken, at zo hartelyk koude Rystenbry, met Suykeren Kaneel, dat ik vreesde dat de Dame 't zou besterven. Ook kreeg zy korts daar na een Soort van een Koliek dat zo hevig was, dat zy eerst van Tafel, en toen na 't Bed moest, alwaar den oude Heer my ontbood, want hy had wel eertyds eens van ter zyden verstaan, dat ik een ongemeene Handeling had in het behandelen der Sexe. Ik naderde met een eerbiedig Air het Bed van die Schoone Leydster, en zo uyt een tintelende Polsflag, als uyt het rollen van een paar Hemelsblaauwe Blikken, wiert ik aanstonds overtuygt, dat die Zieke
| |
| |
niet te kuureeren was als tusschen vier Oogen. Die Ziekte (zey ik, den strammen Oversten strak aanziende) is zeer gevaarlyk in een derde Graat, te meer daar Dioscorides getuygt, dat de Keyzer Trajaan enkelt stierf tot Antiochien door het onmaatig Gebruyk van Rystenbry met Suyker en Kaneel. Een ander Geneesheer beweert; dat de Rystenbry zeer schadelyk is aan 't Begrip, let daar op Myn Heer, het Begrip! dat woort daalt neerwaards van Begrypen, en gevolglyk gooit een buygzaame Juffer na twee Sessen, indien zy niet staands voets wort ontheft van die Cachexia. Daar is de Sleutel van myn Studeerkamer, Heer Overste, (vervolgde ik) opent die, en op myn Lessenaar zulje een langwerpige Kristalyne Fles zien staan, die een onfeylbaar Poeder bevat tegens de doodelyke Toevallen van Rystenbry, steekt die Fles in je Zak, en maakt dat ik die in deeze handen heb, binnen 't bestek van twee uuren en negen Minuyten, of de Toevallen zullen als zo veel Blixemstraalen op Mevrouw toeschieten; en gelyk als je weet, wanneer het Wild door de Kroon begint te zakken, roept de Kok aanstonds; 't is tyd dat het wort gespeet! Den oude Doodslaager stoof te deur uyt, en hy sprong op zyn Bataillepaerd dat meer Exteroogen had als den Bucefaal van 't befaamde Hoekhuys, en ik, Heer Ontleeder, bediende my in die tusschen tyd van dat natuurlyk Hulpmiddel waar mee Antonius de Vapeurs van de kuysche Kleopatra plagt by te springen, en ik had het geluk dat de blonde Patient na het inneemen van de derde Bolus zo fris als een Hoen wiert, zo dat den Overste op zyn te rug komst Mevrouw en den Geneesheer in een vriendelyke Conversatie vond geëngageert, over de bekende Spreuk; Die Persoon is gelukkig die de Natuur te baat heeft.
Uw waare Vriend,
Geen Apotheekers Kruyd,
Geneest een zieke Bruyd.
| |
Ontleeder der Feylen.
Ik was voorleede Week in een Leydsch Coffihuys alwaar ik een Goudaasch Rechtsgeleerde vond zitten, die vreeslyke Vervloekingen uytschoot tegens de Weevers van Vrouwen Haair, dewelke hem een Paruyk hadden gelevert zo duurzaam als een Fransche Kalot van graauw Papier. Myn Heer, (zey ik tegens Themis Enterbyl) indienje benoodigt zyt om een nieuw Ooievaars nest, ik weet
| |
| |
een Paruykmaaker, die je een Kroon des Hoofds zal maaken voor twintig Guldens, daarje aan een ander voor zult moeten geeven Acht Fransche Pistoolen. Zie daar, myn Heer, (vervolgde ik) dat Paruykje heb ik reeds negen jaaren getorst, en 't is ommers nog niet te niet geloopen in eenige ongekrulde Omstandigheden. Doch ik zal je onderrechten, waarom dat die Paruykmaaker zyn haairige Koopmanschap een Stuyver beter koop geeven kan als zyn Mede-Officianten.
Voor eerst woont die Paruykmaaker in de onbemuurde Stad van 's Gravenhague, zynde alles aldaar te bekomen voor een deerlyk zien; ten tweede heeft die Man Negentien Dochters, alle Paruykmaaksters, en alle nog ongepaart, om dat de oorspronkelyke Vochtigheden niet zouden uytgeput worden, door de Watermolens des Huuwelykx; ook groeien derzelver Tuyten zo schielyk, dat ze genoegzaam onleedig konnen zyn met haare eygen productien van den eersten January, tot den laatsten December. Dien Oogst wort alle drie jaaren gemaait door de Papa, ontrent den Herft, en dan schieten alle de jonge Heeren toe, om Paruyken te bespreeken; en dewyl nu de zommige van die Dochters blondes, andere Brunettes, de overige Cendrees, en de oudste Egiptische Roussettes zyn, is 'er keus van Pelssen, voor allerley Complexien. Is dat waar, myn Heer, (vroeg de Rechtsgeleerdheyt met een Mastebuyne Opslag) dan zal ik niet langer als tot morgen wachten, om een Voorraat van Komeeten op te doen advitam. Waar, myn Heer, (gaf ik tot Andwoort) ja wel is 't waar, ook zyn die Negentien Meysjes alle eerlyke Dochters, en daar door valt het Haair zo veels te sterker, en zo veels te verdraagzaamer voor eerbaare Manspersoonen; want gelyk als wy weeten, dat besmettelyke Dampen schaade toebrengen aan het Licghaam, wie is verzekert, dat die Reuk, die uyt de Krollen van een besmet Vrouwspersoon uytwaassemt, niet door onsopgesnooven, en daar langs den Apetyt aangezet wort tot Onkuysheyt en tot Overspel. Myn Heer zegt in 's Gravenhague? vroeg nogmaals der beyde Rechten Heer en Meester, en ik repliceerde) ja myn Heer, Vraagt in den Haag na den Paruykmaker met de Negentien Dochters, en je kont nooit missen.
Daagsch daar aan ree den Advokaat als een dwaalent Schaap na dat Wellustig Dorp, doch wat hy zogt en taalde, daar was wel een Paruykmaaker te zien met Negentien Maitressen, doch daar was 'er geen bekent met Negentien Dochters, zo dat den Rechtsgeleerde met een doorregent Opperkleed, en met
| |
| |
een verlamt Paard wederkeerde na zyn Geboorteplaats. Ik zat by geval in het zelve Coffihuys, toen ik hem met het lachent Air, van een stervende Kato in de Coffikamer zag intreeden, en my kennende, grynsde hy my toe als een Draak met zeven Hoofden, zeggende; Ik dacht, Heer Ontleeder, dat je meer Achting had voor de Rechtsgeleertheyt, maar ik zalje in alle Eeuwigheyt gedenken. Waarlyk, myn Heer, (andwoorde Ik) Ik kan niet zien dat uw Toorn gefondeert is; want dewyl ik nooit heb geluystert na uw Pleyten, waarom kom je te luysteren na myn Praaten? en dewyl myn Heer de gek scheert met zyn Klanten, de gansche Week door, waarom zou ik me niet eens met u moogen Vervrolyken een enkelde Reys? Dit gezegt hebbende liet ik hem zitten kyken als een Normandys Pleyter, wiens omgekogte Getuygen door de Mand vallen op de hacchelyke tyd als hy 't Proces in behoude Haven schatte.
Uw vrolyke Dienaar.
Anti-Kuracao.
| |
Heer Ontleeder der Feylen.
Ik beschouw u als een onzydig Historie-Schryver, by gevolg zo is het zo wel uw Plicht van de Verdiensten te verheffen, als van de Gebreeken te kastyden. Onder de Hoofdverdiensten plaats ik de Schilderkonst, als die een dubbelde Konst bevat, want een Schilder dient een krachtig Dedkbeelt te formeeren van het Voorwerp, en dat hebbende, wort 'er een konstige Handgreep vereyscht, om die Bevatting op 't Paneel te brengen, op een konstige wyze. De Heer Jakob de Wit beschouw ik als een der Waardigste Historie Schilders deezer Eeuw, alzo hy een Heerlyke Ordinantie doorgaans verzelt met een ongemeen Koloriet, welgeplooide Draperyen, een zuyvere Omtrek, vrolyke Luchten, behoorlyke Bywerken, en met het weezendlykste der Scnilderkonst, een gevoeglyke Harmonie. Indien men de Geleerdheyt zo veels te grooter schat, hoe meer zy nadert aan de Oudheyt, dan moet een Konstenaar als den Heer de Wit, die zo van naby de Manier van P. Paulus Rubens en van Anthony van Dyk evenaart, hetzelve Voorrecht genieten. Zyn treffelyke Zolderstukken en andere Konststukken bewaarheyden deze Stelling, en die Konststukken die de Naamen der Voorwerpen Vereeuwigen, Vereeuwigen insgelyks de Naamen der Schilders. Men herdenkt nooit aan de Konstryke Saal van Luxenburg, of aan het Verbaazent Zolderstuk van het Banketting Huys, of men gedenkt met Eerbied aan den groote Rubens; en geen Liefhebber kan de Over-konstige Conterfytzels van A. van Dyk aanzien, die niet met Liefde herdenkt aan dat Mirakel der Schilderkonst. De Geschigtboeken verheffen die Werken, waar mee zy de Paleyzen der Vorsten hebben verreykt, men hoort en ziet dat de Schilders hun Manier navolgen, doch onder die Navolgers steekt de Heer Jakob de Wit het Hoofd in de Lucht, hier in gelukkig, dat hy die Pinseel-Helden evenaart; die tot nog toe geen Schilder heeft konnen achtervolgen.
Uw oprechte Vriend,
Den geweezen Hermes.
|
|