| |
| |
| |
No. 49
Maandag, den 17. September
Est enim proprium stultitiae, aliorum vitia cernere, oblivisci suorum.
Cicero. 3. Tusc.
't ZEdert dat er zo veel Dieven om en by de Vegt hebben gecirculeert, zie ik geen eene vreemde Tronie die ik niet op Zy schiet, en vraag, mids dat hy een fransch Air heeft; (d'ouvenés vous Monsieur: hoor ik dat 'er een G** damme voor den dag komt, dan is 't; What Country-mam are you, Sir? ontmoet ik een paar lelyke Knevels op een assurante Opperlip, fluk roep ik; Wher da, Her Landsman? een Italiaan die altoos kenbaar is door een Verraadeurs Geur, moet staands voets andwoorden op de Vraagpunten van; Come stai Signore padrone: een Spaanjaart die zelfs zyn Graviteyt bewaart als hy de Keel wort afgesneeden op een Leuningstoel, en wiens Pollevyen ik liever van achteren groet als zyn spitíche Schoenpunten van vooren, raakt vry met een; Anda Senor affamato, anda! doch de Latynsche
| |
| |
Dieven en Bedelaars, waar onder de Schoolgeleerden en de Overzetters schuylen, groet ik met een; Unde venis Amice Viator? en op die voet maak ik myn Persoon scheutvry voor alle Natien en Geslachten.
Nu gebeurde het toekomende Zondag over acht dagen, dat ik tegens het vallen van den Avond myp ordinare Wandeling opneemende na de kant van Maarssen, een vreemde Kabouter zag komen aandraaven op een paar Ossenleere Hoeven, die al de Mynen had van een Griffier die Spaanders geraapt had in de Winkel van een Stads Timmerman, en die nu op zyn Toonen steygende, om te beproeven of hy geen ryken Lukgodes by de Lokken kon grypen, als een Houtschaavers Poes van den Assche Woensdag. Ik sprak die Knaap aan in Zeven onderscheyde Taalen, en hy beandwoorde my door Zeven onderscheyde Ophaalingen van Schouders, dat hy ongelettert was, waar op ik toen, als een laatste Uytvlugt, myn Toevlugt nam tot het Huysmiddel der Baronysche Spraak, en ik vroeg hem met de Barsheyt van een Yssel-Hoen; Wie benje, waar van dan komje, en waar gaaje na toe, Kaerel? Dat Heerschap ontbloote zig op die Vraag van een Hoed, die meer Gestaltverwisselingen ondergaan had als 'er te leezen zyn in Ovidius NASO 's Metamorphosis, en na dat hy een Pyp Blaadjes Tabak ontstooken had aan het Confoor van de Maaneschyn, andwoorde hy aldus;
Ik ontvlugt een Baronie, Heer Ontleeder der Feylen, en ik ontwyk een Geboorteplaats, met Hoop van elders een beter Fortuyn op te loopen, want ik weet by Ondervinding dat een hongerig Zondaar nooit een goede Maaltyd zal verkrygen door 't Geschrol, en vooral niet ter plaatse daar Niets ten besten is.
Ik ben gebooren op de groene Zoom van de Rivier de *** (datje eens wist waar dat was, Leezer?) een Luchtstreek daar een geleert Man zo raar is als een Wolfin Engelant, of als een Beer in Palestina; want zelfs die Inboorelingen, die men aldaar Heeren noemt, praaten zo deftig als Ketelboeters over een half Vat October Bier, en als zy warm worden over hun groen Huysbrouwers Vocht; is altoos 't Verschil, wie dat den Oudste, doch nooit wie dat de Wyste is?
Den Burgerstaat is aldaar aangezien als de bespykerde Schoenen van de Palts-Vlugtelingen in Aanzien zyn op een Romeynsche Dansschool, want de Heeren Officieren, die zo moedig op hun
| |
| |
Wonden, en zoo bevreest zyn voor de Dood, zitten schrylings, over de Burgers en over de Burgerinnen; en wat Schoothondje durft eens Kikken, als den Buldog Turk vry en vrank door 't huys loopt roezemoezen?
Ook is de Koekoek, zo men zegt,
Altoos des Koekoekmaakers Knegt.
| |
Een Sprookje.
De Heer en Meester La Jaunisse verkoos myn Geboorteplaats om de gezonde Lucht, en om de Domheyt des Volks; op de Lucht kon hy den Gouddraat des Leevens, en op 's Volks Domheyt den Pikdraat van zyn Inkomen uytrekken. Een alderliefste lieve Styfseltronie, Wit en Root, was zyn Huysvrouw, dat Lam had een Lacgh als een Engel, een Taille als een Danseuse de l'Opera, een paar Oogen als de Begeerte, een Mond als Psyche, een Lonk als de Mingodes, en ruym zo veel Behoorlykheden als de jongste der Bevalligheden. Zo ras had die Heer zig aldaar niet vastgeankert door het koopen van een schoon Huys, en door het huuren van een by een Mastbosch geleegen Buytenplaats, of Mevrouw wond het Anker van de Huuwelykx Fideliteyt op, en zy liet het Vaartuyg van haar lelieblank Licghaam op Officiers Genade dryven, in de gevaarlyke Oceaan der verlokkende Societyten. De Majoor Ravelyn die min verzot was op het Vegten als op het Kussen, gong op een zekere tyd na de Kerk, doch de Devotie had daar in altoos part nog deel, maar een nieuw Kleed, waar van het Laaken op Krediet gekogt, het Galon op goet Geloof gelevert, en 't Fatsoen op Snyders Hoop genaait was, moest voor de Noen aan 't Outer gebeatificeert, en tegens den Avont in de goude Leeuw geprofaneert worden. Juyst wilde het Geluk dat hy Mevrouw La Jaunisse's Blikken aldaar kwam te ontmoeten, en die Schoone die geen Kapel ontzag om Harten te doorschieten, en om Kavaliers te winnen, trof met een vriendelyke Lonk de Onverschilligheyt des Majoors, die fluks naast haar Zy pro forma nederknielde, en door de Gelofte van een eeuwigduurende Getrouwigheyt, de Huuwelyks Getrouwigheyt demanteleerde, en in de Lucht deespringen; onder 't bidden.
De Wellust zal zo min de Qualiteyt verschonen,
Als die, die by den ruys in enge Steegjes woonen,
| |
| |
Het grootste en 't eenigste Onderscheyt,
Dat tusschen Heer en Knegt, en tusschen Vrouw en Meydt,
Onstaat, is dat de Lust, in Ida's dartel Minnen,
Een zachter Rustbank heeft en fyner Bedde-Linnen,
Waar door, de Wellust aangezet,
Onze' Idas Dartelheyt als met een Slypsteen wet.
Een losse Sac geeft aan die Schoone
Al 't Air van Cupidôs Dione,
Haar Minnaar wenscht en haakt, en heeft het byster drok,
Als die de Voering gist uyt Idas Hoepelrok.
Maaar (vervolgde Ferramolyn, dus was myn Landsman gedoopt) den Adel is' er zo heet als Vuur, schoon, er den Borger zo koel is als Komkommerzaad, en die Hitte schryven de Natuurkundige toe, aan een Kluyzenaars Tafel, en aan een Bezemmakers Kelder; ook is 't maar redelyk dat een Geslacht dat te luy om te arbeyden, en te hoovaardig is om te bedelen, geen beter Spyskamer heeft als een Valk die zyn Fortuyn in de Lucht zoekt, of geen ryker Wynkelder bezit als een Beschutter, die met een Kikvorsch uyt een Glas drinkt.
| |
Een Sprookje.
Den Adel en de Behoeftigheyt zyn dikmaals Susteren Broeder, en waarlyk, die dat Paarscheyd, scheyd een Huuwelyk. Jonker Breekspeer voerde een Bloed in zyn Aders zo doorluchtig als het Leevensvocht van St. Louis, doch hy was weer gekleet als een Deserteur die zyn Monteering verloopen heeft. Die Jonker leefde van den Daauw des Velds als een Heykrekel, hy at met zyn Beschutter aan een en dezelve Tafel, hy sliep op een Bed dat door geen ander Toeval kon geschud worden als door een Aardbeeving, hy veranderde zo dikmaals van Linnen in een Jaar, als 'er Pauzen stierven, hy dronk uyt de Holte van zyn Hand als een Diogeen, hy zou de Dood verslonden hebben had 'er maar een Once Vleesch aan geweest, en al de Boeren riepen een paariglyk, dat Jonker Breekspeer reeds al te lang had geleeft als die niets overig had om van te leeven. Een oud Koopman die een Afgryzen van Jonkers Armoede, doch die een welgevallen had opgevat voor zyn Tytels, resolveerde om een maal in zyn Leeven een Werk van Liefddaadigheyt te doen, en om door de Huuwelykx Koorde van een ryke jonge Nicht die de
| |
| |
eenigste Erfgenaam was van zyn Middelen, den Halfgeworgden Breekspeer uyt den Doofpot des Hongersnoet op te winden. Hy gaf Jonker een Visite die op die tyd een Stofscheyder was geworden, zynde zyn vyf Zinnen zo strak gespannen als de Pees van een Voetboog, om een oud Galon, dat hy met veel Omzichtigheyt van een verplukte Pikeurzaal had afgetornt, tot het meeste profyt uyt te branden. Den oude Heer proponeerde aan Jonker een Handvol Bekoorelykheyt tot zyn Huysvrouw, benevens driemaal Hondert duyzent Guldens in klinkende blinkende Dukatons, en nog een diergelyke of meerdere Som na zyn Overlyden, met welke Muntsteenen hy de Verwoesting van zyn Adelyke Muuren kon herstellen, en als een herbooren Fenix opreyzen uyt de Assche van zo een voordeelig Trouwverbont. Jonker Breekspeer bezag den Heer Rykaart zo vriendelyk van ter zyde gelyk als een Beschutter de lange Honden belonkt, en zig opheffende op de Punten van zyn Laerzen om nog ontzacghelyker te schynen, vaardigde hy dien Afgezant af met dit Adelyk Afscheyt; Kaerel! zo je stout genoeg zyt om my te komen verongelyken met een diergelyke affronteuze Propositie, zal ik uw met deeze adelyke handen den Kop van de Schouders rukken, en die in 't midden van die Wolfhoofden vast spykeren, tegens de Hofpoor van myn vermaarde Burgt. Myn Leevenswys, Burger! is al te dierbaar om die Interests halve te storten in vergulde Koopmans Geytevellen.
Vivela Noblesse quoy que sans Pain!
De Rechtsgeleerdheyt slaat 'er ook maar met eene Wiek, want dewyl 'er niemant Geld heeft om te verpleyten, moet Boer en Burger, Poorter en Officier, Soldaat en Ambachtsman, Vriend zyn en blyven, in spyt van hun tegenstrydige Neygingen, en, gelyk als den Rabbi Mamonides wel zegt; Door den Adem der Vyandschap wort de Long eens Advokaats geextendeert tot de groote van de Blaasbalk eens Ankersmits,
En door 't Krakkeel van Myn en Dyn,
Bedyt den Buydel van een twistziek Praktizyn.
De Geneeskunde is 'er taamelyk geoefent in alles wat 'er vereyscht wort in die Broodwinning, en de Heeren Doktooren zyn 'er heerlyk ervaaren in alle de Ap- en Dependentien van die Wetenschap; ja uytgezondert de Grieksche en Latynsche Taal, die zy nog konnen leezen nog spreeken, uytgezondert de Ontleedkunde, waarom zy niet eens denken, de Kruydenkennis die zy
| |
| |
niet verstaan, de Manier van een Ordinantie voor te schryven, dat buyten hun bereyk is, de kracht der Medikamenten daar zy niet eens na vraagen, en de onderscheyde Ziektens die hun koude Kleeders niet raaken, vint men 'er taamelyk verdienstige Geneesheeren.
| |
Een Sprookje.
De Geneesheer Bardana is een Man die van het eygen Gebruyk is onder de Menschen, als een Tuynders Schaar is onder de Vruchtboomen, de laatste besnoeit de overtollige takken des Bogaards, en den eerste zuyvert door een eenige Drank, die een onfeylbaare Dood veroorzaakt, de Stad en Baronie van de lastige Kranken. Die Man die zo lang by de Leyders loopt, tot dat de Natuur ze geneezen, of zyn Drank ze vergeeven heeft, was eenmaal geëngageert in een Verschil met een Stads Doktoor die minder Doodslagen begong dewyl hy nog jong was, en na dat hy aan Bardana als met de vinger had aangetoont, dat hy de Dochter van een voornaam Heer had in slaap gesust door een Zweetmiddel, voegde hy 'er by; Waarlyk Collega men mag uw Abuyzen wel Doodzonden noemen, want geen een van uw Patienten ontspringt Hoolbeens Doodendans. Dat is een teken (repliceerde Bardana) dat myn Krediet by de Dood grooter is als 't uwe, dewyl hy myn Wisselbrieven niet te rug zend met Protest.
De Apoteekers houden 't met de Oudheyt, want zy oordeelen dat die Medikamenten onryp zyn, die geen dartig Wintermaanden hebben beleeft, en hun Artzenydoozen, Flessen, en Potten zien 'er zo verscheurt en zo vermolsemt uyt, dat men op 't eertste Gezigt den Apoteeker suspecteert van een Kerkdiefte zyn, die een Romeynsche Tempel berooft heeft van deszelfs Lykbussen, Traanen Flessen, en eeuwigduurende Lampen.
| |
Een Sprookje.
Den Artzenybereyder Elandspoot had een jonge Vrouw en een oude Winkel, en men zey, dat de eerste vry meer Kalanten had als de laatste, ook maakt een schoone Apoteekers Huuwelykx Vyzel alzo veel Parade in een Winkelbank, als een Boek van Kats figuur maakt op de Schoot van een gereguleerde Huysmoeder. Het geviel op een zekere Wintersche Avond, dat den Apoteeker een Uur vroeger als zyn lekker Wyfje hem verwachte na zyn Huys stapte, en by Ongeluk de Deur die zo wel op de Klink stond als Madames Kuysheyt, op 't onvoorzienste openende, zyn rekkelyke Apoteekarinne in een teder Tweegevegt zag ingewikkelt, met een Offi- | |
| |
cier van Walefs Dragonders. Sakr**! myn Heer, (riep den Artzeny Koekoek) wie maaktje zo stout van je ongewyde Pooten uyt te steeken na het diepzinnig Cachet des Huuwelyk? Den Officier die zo brutaal was alseen Bataille Paerd, repliceerde met een Kavaliers Benedictie; Pard**! Kaerel, je hebt meer Verpligting aan uw Schoone Vrouw en aan My als je weet, want wy beyde zyn onleedig om de Stad met nieuwe Menschen te bevolken, die dagelykx uytsterft door uw bedurve Medikamenten.
De Chirugyns zyn in een vreedzaam Verbond getreeden met de gehouwen en geschooten Wonden, doch daar en tegen hebben zy een eeuwigduurenden Oorlog gedeklareert aan den Baard en aan 't Bloed, en men ontmoet zelden een Barbier die niet beslaagen ten Ys komt men een Scheermes, met een Lancet, en met een verslenschte Nieuwstyding uyt de Leydsche Courant.
| |
Een Sprookje.
Meedster Jan Schaartand was een Chirugyn als Archagates, die de Menschen een Arm of Been afzaagde om een deerlyk zien, en die zo min bewoogen wiert door de pynen van een Patient, als een Jood verzagt wort door de Traanen van een Wild Zwyn. In zyn groote Jeugd was hy een groote Maat van de Stads Scherprechter, zynde 'er tusschen die beyde Persoonaagien zo een wederzydsche neyging, als 'er is tusschen den Olm en de Wyngaart, tusschen den Amber en het Stroo, en tusschen een Bedelaar en een Poëet, en die Neyging wies met de jaaren op, gelyk als een drie jaarig Tuynbed met Asparges. Het geval wilde, dat Meester Jan den Rechter met den Zwaarde tegens 't lyfliep op de Vismart, die hy flukx de vuyst toestak, en hem Consultaties gewyze een Praatje verleende. Een oud Grasburger en nog slimmer Gromduy** als Kryn Lootwit trok Meester Jan by de Mouw, en hy vroeg hem; Of'er geen Onderscheyt was tusschen hem en de Beul? Zo min Onderscheyt als 'er is tusschen een Verkenslager en een Vleeschhouwer, (antwoordde de Barbier) en ik tracht altoos te leeren van een Konfrater die ouder is als ik.
De bejaarde Dames geeven de Mingod zyn Paspoort ontrent de Ses Kruysjes, en vallen dan op de Ses Kruykjes, als Vrouw Jakobaasgezinden; want alle vochtige Middelen zyn zo eygen aan de Sexe, als een Kommetje Lammertjes Pap eygen is aan een gespeent Kindt.
| |
Een Sprookje.
Mevrouw Brandinopolis was in haar eerste Jeugd zo zot na Mans, als een
| |
| |
Beer is na Honing, getrouwt zynde was zy zo gek na 't Bed, als een Konyn is na zyn Hol, en tot de zestig jaar was zy zo verlieft op een Tafel met jonge Heeren, als een Kermis-Dief verzot is op een Zilver-Kraam. Na die tyd zag geen Mensch Madame als met een Fles vol Kraam Anys onder haar Voorschoot, in ste van met een Bouteille Eau d'Hongrie; 's ochtends vroeg, nam zy een heylzaam hapje tegens 't Koliek; na de Konffi slurpte zy een afzettent Dropje om de passagie van het Water te faciliteeren, zy nam tegens de Middag een Kelk Aquae vitae Mathioli in, om aan de Maag haar Pligt te leeren; na den Eeten dronk zy een overvloedige Dosis om die aan de koude kook te helpen; en weest niet ongerust, dat zy geen Fles Kurassou mee na Bed sleepte, tegens de Flaauwte des Nachts. Het gebeurde eenmaal dat Mevrouw Brandinopolis een ongewoon Gestommel hoorde boven haar Hoofd, alwaar de Kamenier sliep, en dewyl dat Gestommel onder de Hand wakkerde, kroop Madame uyt de Distellatie Ketel van haar Ledikant na boven, alwaar zy door de behulpzaame vlam van een Nachtkaers den Lyfknegt op het Rolbed met Mariamne zag ingewikkelt in een lieflyk Mondgesprek, welke Mariamne als een dienstbaarde Danaé ley te rekhalzen na devruchtbaare Regenvlaag van den Liverydraagende Jupyn; Wat doe je daar Bastiaan? vroeg Madame met een driemaal overgehaalde Adem; het tegenstrydige dat Mevrouw doet, (gaf hy tot andwoort) want haar Edelheyt maakt de Bouteilles van Vrankryk leeg, en ik hoog die van Nederlant weer zachtjes op by nacht en by ontyde.
Doch (vervolgde Ferramolyn, of die zig zo noemde) de Zon daalt en myn Yverklimt, des zal ik niet eens reppen; dat onze Winkeldochters veeltyds Fransch Winkeltje opzetten, pour la Contenance, doch dat de beste Contrabande Galanteries geveylt, bedongen, en aangepast worden, na Zonnen Ondergang. Ik zal 'er niet by voegen dat onze Kamer van Rhetorica in staat is om zo veel Dichters uyt te leveren, als 'er Oostindische Ravens konnen gekipt worden uyt Uylseyeren; nog ik zeg niet dat die onverstandige Collegianten voorgeeven, dat zy hun enkelt vol zuypen om den Impost der Bieren te doen klimmen, en daar door 's Lands zenuwen te vesterken. Neen Ontleeder der Feylen, ik wil nog ik zal, alle de Feylen van dat gefortificeert Gekhuys niet bloot leggen, voor de kwaadaardige Blikken der Nabuuren, dewyl..... op dat ogenblik nam een Rukwind den Hoed van 't Hoofd des zoete Vertelders, en zo als hy bukte liet hy 'er den Mantel byvallen, en toen zag ik dat die Persoon moedernaakt, en een Schoone Vrouw was, die met een Zon voor haar glad Voorhoofd, en met gestarnde Oogen flikkerde, 't welk my dee uytroepen; Ha Waarheyt! Ha Waarheyt! doch die Schoone Waarheyt verschoot als een Star, keerde my een zneeuwitten Rug toe, en glee zachtjes voorwaards als de heylige Schimmen glyden. Zo ras was die Godes niet verdweeneu, of ik ley myn Rechterhant op myn Hart, en ik bekende eenvoudiglyk; Dat het een groot Ongeluk voor een Man is, de Waarheyt eerst te kennen van achteren.
Vaar wel Leezer.
By H. Bosch, word Ingetekent, Kerkelyke Historie en Oudheden, der Zeven Vereenigde Provintien. Ses deelen in Folio, den 15 December sullen 'er 2 deelen afgelevert worden. De Conditien zyn aan myn Winkel te zien.
P.S. Toekomende Maandag zal den Tytel en de Inleyding kompleet zyn te bekomen.
|
|