Den ontleeder der gebreeken. Deel 2
(1726)–Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtvrij
[pagina 377]
| |
No. 48
| |
[pagina 378]
| |
En als den Dageraat vervrolykt Ziel en Zinnen.
De Deugd is meerder als de Hoop,
Zy noopt den Mensch om hem te minnen,
Die den Piloot is van deeze Aardsche Leevensloop.
Zy voert de Leyds van 't wispeltuurig Hart,
Vertrotst de Pyn, verzagt de Smart,
En sust de Donderbuy der versche Ramp-Orkaanen.
De Deugd weerstaat des Satans Macht,
Die, wyl dat hy het Schelms belacght,
De Deugd beschreyt met Zwaveltraanen.
Doch dat alles belet niet, dat men de Deugd niet bloot moet stellen aan een langdraadig Mondgesprek met de Ondeugd, want ik beschouw de Deugd in die Omstandigheyt als een moedernaakte Andromeda die geexponeert is aan een verslindent Zeegedrogt, het Kind heeft wel niet misdaan, en de Maagd is onschuldig, doch het Dier heeft tanden, en daar mee is 't uyt. | |
't Vervolg van de Beschryving van PADDENSTYN.Die een Leeuw ziet zietze alle, en die een Mier ziet desgelykx, doch die een Mensch ziet, en inzonderheyt een Mensch als Kakus, ziet een Toverlantaarn die zo veel Veranderingen uytlevert, als 'er beschilderde Figuuren resideeren in zyn Blikke Ingewanden. Den Reus Kakus sleurde ons na een Kom waar onder hy ruym zo veel Rysbossen had leggen, (volgens zyn zeggen) als 'er Paalen geheyt zyn onder het Achtste weerelds Wonder, en daar door gaf hy niet duysterlyk te verstaan, dat men 'er gerust een Regiment Stekelbaars in mogt billetteeren, zonder dat zy 'er in een Etmaal zouden door heen booren. Die Kom was nog Vierkant nog Seskant nog Achtkant, maar zy was zo maateloos als zyn Guyteryen, zo Irregulier als zyn Gedrag, en zo droog als de stilstaande Sloot van zyn goede Werken. Een van 't Gezelschap beschouwde die Kom met een diepzinnige Aandacht, bekeek den Bouwheer die 'er zo bleek uytzag als de Binnen kant van een Aaps hand, en gevoelende dat de Grond begon te lillen als een Geley van Kalfspooten, greep hy den Ontleeder by de Vuyst, rukte hem van de Steylte van die doodelyke Kom, en sprak; Daar die Kom is, Anatomist der Feylen behoeven geen Voetangels gelegt te worden, want met die Kom kan men een Napels | |
[pagina 379]
| |
draaibed bespaaren, en die Kom zal meer Menschenvangen, als Spanbaarsen. Naauwlykx had myn Vriend die Waarschuuwing geuyt, of wy zaagen dat het Gevest van den Degen des derde Vriends ley daar een Moment van te vooren zyn Pollevyen stonden, zynde hy tot over de grootste Helft gezakt in de Siciliaensche Aarde van Kakus Spook-Kom. Flukx schooten wy toe, degageerden hem uyt dat oogschynlyk Gevaar, doch wy verzogten aan Kakus de Wedergaaf van desselfs Hoed en Paruyk, die den Reus reeds geburgen had, om hem in tyd en wyle daar by te gedenken. Na dat die Pans vrees een luttel verdweenen was sleepte die leelyke Bouwheer 't Gezelschap na een Voliere voor dewelke hy zo tot Cieraat als om de Verandering een Duyvels Gryns uyt Hout gefigureert had geplaatst, alles eyge Inventie. Die Voliere was zo dubbelt als zyn Ziel, en geordonneert achter een dood Vyvertje, ontrent een plaats alwaar men op zommige tyden een flaauw Schynsel van de Maan, doch op geen tyden de minste Straalen der Zon zag doorstraalen. De Kronyk van de Vegt zegt, dat 'er in 't jaar Een tusschen de Nieuwersluys en Breukel een Ostendens Schip, dat bevracht was met allerleye Soort van Roosters, verongelukte, dat die Roosters wyd en zyd dreeven, en alom opgevischt wierden, niet by de Buuren van de Nyl, maar by de Buuren van de Vegt, en dat 'er onder andere een Dubbelde Rooster kwam dryven en stil bleefleggen voor die Plaats, waar op het navolgent nootlottig Vaers te leezen was, uytgebytelt door de tanden van Sterk Water. Sta Reyziger, ter plaats daar 't Yzer zal belenden,
Dat door den Scheefhak Pan gegloeit wiert by Vulkaan,
Aldaar zal Kakus kroost, zo lang een Tang kan staan,
Als Bouwheer heerschen in den Nazaat zyner Lenden.
Die Rooster wiert op een mirakeleuze wyze ontdekt, en de Grond gekogt, en den Reus die zelfs uyt een loode Inktkooker een Grieksche Venus met een Bundel Pylen weet te gieten, approprieerde dat Roosterwerk voor zyn Voliere in Ste van Yzerdraat, en daar door heeft hy het nootzaakelyke weeten te vermengen met het vermaakelyke, want dewyl ieder Maas van dat Traaliewerk zo eng is dat men 'er te naauwer noot een Vuyst doorstecken kan, zal hy die Voliere ballasten met andachtige Uylen, met | |
[pagina 380]
| |
oplettende Wouwen, en met zachtzinnige Kuykedieven, welke Soldatesque Kanarievogels zig, des noods zynde meesterlyk zullen weeten te verdêdigen tegens de Attaques der Wezels, en der Hermelynen. De tweede subalterne Voliere was in den beginne (het zyn de eyge Woorden van Kakus) een Hospitaal geweest voor een half dozyn ruyende Hoenders, doch hy had die alle geslacht na een ryp Overleg, zynde de Hoenders dikmaals een Voorbeelt aan jonge Meysjes om het mee van Eyeren te maaken; om eenen ontrouwen Haan na de Oogen te zien; of om vlot te duyken voor de gelaersde engespoorde Vervolging van een onderneement Minnaar. Vorders had hy na die Executie met de Nalaatenschap der Kippen geleeft, als de Matroozen van 't Jagt ter Schelling leefden in hun Hongersnoot, eerst aaten die den Buffel en de Slangen, en naderhant der zelver Huyden en Ingewanden; eerst verslont den Reus de Kuykens, eenige tyd daar na de Koppen, Pooten, en Veeren, en thans was hy beezig om de Boekwyt en om de rogge Semelen die zy nagelaaten hadden te verorberen. Wie doch, myn Heer, is den Architekt van uw Plaats, (vroeg den Ontleder der Gebreeken aan den Scheeve Reus) of is die op de Klank der Stempels opgereezen, gelyk, als Amphion op de Klank van zyn Lier de hondert marmere Poorten van Thebe zag opreyzen. Den Bouwheer trok een blaauwen Bek als een Meysje dat Styfsel beslaat, hy begon te scharrelen met zyn kromme Hielen als een bezeten Deurwaarder die de Sarabande danst, en na dat hy zyn Arm krom uyt gestooken had, als een Winkelier die zig Airs geeft met een Brabandsche El, gromde hy deeze Replique; Die Konstenaar ben ik, ik Anatomist ben die Konstenaar, en door het uytrooken van een eenige Pyp Tabak, die myn Meester Romeyn pas ten halve uytgezoogen had (Dronkenschaps halve) heb ik zyn Konst, ten deele, doch zyn Deugden, heel en al, veroovert. Ik heb zo een luchtig Tuynhuys gesticht, thans de Gevangenis van Hermione, waar in een Man die Aamborstig is geen driemaal vier en twintig uuren kan huysvesten, of hy is een Lyk. Ik heb een Trap geordonneert die geen Matroos zal durven opklimmen, ten zy hy de Verzekering heeft van een zekere Som te toucheeren voor de wisse Breuk van een Arm of Been. Ik heb een Ledikant geinventeert zo Spacieus als een Paerlemoere Schulp, zo dat ik altoos in staat ben om aan de | |
[pagina 381]
| |
Nieuwschierigen de Geboorte van de geschulpte Venus te vertoonen, mids dat ik een moedernaakte Schoonheyt kan oploopen om daar mee dat Ledikant te meubeleeren. Ik heb Latwerken in myn Moestuynen gezet, die zo bekwaam zyn als het groen Ysselriet om demoedig neer te duyken voor de bulderende Herftwinden. Ik heb een Stal gebouwt die zo Suffisant is tegens de Slag van een ontheupt Paerd, als een Kristalle Bokaal bestendig is tegens de Scheut van een Falkonetkogel. Ik ben den eerste en genoegzaam den eenigste die een Grotwerk heb geplakt, zo singulier van Ordonnantie, dat 'er geen Mosschen nog Spreeuwen by of ontrent durven komen, so dat ik deeze Japonsche Rok, die ik voor deezen tot een Moolik gebruykte, nu in rust en in vree kan verslyten. Ik heb een Tuynpoort opgerecht, zo ligt als het Onrust van myn Gewisse, en ik heb daar op een yzere Cyfer geplaatst; zo zwaar als 't Gewicht van myn Gebreeken, en .... op dat Oogenblik kreeg den Reus een Kolder in 't Hoofd, en hy buytelde voor over met de Neus op de grond, en met de kromme Pooten in de Aarde, waar in hy zig zo diep verwarde, dat wy Moeite ja Arbeyt moesten doen om hem te degageeren, terwyl hy in die Licghaams Gestalte al het Air had van een machtelooze Vleermuys, die op de Grond gevallen zynde, zig in een ogenblik gevangen ziet, door haar eyge kromme Haaken, en Oogen. Het past ons niet (zegt den Ontleeder der Feylen) van den slimsten onzer Tydgenooten te beschuldigen, anderszins zou hy 'er byvoegen; Dat den Reus zo onzinniglyk vloekte in die Gestalte, dat men als met handtasting zien en hooren kan, dat hy een Leerling was van die Romeyn, die eertyds zo berucht was door de Fransche Qualiteyt van G** lasteringen, en door de schandelyke, en het gloeient Zwaert verdienende, Plaatverbeeldingen van Messer Aretyn. Den Reus Kakus was zodaanig ontstelt door die onvoorziene Val, dat hy op nieuws in Onkosten verviel, en zig de Fles Meede liet brengen, welke Meede, hy door een Infusie van een Stuyvers waarde aan Bienbrood in een paar Emmeren Vegtwater, gekookt had tot een Drank, waardig de Tong van een stervende Ezel, en 't Gehemelte van een agoniseerende Huys-Kat. Na dat hy een vol Glas van dat Gif in zyn Otters-Maag gestort had langs de | |
[pagina 382]
| |
Huysgoot van zyn Kaaïmansgorgel, viel hy hol over bol in de Zeedekunde, en in den Vloek des Wyns, en dewyl hy op dat Moment taamelyk by zyn Verstand was, docht het den Anatomist de Moeite waardig te zyn, de Aanmerkingen van Kakus over te zetten in Vaersen. Het Vertoog des Reus tegens de Wyn.
*
't Is vast, dat meest het Schelms, ontspringt uyt 's Wyngodt Fles,
Hans Donder trekt de Kling, Kees Raak wat rukt het Mes,
Zo ras als 't Wyngeschut schiet op de Reden Bres.
**
Als dan is Monsis tong met Heyl'ge Blaan bestikt,
Als hy in Wynhuysbid, en nokt, en hikt, en snikt,
Tot hy zyn vierde Fles heeft bodemloos gelikt.
***
Wyn maakt dat de Atheist zyn Vlassen Geest verspilt,
Dat hy als 't Napels Paerd loopt ongetoomt in 't wilt,
En 't Weezen schimpt en tergt waar voor zyn Vreeze lilt.
****
Wanneer dat Bacchus Damp zyn wuft Begrip ontleest,
Snoeft hy van 't los Geval, Natuurs, en Ga naar voetnoot*Tolands Geest,
Begint met Satanas, en eyndigt in een Beest.
*****
Die Heer was onbeschaamt, een Losrok, die een Vin
Van Jansjes Opperkleed aanraakte', eer dat die Spin
Door 's Wyngods Zonneschyn gerypt was tot de Min.
******
Doch als het Morgen Rood kwam daagen uyt de Zee,
Dan schreyde 't Lam quansuys, dan kende 't A nog Be,
Enschreef haar Zwakheyt toe aan 't Wynglas, met een Wee!
*******
Aan 't Meysje dat geprikt is door Kupidos Schigt,
Dat Schaamroot zig verkropt, en als een Pot is digt,
Geef Wyn, de Bruyd is ons, en 't Roosje wort geligt.
********
Wyn is de Ring-Rusp die het Leevens Blad doorboort,
De Jeugd wort door die Zweep na Moeder Blom gespoort,
Na 't Hekje, of Wester Mie, een Rasvoor Roede' en Koordt.
| |
[pagina 383]
| |
Ga naar voetnoot†'t Is waar, doch 't zy geheym, de Deugd of schoon verdraait
Door 's Wyngaards Schroef, blyft Deugd, doch 't Schelms is ras bekaait,
De Wyn 's een Snapper, en een Guyt is flukx verkraait.
Indien de Mensch wist wat een Geneesmiddel kleyn Bier was (vervolgde Kakus, grynzende als een Winterwolf die een Lam ruykt) hy zou Vrankryk den bofgeeven, en 't Hof maken by onze Brouwers. Hadden onze Voorouders minder kleyn Bier gepooit, zy hadden minder G** shuyzen gesticht, en die minder begiftigt; en had Anakreon zig vergenoegt met een Dronk kleyn Bier, dan zou hy niet verstikt zyn aan een Druyvekorrel. Kleyn Bier is een getrouw Vrient aan een Guyt, aan een Politiek, en aan een Galant, want het zal nooit de Schelmeryen van den Eerste, de Staatkundige Streeken van den Tweede, nog de Liefde-Handelingen van den Derde ontdekken. Kleyn Bier is de Patroon van de Voortteeling, want men ontmoet doorgaans in 't Huys van een kleyn Bierdrinker zo veel Knegtjes en Meysjes, als men Winden en Brakken ontmoet in 't Voorhuys van een Land-Edelman. Kleyn Bier bewaart de Ziel der jonge Juffers voor de Inhaaling van een vroeg rype Suykerpeers Affectie; en Saletjonkers die zo bang zyn voor een vuurig Puystje, als voor een bloote Kling, drinken meer kleyn Bier als Eau de Barbade. Mogten onze gehaairde Voorouders eens opzien, die Voorouders, die gebuykt waaren als Meysjes die tot barstens toe gereegen zyn, en mogten zy thans de Chineesche Puytaals Buyken en hangende Kaaken van hun Naneeven, veroorzaakt door Uytheemsche Wyn en Uytlandsche Bieren, eens beschouwen, zy zouden de Franschen een nieuwe Vluchting doen ontginnen, en de Luyksche Galbrouwers zouden een voor een, als een byzondere Genade, het Sterflot moeten ondergaan van Gerrit van Velzen. Tot dus ver was den Reus geavanceert toen het zo vreeslyk begon te regenen, als of de Lucht kraamde van Wolkbreuken, en het scheen ons toe, dat Kakus dien Regen geobtineert had door zyn koel Gebed over 't Kleyn Bier; doch die Vlaag was voor 't Gezelschap vry aangenaamer als een Lente Zonne- | |
[pagina 384]
| |
schyn, dewyl zy daar door Occasie hadden om dien leelyken Grotwerker te ontwyken, zonder eenig Compliment van Afscheyt te verquisten, hem overlaatende aan 't Weer als een Vryfpaal, die onder den blooten Hemel bloot gestelt is voor de Posterieure Vermaaken van reyne en van onreyne Kreatuuren. | |
Eynde van 't Paddenstyns Relaes.Verwacht toekomende Week een Chineesche Biegt, of de openhartige Beleydenis van Terramolyn, die by na een Eeuw geleeft heeft zonder te weeten, dat zyn Geboorteplaats een gefortificeert Gekhuys was, waar in 't Verstand een Vreemdeling, en waar in de Onweetendheyt een Inbooreling geweest is, 't zedert de wonderlyke Avontuur van het bezwangert Turfschip. | |
Postscript.Is 'er Iemant die een naader Middel weet, als om twee Endvogels teschieten met eene Scheut, (dat is op den Meridiaan des Ontleeders) zig te vermaaken tot kosten van zyn Vyanden, en zyn Leezers te vervroolyken en te stichten, laat die den Anatomist der Feylen desabuseeren van zyn Misverstant, en hy zal dien Achitophel beschenken met een Inschryving groot Papier van zyn tweede en laatste deel van de HISTORIE des PAUSDOMS, die volgens de gedrukte Belofte des Schryvers zal gelevert worden, op Primo November deezes jaars 1725. | |
Advertentie.Een zeker Dichter, die in stê van met een Hart, met een Pompoen loopt, heeft aan den Ontleeder der Gebreeken een Grafschrift overgeschikt, gedicht op Dominique Kartouche, die hy de novo de Armen en Beenen in stukken slaat op het Rad van een half Vel vergult Postpapier, en dat Present is met een demoedig Request verzelt, om het dicht te insereeren in zyn Weekelykx Schrift. Den Anatomist onderstelt, dat di Poëet een Persoon is die een goede Maag, doch een slegte Pen voert, en die echter graag in de Porcelynkas der Geleerdheyt zou willen pronken, al was 't maar in de Qualiteyt van een Quispedoor. Notabene zo die aan ons onbekende Maro zyn Naam gelieve op te geeven, zullen wy zien om hem in ons Papier op te hangen tegens de Executie van toekomende Week. Valete.
By H. Bosch, word Ingetekent, Kerkelyke Historie en Oudheden, der Zeven Vereenigde Provintien. Ses deelen in Folio, den 15 December sullen 'er 2 deelen afgeleevert worden. De Conditien zyn aan myn Winkel te zien. |